Hij zat daar maar in zijn eentje
te wezen, ineengekrompen, armen om de onderbenen, op een blauwstenen dorpel, te
kijken hoe de andere kinderen zich op het pleintje amuseerden. Was het al zomer? Kalendergewijs niet, maar het was aardig
weer. Het jongetje droeg sandalen van
welk het rechter exemplaar behept was met een loslatende zool vooraan. De leren riempjes die je in de gesp stak,
vertoonden een moeheid die de krul ervan amper kon uitbeelden. Het afgeschoten t-shirt en de oudbakken short
waren de vervaldatum al lang gepasseerd. Hetzelfde kon worden gezegd van s jongens sokken
waarvan elk stoffig onderdeel was verdwenen, zodat het wel vliezige
voetcondooms leken. Vanop een halfschaduw
terras omzoomd door leilindes, van achter een matige portie streekbier, nam hij
de pleindynamiek waar. Zijn blik
kluisterde zich op quasi elke zucht beweging, heen en weer en opnieuw. Toen de schaduwen die bomen en straatlantaarns
op het kille asfalt wierpen, een flinke afstand op de geodriehoek hadden
afgelegd sinds hij er zat, besloot hij van het terras op te staan en op de
jongen toe te stappen. Hij droeg zelf
een soort van mocassins, leder spul die hem, het geritsel van overige
kledingstukken niet te na gesproken, naar zijn tevredenheid bijzonder
geruisloos konden transporteren. Hij had
verwacht dat het jongetje, dat hij zon jaar of 9 à 10 schatte, zou verschieten van zijn plots
opdagen, maar dit gebeurde niet. De
jongen gaf geen krimp en bleef ineengedoken, zoals een heremietkreeft die in
zijn schelp kruipt, stil droefnis uitschreeuwend, de dorpel bevolken. Een Merelaar zong vanuit de top van één van
de menige Zwarte Elzen op het pleintje terwijl de jongen verveeld af en toe een
knikker tikkend deed neerkomen tegen de dorpel.
De jongen leek op het eerste
zicht nergens een mieter om te geven.
Het is nochtans een plezierig
spel wat die andere jongens spelen hoor, begon hij tegen de korte mens. De jongen, die al een flinke portie volwassen
tanden in de mond meezeulde, keek naar hem op, morde een halve noot, haalde de
schouders op en begon weer in de verte te staren. Mag je niet meespelen?, vroeg hij aan de
jongen, die nu al niet meer opkeek.
Zijn knieën kraakten toen hij
zich in een ongemakkelijke positie op ooghoogte met de jongen nestelde. Met zijn rug tegen de warme huismuur keek hij
naar de schare jongens die op het pleintje een pot voetbal aan het spelen
waren. Het pleintje was omgord door een
donkere, houtkleurige afsluiting, waarop enkele meisjes giechelend het spel
aanschouwden.
Toen ik ongeveer zo oud was als
jij, jongen, was ik niet populair. Ik
mocht nooit meespelen omdat ik te dik was.
Soms plaatsten ze me in de goal wanneer ze niet anders konden dan me te
laten meespelen, maar doorgaans bevond ik me net zoals jij, in een hoekje, aan
de rand van het festivalterrein en op tientallen kilometers van het epicentrum
van één of andere aardbeving waarvan je minder door elkaar schudde dan van een
willekeurige babyboer. Ik was niet slim
en extravert. Geloof me, die eenzaamheid
temidden van een drom mensen, deed pijn op die leeftijd. Ik begon echter redelijk snel te ontdekken
dat ik elders goed in was. Ik tekende
erg graag en ben uiteindelijk ontwerper geworden. Alles ontwierp ik : boekenplanken, terrastegels, stolpen, decors, panoramas,
behangpapier, drukpersen,
; je kon het zo gek niet bedenken of ik ontwierp
het. Met deze vingers, benadrukte hij
terwijl hij zijn kromme, wat dikkige maar verzorgde vingers toonde aan de
jongen. Bottom line is dat ik deed wat
ik graag deed en wat ik goed kon. Ik ben
ervan overtuigd dat elke mens, ook jij jongen, een talent bezit, iets waar je
in uitblinkt, wat je graag doet, en waar je verder iets mee kan doen. Je zal het niet meteen vinden en het vergt
wat geduld en oefening vooraleer je het zal ondervinden. Op een gegeven moment zal je beseffen dat dit
of dat hét is. Dat moment zal begeleid
worden door een gloed die als een tsunami doorheen je aderen sjeest. Je zal niet meteen beseffen dat het moment
daar is omdat het zo overweldigend is. Hij keek de jongen vanuit zijn rechter
ooghoek aan en realiseerde zich dat de jongen luisterde. Met de kin tegen de knieën staarde de jongen
hem aan met zijn donkerbruine ogen, waarvoor sporadisch een lok sluik donkerbruin
haar waaide. Met het ouder worden, leer
je te relativeren. En ja, ik dacht aan
de momenten waarop het leven iets minder aangenaam was, aan toen ik er niet bij
hoorde en zelfs openlijk werd uitgesloten.
