Mijzelf omschrijven is niet echt iets waar ik goed in ben. Waarschijnlijk komt dit vooral omdat ik mijn naam niet meer weet. Het enige wat ik weet is dat het met een R begint. Dus zo mag je mij dan ook aanspreken. Ik ben eigenlijk dood, maar tegelijk ben ik ook levend. Ik kan nog steeds denken en rond strompelen. Praten is ook iets wat ik nog altijd kan, als je dit tenminste praten kunt noemen. Soms wil ik heus wel een conversatie aangaan, maar toch vloeien de woorden er niet uit zoals ik zou willen. Het enige wat je er soms uit kunt afleiden zijn jammerende geluiden, eindeloze letters die aan elkaar geplakt zijn. We zien er ook niet echt levend uit, sommige onder ons zijn al helemaal uit elkaar gevallen. Al vind ik van mijzelf dat ik er nog steeds goed uitzie, wat wil zeggen dat ik nog niet zo lang rond dwaal.
Dat is nog zo iets. Ik weet niet hoe ik dood ben gegaan, ook niet wanneer. Momenteel leef ik met vele andere zombies op een verlaten vliegveld. Ik probeer zoveel mogelijk herinneringen van vroeger weer naar boven te halen, maar dat is iets wat niet schijnt te lukken. Ik heb ermee leren leven dat we niets meer kunnen herinneren, alhoewel niets meer een enorme overdrijving is. Soms schieten bepaalde herinneringen mij weer te binnen, zoals de namen van bepaalde voorwerpen die me ergens vaag bekend voorkomen. Het ergste aan mijn leven als zombie vind ik nog steeds het niet meer herinneren van onze eigen namen. Ik zou er alles aan doen om hier weer achter te komen.