Een vrouw beminnen is de dood ontkomen, weggerukt worden uit dit aards bestaan, als bliksems in elkanders zielen slaan, te zamen liggen, luisteren en dromen, meewiegen met de nachtelijke bomen, elkander kussen en elkander slaan, elkaar een oogwenk naar het leven staan, ondergaan en verwonderd bovenkomen.
'Slaap je al?' vraag ik, maar zij antwoord niet ; woordeloos liggen we aan elkaar te denken : twee zielen tot de rand toe vol verdriet.
Ver weg van de wereld, die ons niet kan krenken, vlak bij de sterren, die betoovrend wenken. 't Is of ik dood ben en haar achterliet.
Fragment uit "De schilder en het meisje - Margriet De Moor"
Dan legt ze haar been over het been van de man. Ze zit bij hem op schoot. Ze voelt dat zijn ene hand nog in geen honder, geen duizend jaar genoeg zal krijgen van de ronding van haar schouder. Dat, nogmaals, voelt ze. Omdat zijn andere hand wat bedeesder is, drukt ze die met haar vingers een beetje aan, haar borst veert mee. Volledig gekleed zitten de twee bij elkaar. Zij draagt een jurk met een kuise v-hals en mouwen tot over de ellebogen, hij heeft zelfs zijn hoed nog op en zijn laarzen aan. Het enige wat bloot is, hoewel je dat niet kan zien, zijn haar voeten.