Uiteindelijk geloof ik er rotsvast in dat jij zal vinden wat je graag
doet. Ondertussen hoef je je niet slecht
te voelen. Het is niet nodig om te
grossieren in weinig prettige herinneringen.
Je moet voor jezelf leren opkomen, jongen. Wanneer je zelf niet goed kan voetballen,
vertel de anderen dan hoe goed ze wel zijn.
Terwijl je wellicht de mond vol hebt over hoe je die jongens op het
pleintje hier voor ons wel haat omdat ze je niet laten meespelen, is het vaak
veel doeltreffender om complimenten te geven.
Uiteindelijk zal je zien dat ze je zullen laten meespelen. Laat ook zien dat je ze gunt dat ze zich
amuseren, klap in je handen wanneer je ze ziet scoren, moedig hen aan. Hij keek de jongen aan die vol ongeloof, met
lichtjes geopende mond schijnbaar de woorden die hij had gesproken, inademend
om ze op zijn beurt tot in het oneindige te herhalen. Ga in de eerste plaats al op de afsluiting
zitten en ga op in het spel. Lach
wanneer er gelachen wordt en geniet wanneer je ziet dat ze zich amuseren. Lijd opdat je zou kunnen leven. Je zal misschien niet meteen kunnen meespelen
maar begin nu met iets te doen wat je op het eerste zicht niet durft. Kom uit je schelp, uit je vertrouwde
omgeving, en ga op ontdekking. Tegenwind
is een geschenk, het maakt je sterker.
Wanneer je die stap durft te zetten, kan je beginnen leven, mensen ontmoeten,
vriendschappen sluiten en geluk ervaren.
Wees vooral jezelf en maak jezelf niets wijs. Uiteindelijk blijf je alleen over en ben je
op jezelf aangewezen. Je zal soms tegen
de stroom in moeten zwemmen en af en toe op een zandbank rust moeten houden om
te overzien waar je naartoe wil, maar je zal tenminste ervaren dat je leeft en
dat je het tenminste hebt geprobeerd.
Terwijl hij de jongen aankeek, tastte die in zijn rechter broekzak,
waaruit hij een pakje kauwgom haalde. De
jongen bood hem een gom aan, wat hij weigerde.
Hoe lang is het geleden dat je een kauwgom at?, vroeg de jongen hem
terwijl die meteen zwaar begon te kauwen.
De jongen had een zachte, dragende stem gehad toen deze hem voor de
eerste keer toesprak. Nog voor hij een
antwoord kon formuleren, voegde de jongen hieraan toe : Van u moet ik tegen de
stroom inzwemmen, uit mijn vertrouwde omgeving komen en nu gaat u zelf in uw
schelp kruipen? Hij nam een kauwgom uit
de wikkel die de jongen hem dankbaar gaf en begon deze met zijn tanden zacht en
elastisch te maken. De masticatie leidde
tot de eerste bel die hij sinds heel lang blies. De fragiele bel ontplofte met een luide
knal. De jongen en hijzelf begonnen
luidkeels te lachen. Het lachen doofde
langzaam uit zoals een oude stoomtrein die het station komt inrollen. Op dat eigenste moment besefte hij dat hij
zelf in een toestand verkeerde die niet veel verschilde dan die van het
jongetje dat zo-even nog bedremmeld op de dorpel de tijd had zien verglijden. Op dit kauwgommoment ervoer hij dat
mysterieuze geluk dat hem zo aansprak, geluk dat je beleeft terwijl je
tegelijkertijd ook droevig bent omdat je beseft dat enkele momenten later de
magie van het moment uitgewerkt zal zijn.
