Hij had behoefte aan wat bomen, een bosje hier en daar, wat
schaduw. Akkers en weilanden gaan gauw
vervelen. Het zijn nuttige uitvindingen
en zorgen voor voeding, werk en dieptezicht, dat wel, maar aan de andere kant
zijn die objecten ook vaak leeg en kleurloos gelijk de aarde die hen draagt. De geur van een lekker bosje dennen of een
dicht bebost loofwoud. Daar snakte hij
naar. Naarmate hij dieper in Wallonië
binnendrong, hoe warmer het werd, leek het.
Hij voelde dat aan den lijve.
Warmte, zo werd gezegd in het noorden van het land België, bracht ook
een zekere gelatenheid, schuwheid en uiteindelijk moeheid met zich mee. In de late namiddag reed hij in het vochtige
gebied van La Vergne Blanche, vlakbij de Schelde. Kleine insecten, die hij niet nader
determineerde en die tegen zijn lijf waren terecht gekomen, aangezien hij wel
enige snelheid ontwikkelde en hierdoor transpireerde, plakten gelijk vliegen
aan een vliegenvanger tegen zijn warme lijf.
Links en rechts nam hij de omgeving in zich op. Vissers staarden naar een dobber, eenden
zwommen verderop. Huizen stonden waar ze gisteren stonden en morgen nog zullen
staan. Projecten werden uitgetekend
achter roodbakstenen gevels. Mensen
plantten zich voort in de bedstee, speelden met dobbelstenen en vierden het
einde van een werkdag in een uitgaansgelegenheid genaamd (stam)café. Naarmate het najaar vorderde, nam hij ook
meer overtrekkende vogels waar.
Graspiepers, Aalscholvers, lijsters, hier en daar een roofvogel. Allen waren op zoek naar een onderkomen voor
een winter die zich kalendergewijs hoorde aan te kondigen. Even bezuiden Péruwelz passeerde hij het bos
van Bon Secours. In de laatste rechte
lijn naar Bernissart droeg de zachte herfstlucht een bladerig boeket van
eindzomergeuren met zich mee. Hij liet
zich het heuvelig parcours welgevallen en bolde het Iguanodondorpje binnen. Je zou denken dat het spitsuur is zo aan het
einde van een werkdag. Daar was in
Bernissart niet gek veel van te merken.
Enkele wagens reden hem voorbij op het rechte stuk weg dat uitmondde op
het centrale plein van de gemeente. Vanuit de Rue Lotard viel hij de gemeente
binnen. Begeleid door blikken van
dorpsbewoners, die in hun broek scheten van jaloezie wegens zoveel snelheid,
werd het achtentachtigste dorp van de ronde van België aangedaan. Iguanodonland fluisterde hij toen hij fel
in de remmen ging op een kruispunt waar als bij wonder een andere auto kwam
opdagen, alsof hij klaar stond om te vertrekken als er eens een andere
weggebruiker zou kunnen opdagen. Hij
keek op zijn uurwerk, dat middels een plastic polsband aan zijn arm was
bevestigd. Het museum, waarvan hij op
voorhand wist dat hij het niet zou bezoeken, was gesloten. Musea vond hij goed en wel. De toekomst kan je maar begrijpen door
inzicht te verwerven in het verleden.
Het verleden moest gepreserveerd blijven binnen geografisch beperkte
ruimte. De toekomst is alles wat
bestaat. Het verleden bestaat niet
meer. Er zijn nog wat sporen en hoe
langer hoe meer sporen de mensheid zal nalaten tot hij verzwelgt en ten onder
zal gaan in de sporen die hij meent te moeten achterlaten in een amechtige
poging zijn leven zin te geven. Op een
kruispunt van een aantal geasfalteerde banen, keek hij om zich heen. Goesting in eten gaf zijn hersenen de
opdracht om zijn benen in werking te zetten naar een plaats waar gegeten kon
worden in relatieve rust. Hij wist van
buiten dat er nog een stuk Menense taart in zijn fietstas stak. De taart was geconstrueerd met heerlijke
onderdelen, zoals frangipane, appelmoes en ananas. In de Rue Sarin, kwam een rustig baantje uit
dat zich naast een weide met grazende koeien kronkelde. Hij besloot aldaar op de macadam neer te gaan
zitten en volop te schransen van de taart.
