• Homepage Labracolumns.
  • Archief Caedlih.
  • Archief Hondloos.
  • Categorieën
  • Niet verschenen op homepage. (8)
  • Labracolumns - Archief Doby.
    Columns met labrador Doby in de hoofdrol.
    Onderdeel van de site http://www.labracolumns.blogspot.be
    27-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergeten hoofdstukken.
    Vol voorpret stap ik uit de auto. Heerlijk weer is het, en fraaie zichten wachten ons: heuveltjes, waterpartijen, met klimop begroeide reuzen.
    Echter, zie ik daar in de verte een Duitse schaper? Dollend met een klein hondje? Zonder baas in zicht? Ja. Op een smal, met schapendraad omzoomd pad. Steevast het begin van mijn wandeling. Ik hang sterk aan mijn vaste routes. Vandaag niet. Vandaag loop ik om.  

    Afgelopen nacht – het zandmannetje weigerde dienst en een mens moet toch wat -  las ik namelijk het hoofdstuk over ‘Ontwijkstoornissen’. Mij doet zo’n titel denken aan een hondje dat angstig in elkaar kruipt, de staart tussen de pootjes klemt en snel achter baasjes benen verdwijnt. Met andere woorden: niet van toepassing op Doby.
    Blijkt echter dat woest blaffen aan de leiband er óók onder valt, zijnde uit overweldigende angst preventief anderen wegjagen. Wat ik al aangevoeld had – dat het zich vooral richt op bepaalde types – wordt bevestigd. Wat ik niet wist - dat men slechts beterschap kan bereiken door elke uitval te voorkomen en enkel te oefenen met kleinere, rustigere of ver weg zijnde varianten – brengt licht in de duisternis.
    Nu snap ik waarom Doby bij sommige viervoeters geen “Zit” meer hoort, geen koekjes meer ziet, en onafwendbaar uitvalt. Die zijn voor hem nog te moeilijk. Te angstaanjagend. Imposante Duitse Herders bijvoorbeeld.

    Helaas, de kans dat we de schaper later nog tegen het lijf lopen, is in dit kleine bos niet verwaarloosbaar. Dus speur ik alle weggetjes af. Gebruik de bergjes als uitzichtpunt. Houd Doby dicht.
    Maar een verlaten tennisbal – me verheugd aangeboden door mijn speelmeneertje -  is het enige teken van leven. Aan het einde van ons uitje, de rand van het bos in zicht, ontspan ik.

    Plots schiet een border collie tevoorschijn. Rennend achter een balletje. Met grote sprongen en een verkeerd berekende noodrem. Een enthousiast type. En groot. Ontzagwekkend groot.
    Vermijden.
    “Doby! Kom!”, schal ik. Luid genoeg voor het hele bos. Het borderbaasje schrikt op. Een kuierend paartje ook. Doby komt. Met tegenzin. Ik wil meespelen!, druipt van zijn snoetje. Toch lijn ik hem aan. Zo snel mogelijk. Spied dan naar de tegenpartij. Het borderbaasje volgt mijn voorbeeld en de spanning zakt, samen met mijn verkrampte schouders en ingehouden adem. Maar de border draait zich om. Buiten het bereik van de graaiende handen. Onbesuisd stormt hij op ons af. Ik verstijf. Doby blaft. De border springt. Als twee steigerende paarden botsen ze. De border slaat op de vlucht, ijlings, recht naar zijn baasje, door wie hij zich nu héél gewillig laat aanlijnen.
    “J’is aangevallen geweest!”, schreeuw ik verontschuldigend tegen twee haastig weg benende ruggen, “’t’is sinds dan dat ‘ie da doet!”. Met de moed der wanhoop: “Zoudt u will’n terugkom’n om te train’n? K’heb liever nie da d’honden op dees manier uit mekaar gaan, anders is’t wéér een slecht’ ervaring!”. Beide benen nog harder weg. Moedeloos haal ik mijn schouders op.
    Zie dan twee voorkanten onze richting uitkomen, en val bijna op mijn knieën van dankbaarheid en opluchting.
    Alleen, wat nu? Weer een stukje aangelijnd naast elkaar wandelen? Ik laat Doby alvast zitten. Als een magische vingerknip ontspant de bekende routine hem, en kalm aanvaardt hij een koekje. De prachtige border collie, met grillige licht- en donkergrijze tekeningen op een weelderige, witte vacht komt rustig naar ons toe, zijn evenzeer knappe baas naast hem. Zal ik? Durf ik? Ja, ik probeer het.
    In overeenstemming met een ander vergeten hoofdstuk – ‘Begroeten voor beginnelingen’ - stap ik langzaam naar hen, zuchtend een paar keer op mijn stappen terugkerend wegens een nu te onstuimige Doby, en laat de viervoeters kort elkaars neus besnuffelen. Dan trek ik mijn labrador terug en onderbreek de ontmoeting. Niets te vroeg. Want border springt en Doby verstart. De tijdige onderbreking én het koekje zwaaien echter met een kalmerend toverstokje. We wagen een herhaling. Met hetzelfde resultaat. Bij de derde neuze-neuze wonderbaarlijke rust bij beide partijen.