Het was dat melancholisch geluk dat hem zo gelukkig maakte. Het geluk of liever de aanzet tot een poging
tot geluk dat hij de jongen had willen meegeven, had hij warempel zo-even van
een snotaap gekregen. Terwijl hij zich
wat in mijmerzucht verloor, hoorde hij vanop een afstandje Bedankt, meneer, uit
de mond van de dorpeljongen, die begonnen was de straat over te steken naar het
pleintje en even halt had gehouden. De
jonen stak zijn hand op terwijl een stel glinsterende ogen die leken te
gensteren als vuurwerkstokjes de jongen begeleidden bij het diagonaal kruisen van
het pleintje. De jongens op het plein
hadden niet veel aandacht voor de jongen die zich toegang verschafte tot hun
territorium en de imaginaire zeepbel die het voetbalterrein afbakende, deed
openspatten. Een bal die toevallig voor
de voeten van de kauwgomjongen belandde, pegelde hij accuraat en treffend in de
voeten van één van de spelers, die hierop de keeper passeerde, keurig in de
winkelhaak. De jongen gooide beide armen
in de lucht en liep op de kauwgometer af.
Nadat hij hem omarmd had, zag hij van ver dat de scorende jongen hem
uitnodigde om mee te spelen. De jongen
glimlachte echter met een beleefd afwijzend gebaar om verder koers te zetten in
de richting van een meisje dat alleen tegen de schutting dat het plein
omgordde, leunde. Hij zette zich naast
het meisje dat gehuld was in een ordinaire jeans en een t-shirt waarvan de
opdruk vele wasbeurten niet had overleefd.
De drie meisjes die even verderop stonden te gniffelen tegen dezelfde
schutting, hadden kauwgomjongen goed opgemerkt toen hij een gesmaakte pas had
gegeven, en staarden hem aan terwijl hij het bedeesde meisje aansprak en haar
in een recordtempo aan het lachen had gebracht.
De jongen keek het meisje aan en het meisje deed hetzelfde. Van langsom meer verwonderd keek hij vanop
een afstand toe, duchtig kauwend op de gom wier smaak al lang ter ziele was
gegaan en stilaan pezig begon te worden.
Hij zette zich recht tegen de huismuur en ontving een omfloerste streep
zon in het gelaat terwijl hij een vochtig tissue opborg. De jongen vertrok metterhaast samen met zijn
metgezellin langs de binnenkant van het plein, begaapt door het trio bakvissen.
Enkele seconden nadat hij zijn hand had
opgestoken naar de voetballende jongens en het meisje, dat een gooi leek te
doen naar enig mevrouwschap, kundig had begeleid bij het oversteken van de
straat, had de jongen hem een knipoog gegeven en was even later achter de hoek
verdwenen. Terwijl hij de omgeving van
het plein in ogenschouw nam, het komen en gaan op het terras waar het was
begonnen, gadesloeg, overviel hem een gevoel potdicht ingepakt te worden door een
soort van optilgas dat zich in zijn hoofd had genesteld en die heel zijn zware
lijf zwevend poogde te verplaatsen. Met
een lichtvoetigheid zonder voorgaande ijlebeende hij breed glimlachend naar
daar waar durf, verandering en ongeveinsdheid nog angstvallig slotvast buiten
vier met hypotheek bezwaarde muren werd gehouden. Nadat hij zn tuttefrut aan de onderkant van
een willekeurig gekozen vensterbank/aan een lantaarnpaal/op de stoep (schrappen
wat niet past) had begraven, dumpte hij flegmatiek een pas aangeschaft pakje
sigaretten dito aansteker in een openbare vuilbak, vervuld van goesting om zijn
streekbierige blaas, zuchtend van genot, te ledigen op zijn pas uitgeplante rij
snijselder, gewoon omdat het kon.
|