Koeien zijn geen kabaalmakers. Ze
zijn bovendien mensen gewend en reageren doorgaans rustig op prikkels. Enige uitzondering is wanneer de koe in het
voorjaar na enkele maanden in de stal te hebben doorgebracht, terug de frisse
lentelucht mag opsnuiven en zich mag tegoed doen aan het frisgroene gras van de
weide. Andere uitzondering betreft de
omstandigheid dat een stier op de koebeesten wordt losgelaten ter dekking van
de koeien. Deze beesten moeten immers
geregeld kalveren teneinde de melkproductie op pijl te houden. Het is werkelijk een vreugdevol tafereel om
koebeesten in de lente vrijgelaten te zien worden in een ruime weide waarin
volop kan worden gegeten, herkauwd, gescheten en geneukt. Zij lopen schokkend, springend, hoefstampend,
niet goed wetend waarheen, gelukkig gelijk een kind met een hoorntje met een
stapel ijsbollen, doorheen de weide. Hij schrokte alsof elk moment een hongerige
de taart van hem zou kunnen afpakken.
Nog geen vijf minuten later was de halve taart geheel verdwenen in Tims
lijf. Terwijl hij het landschap om zich
heen in zich opnam, vroeg hij zich af waarvan de mensen in deze regio leefden. De avondzon straalde fel op zijn ganse lijf,
zodat hij zijn kruishemd uittrok. Met
een vriendelijke worp, hing hij het over het frame van zijn fiets, Gloria
genaamd. Daar zat hij dan, denkend aan
de bezigheden van de mensen die zich Bernissart als levensplaats hadden
toegeëigend, temidden van heelder kudden onopgegraven Iguanodons, wegens te
duur. Tim bevond zich geheel en al
verstoken van vanalles, wachtend tot de dag zou eindigen opdat de volgende dag
zich zou kunnen aandienen. Boven hem
sperde zich een lappendeken uit, gevormd door vliegtuigstrepen die een wazig
fluwijn over de aardoppervlakte trokken.
Hij dacht aan de mogelijkheid dat, mocht hij nu ter plaatse neervallen,
geen haan zou kraaien om zijn verdwijning.
Zijn spullen, portefeuille zou snel gestolen worden, fiets weg,
misschien wat kleding. Zelf zou hij
wegrotten zoals een doodgereden Merel die platter en platter tegen het asfalt
wordt gedrukt naarmate meer en meer banden zijn driedimensionele lijfje tot
twee dimensies zou herleiden. Steeds
minder om het lijf, het bekje lost. De
bek die pier na pier na pier uit zompige aarde had getrokken teneinde dit als voedsel
aan te dragen voor zijn kinderen, die uit een ei geboren worden. De veren verwaaien en de mistroostige blik
van het dier dat ooit zulke mooie gezangen over een tuinwijk uitblies zou
uiteindelijk met wat dan nog rest van het lijf opgeslokt worden door het
asfalt. De aarde zou het beest
terugnemen en de pier zou de Merelige aarde terug opvreten en uitschijten. De pier wint altijd. Zo zou hij eindigen. Geen gezeik, geen gejubel, gewoon gaan zoals
hij zal hebben geleefd, in stampvoetende stilte. Hij keek terug naar boven en volgde een
vliegtuig dat in oostelijke richting verdween, in de richting van Duitsland,
Oekraïne en Japan. Hoe zon zwaar ding
in de lucht kon blijven hangen. Een
staaltje van technisch vernuft en fysica. Hij leunde achterover met zijn handen
plat achter zijn rug. Hij rook aan zijn
onderarmen en stelde wat verbrande huid vast.
Die geur kon hem vervoeren. De
gelukzalige geur van zonnemelk en verbrande huid. Hij nam een stukje papier vast en begon wat
te schrijven over de dagelijkse dingen die hij had meegemaakt, die hij had
waargenomen en die hem beroerd hadden.
In de niet zo verre omgeving werden klokken geluid. Mensen werden voor het gebed opgeroepen of
hen werd gewoon verteld dat het 18:00u was.
Hij stond recht en belde met de fietsbel, kwestie van te antwoorden op
het klokkengelui. In Bernissart was er
minder nood aan tijd dan in de dorpen en steden die hij voordien had aangedaan. In zijn agenda zocht hij naar de naam en de
ligging van het verblijf dat hij had vastgelegd. Het was woensdag 29 september. Na consultaties van uurwerk, dag en verblijf,
stelde hij vast dat hij eigenlijk een dag te vroeg in Bernissart was
aangekomen. Hij besloot bij duisternis
zijn tent in een weide op te trekken en te vragen aan een inwoner waar de
Iguanodons ergens opgegraven waren geweest.
Zo kwam hij bij voetganger François terecht, die hem honderduit vertelde
over de vondsten van de 30 Iguanodonskeleten die Bernissart plotsklaps op de
wereldkaart hadden gezet. Op zijn vraag
of hij de plaats wist waar de skeletten opgegraven werden, antwoordde hij
positief doch thans was er niets meer van te zien. In feite kwam het erop neer dat er in heel
Bernissart geen dooie zak te zien was.