    De dag verliep niet bepaald volgens het boekje, maar eindigde wel met een vertrouwenwekkende Inleiding in de Kunst der Begroeten. Eind goed, al goed?

    15-02-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onbekende ontmoetingen.
    Al een hele tijd gaan we niet meer naar de hondenweide. Zonder ogen op de rug is het ondoenbaar om onvriendelijke of overenthousiaste honden te mijden, de types die – hoe ironisch! -  voor Doby vooralsnog een te grote uitdaging vormen. Opeens staan ze achter je, ondanks alle moeite om ze uit de weg te gaan.  
    Dat er weinig vaste klanten zijn, draagt ook niet bij aan mijn gemoedsrust. Telkens hoogstens een paar bekende gezichten zien tussen een meerderheid aan volslagen vreemden: het is zenuwslopend.
    Bovendien dagen Doby’s speelvriendjes niet meer op.
    Kort na het doorboorde oor gaven we er de brui aan.

    Sindsdien doen we het terug op de ouderwetse manier: op wandeling andere hondeneigenaren aanspreken en zoveel mogelijk dezelfde uren aanhouden als kennissen en vrienden.
    Met die laatsten oefenen we onverdroten op kalmerende signalen.
    Bij vreemdelingen gebruiken we, mede om mijn eigen angst beheersbaar te houden, een stapsgewijze aanpak. De eerste ontmoeting trainen we slechts op rustig zitten en mij aankijken terwijl de soortgenoot passeert. Lukt dat, volgt bij de tweede keer fase twee: aangelijnd naast elkaar wandelen  – zonder dat contact toegelaten is – en kalmerende signalen belonen tot beiden ontspannen. Pas de derde keer gaan we voor het echte werk: lijntjes af en begroeten maar. Het verloopt steevast probleemloos.

    Doby kalmeert steeds sneller en begint ‘honds’  te spreken. Zo snuffelt hij af en toe al eens aan andermans achterste. Een primeur!
    Aan de leiband komt blaffend vooruitspringen nauwelijks nog voor. En als het wel gebeurt, is dit makkelijk in de kiem te smoren.
    Dit alles doet wonderen voor ons vertrouwen. Zozeer dat Doby het tegenwoordig jammer vindt dat we met volslagen vreemden niet vaak voorbij fase één raken. Simpelweg omdat we hen nooit meer zien. Daarom lijkt het me tijd voor de volgende fase.

    Die sprong wagen we als we een gezapige Flat-coated retriever tegen het lijf lopen en mijn labrador piepend zijn verlangen uit. “Is hij braaf?”, vraag ik. “Ja, hoor”, antwoordt de eigenaar. Meteen komt de retriever naar Doby. Eng vind ik dat. Ook al zijn de honden aangelijnd. Zo frontaal benaderen. En direct neus aan neus. Liever had ik eerst naast elkaar gewandeld.
    Het verloopt echter prima. Zo prima dat mijn speelmeneertje overschakelt naar jolige luchtsprongen. De leibanden raken verward. De mijne glipt uit m’n hand. Het speelmeneertje steekt een tandje bij. Deelt vrolijke neusduwtjes uit. De retriever verstrakt. Ik bevries. Doby verstart. Hij schiet vooruit. Een ritueel gevecht start. Oorverdovend gegrom en venijnige luchthappen. Ik sta aan de grond genageld. Ontzet. Geen idee wat te doen. En geen leiband. Kordaat grijpt de man deze, en trekt de kemphanen uit elkaar.
    Dit was níét de zo gewenste, goede ervaring.

