Mijn Montaigne-bibliotheek
staat vlak naast mijn Spinoza-collectie. De eerste laat zich afmeten in niet
meer dan een paar strekkende meter, de tweede scoort verder, veel verder en
groeit nog bijna wekelijks aan. Maar dat ze in elkaars nabijheid rusten is geen
toeval. Beide denkers leveren geregeld breinzaad voor mijn hersens: ze
genereren daar altijd overnieuw gedachten en bevorderen mijn gemoedsrust: een
antidoot tegen de stompzinnigheid en verdwazing die ons dagelijks in massamedia
wordt opgelepeld, ze houden bovendien mijn matière grise soepel en mogelijk de dementie wat langer
op afstand ...
Zondagmorgen 09.30 u,
de weergoden vergasten mij op wat bibliotheekzon en mijn Montaigne-Pinganaud
editie vangt een streepje zon. Zonder nadenken, met een mechanisch gebaar, haal
ik hem uit het rek en rep me naar mijn luie zetel om op het boek mijn beproefd leesrecept
toe te passen: ik sla het gewoon open en begin een persoonlijk gesprek met
Michel.
Vandaag kom ik terecht
midden in het lijvig essay over Raymond Sebond (Bk.II, Hfst.12), op bladzijde
444 van Pinganauds hertaling (1). Michel slaat mij aan de
haak in paragraaf 5. Ik herlees die een paar keer om diep genoeg in de tekst
door te dringen. Wie Michel de Montaigne die eer niet bewijst loopt hem meer
dan waarschijnlijk mis.
Zal ik de tekst even
vertalen? Het kost me wat, want het is een stuk met een nogal taaie syntaxis.
'Hoe erg verlang ik ernaar dat tijdens mijn leven nog iemand
anders of misschien wel Justus Lipsius, (de meest geleerde man die ons nog
rest, een zeer verfijnde en oordeelkundige geest die echt wat weg heeft van
mijn Turnèbe), wilskracht, gezondheid en voldoende vrije tijd zou hebben om oprecht en nauwgezet in een naslagwerk, ingedeeld in
afdelingen en soorten, alle opvattingen te verzamelen van de antieke filosofie over
onze wezenskenmerken en levensgewoonten, hun meningsverschillen, de invloed en
het succes van hun sekten, en, hoe de leiders en hun volgelingen in memorabele en exemplarische voorvallen hun leven daaraan
aanpasten. Wat zou dat een mooi boek zijn en nuttig bovendien!'
___
(1) Raymond Sebond
( of Sebon): Ramon de Sibiuda (1385
(?)-1436), Catalaans medicus en theoloog. Hij verdedigde de opvatting dat theologie
en filosofie niet elkaars tegengestelde waren. Het Boek der Boeken (de Bijbel)
en het Boek van de Natuur zijn elk op hun manier een revelatie van God.
(2) Justus Lipsius (1547-1606),
Brabants humanist, geboren in Overijse, waar hij geëerd wordt met een monument
en zijn geboortehuis nog bestaat. Hij was een tijd lang het calvinisme
toegedaan: hij aanvaardde een leerstoel in de nieuwe calvinistische universiteit
die Willem van Oranje in 1575 in Leiden oprichtte. Om meer dan één reden kon
hij niet aarden in het kille calvinistisch-Hollandse klimaat, keerde terug naar
Brabant, werd wederom Rooms en doceerde verder aan de aloude universiteit van Leuven.
(3) Turnèbe (1512-1565),
Normandisch humanist, bevriend met Montaigne. Hij was een gereputeerd hellenist
en beslagen in Griekse filosofie.
***
Montaigne droomt van
een nog ongeschreven boek... een repertorium met excerpten uit de geschriften
van antieke auteurs die een beeld geven van de diepere wezenskenmerken van de
mens en zijn gewoonten. Hij heeft er ook al een droomauteur voor: niemand
minder dan Justus Lipsius, een zeer geleerd Brabants humanist, die zou dat werk
wel aankunnen, meent Montaigne. Het streelt mijn Brabantse ijdelheid dat
Montaigne een streekgenoot tipt, geboren in Overijse nabij Brussel.
Dat een dergelijke verzuchting
te lezen staat in het meest omvangrijke essay van Montaigne, het opstel over Raymond
Sebond, is niet zo ongewoon, want Montaigne is een badinerend auteur die graag
van de hak op de tak springt. Dat wijst niet alleen op een karaktertrek van hem
maar heeft ook te maken met zijn manier van schrijven: hij vulde zijn
basistekst geregeld aan met nieuwe invallen.
Maar die droom...? Een
boek over de mens en zijn zeden
is dat niet precies het thema waarover
Montaigne het in zijn essays heeft? Droomt hij over een boek dat hij bezig is zelf te schrijven?
|