Hij vertoefde liever op café tussen de mensen dan te staren vanop een
bankje naar niets dat gebeurde. Tim
besloot, in tegenstelling tot zijn eerdere gedachte om in Bernissart te
overnachten, in de richting van de moerassen van Harchies- Hensies te fietsen
en er wat vogels te gaan kijken. Via de
rue du Fraity en de camping du Préau bereikte hij de moerassen, die op enkele
kilometers in zuidoostelijke richting waren gelegen. Enkele waterpartijen mooi omgord door riet en
dichte vegetatie herbergden talloze watervogels. Bovendien was er veel kans om trekvogels, zoals
de Visarend, te observeren. De moerassen
betekenden een uitgelezen plek om terug op krachten te komen alvorens de
trektocht verder te zetten. Ongeveer anderhalf uur bleef het nog licht zodat
hij toch behoorlijk voort moest maken om ongeveer alle plassen te kunnen
controleren op de aanwezigheid van waterwild.
Hij besloot tijdens de check-up van de plassen, dat hij toch beter zou
overnachten op de camping die hij gepasseerd was in plaats van te gaan
wildkamperen in het moerasgebied.
Het was een camping met die bezaaid was met stacaravans en
in feite door de meeste campingbezoekers permanent als huisvesting gebruikt
werd. De camping was opgebouwd uit vier
verdiepingen. Je had een vijvertje, die
op kelderniveau lag. Daarbovenop was de
begane grond gebouwd, bestaande uit aarde.
Op die aarde stonden allerlei huttige schuilplaatsen die de mens voor
zich had uitgetekend. Nadien had hij de
tekening geconstrueerd gebruik makend van tastbare materialen die uit diverse
fabrieken verspreid over de hele wereld naar Bernissart werden getransporteerd. Daarboven had je de toplaag die gevormd werd
door bomen, zoals Italiaanse populieren en nog meer Italiaanse populieren.
Biodiversiteit was er even aanwezig als de Sasquatch in de bossen van Noord-
Amerika. Daarboven had je dan de lucht
die tot aan de atmosfeer reikte. Tot
daar reikte de eigendom van de campinguitbater, dacht hij. Als het van campingman afhing, hoorden ook de
alles opslokkende zwarte gaten buiten de atmosfeer tot zijn eigendom. Tim stond aan de ingang van het
kampeerterrein. Hij merkte dat hij in
het oog werd gehouden door een jongen die in een soort kiosk languit in een
zetel lag en die verantwoordelijk was voor het toebedelen van plaatsen om
bijvoorbeeld een tent op te trekken.
Zijn gedachten liepen wat vooruit op de feiten en ensceneerden een
achtervolging. Deze liep keurig in de
pas. Hij liep en achter Tim liep de
zeteljongen met een boze blik op het gelaat.
De blik kon in een ontspannen vouw geplooid worden wanneer de jongen
betaald zou worden. Deze jongen werd
gelukkig door de aanblik van geld dat zou dienen voor het huren van een campingplaats
voor één nacht. De jongen keek hem aan
en hij keek naar de jongen. Een huivering
trok door zijn lichaam. Campingbewoners
struinden in de verte van links naar rechts en terug. Het gevoel van een penitentiaire instelling
bekroop zijn lijf. De zin om hier te
overnachten was geheel verdwenen. Zelfs
de wil om te slapen was verdwenen.
Gesterkt door een oerkracht die zopas was ontstaan en tot de kleinste
bloedvaatjes was doorgedrongen, zette hij zijn korps in beweging in een andere
richting. Net voor hij aan zijn rijwiel
was aangekomen, dokkerde een meisje van pakweg 16 à 17 jaar in de richting van
de gevangenis. Ze had een normale
gestalte maar verplaatste zichzelf alsof ze 35 kg meer mee te sleuren had dan
ze woog. Ze scheen vruchteloos op zoek
te zijn naar gewicht dat ze enkel in haar gedachten nog meedroeg, alsof ze
melancholisch terugkeek op de tijd dat haar lijf nog door reuzel werd omgord,
omdat ze toen wel veel bekijks had, al was het negatief, terwijl ze nu
normaal was en geheel in de massa verdween.
Ook langs achteren was duidelijk dat ze haar nieuwe lijf nog niet geheel
gewend was, aangezien ze zich hobbelingen toedichtte en capriolen uithaalde die
enkel nodig waren wanneer men meer eet dan nodig. Ze zag er niet gelukkig uit. Tim wist dat geluk geen eeuwigdurende roes
was, maar een streven dat sporadisch wordt beantwoord. Ongelukkig zijn was dus niet erg; integendeel
het schept mogelijkheden om een rit vooruit te nemen, naar een toestand van
voldoening waarin elke puzzelstukje ineens jubelend in elkaar valt zodat
klusjes allerhande al zwevende kunnen uitgevoerd worden.