    De dagen erna laat de schade zich voelen. Doby valt aan de leiband hevig uit naar een speels op hem af rennende spaniel. Intimideert tijdens een spel een lief golden retriever teefje door haar achterna te jagen met zijn hoofd over haar schouders hangend. Verzeilt in een woordenwisseling met een speelvriendje, de oorzaak een grom van de chihuahua wegens de veel te dichtbij komende, persoonlijke ruimte totaal negerende reus.
    Het gedrag aan de lijn is niet nieuw, dominant gedoe en uitvliegen vanwege een grommend vriendje wel.
    Ik verval in gepieker. Zo erg dat ik de slaap niet kan vatten. Heeft mijn geliefde viervoeter dan toch een agressieve aard? Hij die meermaals vrede stichtte tussen ruziënde honden en opkwam voor onheus bejegende zwakkere? Of pak ik het volledig verkeerd aan?
    In de vroege ochtenduurtjes  duik ik nogmaals in Jean Donaldsons Vechten! Een handleiding voor hond-hond agressie.
    Blijk ik dus een paar hoofdstukken vergeten te zijn.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Flauwe beesten.
    Eén van onze vaste ochtendwandelingen is een uitstekende trainingsronde. Voor gevorderden volop gelegenheid om zich verder te bekwamen in het ‘niet achternazitten van vee en wild’. De dieren die hier wonen verzorgen namelijk geheel vrijwillig excellente oefenomstandigheden.
     Zo posteren de schaapjes zich elke vrijdag in de verste hoek van hun weide, een langwerpig stuk gras, parallel met het wandelpad en slechts afgezet met prikkeldraad. Zodra eentje ons opmerkt, draaien ze zich naar ons om, stoten elkaar aan, en zetten op hoog tempo koers naar hun stal. Die ligt aan de andere kant van de weide. Aangezien wij ons op dat moment al halverwege bevinden, hollen ze ons verleidelijk voorbij.
    De labrador doorstaat de test met vlag en wimpel. Netjes blijft hij staan. Maar omdat hij daarbij verlangend kijkt, achten de wollebolletjes hun taak nog niet volbracht, en trainen nauwgezet elke week. 

    De konijntjes van de druk bevolkte burcht een eindje verderop, verlenen ook medewerking.
    Verscholen onder doornstruiken, staan ze op de uitkijk, en wachten geduldig het juiste moment af. Zodra de leerling tot op een paar meter is, stampt een huppeltje op de grond - bij wijze van startschot-  en dan schieten ze uit de blokken. Ze sprinten het pad over, hun witte staartjes uitnodigend wippend, en verdwijnen in de bramen.
    De dappersten wachten op het weggetje, hun voorpootjes opgehoffen als een bedelend hondje, hun oortjes rechtop. Tot Doby, al snuffelend, bijna tegen ze oploopt. Dan vliegen ze ervandoor, als een pijl uit de boog, heel uitdagend het pad volgend of dwars over een kaal veld rennend.
    Een proef waar mijn labrador, laat ons zeggen, een acht op scoort. Want telkens is de bekoring te sterk, en jaagt hij achter de huppeltjes aan. Even. Niet meer dan tien meter. Dan komt hij terug.
    De konijntjes verlangen echter een tien, en blijven oefenen.