Tim keek met zijn hoofd, met ingenieus opererende ogen, een
andere kant uit. Zijn hersenen
interpreteerden razendsnel wat er overal vast zat, waaide, gedijde de vlucht
nam of wegkwijnde. Sporadisch kon hij
erg content zijn over zijn hersenen en natuurlijk ook over de staafjes en
kegeltjes in zijn oog. Zijn brein
functioneerde gelijk hijzelf. Hij had ze
wel eens de hand willen schudden, bijvoorbeeld wanneer ze gebakken zijn en
minder gelei-achtig zoals hij ze voorstelde.
Ogen en hersenen eten dan samen aan een lange tafel taart met van boven
erop een bes en aan de rechterzijde van de taart een mes en een taartschep. Zijn
brein kon ook denken. Het dacht op dit
ogenblik dat hij zich aan de ene kant geheel aan zijn lot overgelaten voelde,
niet wetend wat te doen, geen moeder of vader die zich afvroeg of hij het wel
stelde, die hem toevertrouwde voorzichtig te zijn. Van de andere kant opende dit de deur naar
een ruimte waar de mogelijkheden van de muur dropen. De combinatie, die melancholische cacafonie
aan mogelijkheden hield hem scherp.
De detailkaart van de regio die hij van de bodem van de
fietstas, waarin hij al het fietsgebonden gerief had opgeborgen, had gegrist,
was nog ongerept. De kleinste wegels
waren op het niet- geplastificeerde spul aangeduid. Zo leerde de kaart hem dat hij helemaal rond
de camping kon wandelen en dat aan de noordwestzijde zelfs overblijfselen van
een Romeinse nederzetting waren gevonden.
Ter plaatse zou, volgens het plannetje, een informatiebord meer
vertellen. Hij stak de map in zijn
achterzak van zijn avonturenbroek boordevol zakken. Nu hij toch besloten had om de slaap niet op
te zoeken, kon hij even goed eens een kijkje gaan nemen. Alvorens Romeinse
spanning op te zoeken tastte hij in zijn achterzak zodat hij zich ervan kon
vergewissen dat de grootste massa plannetje in de broekzak vertoefde, gelijk
een ijsberg onder de waterspiegel, en er dus, de logica volgend, niet meteen
zou uitvallen. In tegenstelling tot wat
hem doorgaans overkwam bij het zoeken naar items waarvan hij het bestaan en hun
vindplaats kende, nl. het oeverloos vruchteloos zoeken ervan, had zijn kijkende
kuttekop de oude boebeltjes in het landschap al vanop een afstand
waargenomen. Alleen de Eiffeltoren en
het Atomium waren eenvoudiger te vinden dan deze bende heuveltjes gemaakt van
grond, gewas, wat pieren en ander oud leven.
Terwijl hij de van ver totaal oninteressant ogende belachelijk
petieterige verheffingen in het landschap waarnam, dacht hij aan de
milliseconde waarop hij plots een meneer was geworden. Hij was een jaar of 17, van kop tot teen
minderjarig, toen hij de aanschaf overwoog van een brood. Een jonge broodbedienster sneed het brood in
dunne plakjes zodat hij thuis eenvoudig tot de vervaardiging van boterhammen
kon overgaan. Hij schatte dat het plakje brood zon 6 à 7 mm dik was
geweest. Dit was van geen belang echter.
Ze pakte het brood in en zwaaide deze
met een nostalgische kunde op de toonbank.
Toen sprak ze het verdict uit. Meneer. Beseffen deed ze het allerminst.
Hij had het fietsen voetpad van het leven verlaten en mocht zich op de
rijbaan begeven, bij de grote mensen, die zich met verheven zaken bezig
houden. Het meisje, de vrouw, was
waarschijnlijk even oud geweest dan hijzelf.
Wat had hij moeten antwoorden?
Ja, mevrouw, geef me nog een koffiekoek met crème en chocolade? Er brak niets in hem. Het was eerder alsof zijn schouder een
streepje kreeg. De soldaat was korporaal
geworden. Hij had toen zijn rug wat
gerecht. Een broodzak vol
verantwoordelijkheid en gekunstelde majoriteit had hij het etablissement
uitgejast. Samen met zijn moeder had hij
zijn jeugd, op smaak gebracht met wat konfituur, kippenwit en kaas verslonden. Nooit had het eten van een boterham zon
beladen afdronk gehad als toen. De
broodbedienster had niet zo gek lang brood opgediend overigens. Ze had snel een manspersoon gevonden en
kinderen gemaakt. In tegenstelling tot
vroeger was het nu de man die het brood op de plank legde terwijl zijzelf
furore maakte als poetsvrouw tot ze beticht werd van huisdiefstal en ermee
ophield. Hij was ze nadien uit het oog
verloren. Ze was geschiedenis, een sticker in een Paniniboek. Erg was dat niet.
|