    Alleen de damherten weigeren dienst. Elke week opnieuw staat het troepje als bevroren aan het verste einde van hun grasland. Roerloos staren ze ons aan, hun grote oren gespitst. Niet eens een staartje dat beweegt. Zozeer gaan ze in de achtergrond op, dat Doby volgens mij niet eens weet dat ze bestaan, hij kijkt in elk geval nooit naar hen.
    Laten hertjes nu de enige dieren zijn die mijn jongeling nog nooit gezien heeft. Aangezien honden wantrouwig kunnen reageren op wat ze niet kennen, wil ik daar verandering in brengen.
    Dus kijk ik nadrukkelijk naar hen, hopend dat Doby mijn blik zal volgen. Dat doet hij ook, staart wazig in de verte, kijkt mij niet begrijpend aan, en wijdt zich dan weer aan zijn snuffelwerkzaamheden.
    Naar hen wijzen – “Kijk, Doby!” - heeft hetzelfde effect.
    Hopeloos.

    Ook vandaag staan ze weer doodstil op een kluitje, daar in de verte. Flauwe beesten, mopper ik.
    Dan pas zie ik een eenzaam hertje staan, tegen de omheining, op het enige stuk dat slechts een tiental meter van het pad verwijderd is. Doby loopt er nietsziend voorbij.  
    Bambi draait zich naar hem om. Doby wendt zich naar de andere kant.
    Bambi gooit zich om zijn as. Doby’s neus zit in een konijnenhol.
    Bambi begint een sierlijke reeks verende sprongen, de beentjes hoog in de lucht, telkens even in de lucht zwevend, en achterom blikkend naar Doby. Die kijkt. Eindelijk. En blijft stilletjes op zijn plekje staan.
    Voor de zekerheid poingt het hertje elegant verder, de volledige lengte van de weide lang. Een schouwspel waar ik met grote ogen en open mond van geniet.
    “Dank je wel!”, roep ik. En voeg er een belofte aan toe: “Nooit noem ik jou of je soortgenoten nog  ‘flauwe beesten’!”


    24-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mireille's schuld.
    Waar gaan we vanmiddag heen? Het is tijd voor onze wandeling en ik overloop de opties. Naar het bos, dat is zeker.
    Maar welk bos?
    Dat met de apporteervelden? Doby heeft elke twee dagen nood aan extra stevige beweging - bovenop de dagelijkse twee en een half uur wandelen, en we maken er altijd veel plezier. Maar vreemd genoeg heb ik er geen zin in.
    Het drukke bos dan? Ideaal weertje: smeltende sneeuwbuien, snijdende wind, slechts vijf graden: heerlijk verlaten zal het er zijn. Maar nee, ook daar geen lust toe.
    Wel een ontzettende kriebel om te fietsen.
    Maar het waait?! Modderbaden wachten ons?!  En dan geen bos?! Waarom?
    Mireille!, besef ik. Gisteravond las ik haar columns over skijöring - een vorm van langlaufen waarbij een husky je voorttrekt. Daarin verhaalt ze over saamhorigheid, snelheid en slippartijen.
    Het is besloten: we gaan fietsen.

    Ditmaal met een los meelopende Doby, een nieuwe aanpak van ons meningsverschil over het tempo. Mijn obsessie met gezonde gewrichten eist een rustig gangetje op verharde ondergrond, mijn labradors tomeloze enthousiasme verlangt sprint van begin tot eind. Mijn actieveling aanlijnen en stoppen telkens hij trekt, heeft enkel slippende remmen tot effect. Zo’n korte, zijwaartse ruk alleen een zenuwachtige dribbelaar, naast een schuldbeladen baasje.
    Daarom wil ik vandaag Doby’s hang naar gezelligheid uitproberen. Wandelend met vriendjes vindt hij het heerlijk om zij aan zij de boel te verkennen. Met mij niet: hopeloos te traag.
    Op wielen ben ik sneller.
    Zolang hondlief draaft, fiets ik op zijn tempo naast hem. Ook als dat naar mijn mening te hoog is. Zodra hij overschakelt naar derde versnelling - galop, rem ik af.
    Tot mijn verbazing werkt het. Waar ik normaal een eenzame achterhoede vorm, draaft Doby nu saamhorig naast me. Gezellig.

    Na een tijdje arriveren we bij een zandweggetje. Doby vertrekt in galop, en kijkt vragend achterom: “Gaan we vandaag niet…?”  “Hoe kon ik dat vergeten?”, antwoord ik, en trap mijn pedalen stevig in. Naast elkaar spurten we weg. Om ter hardst.
    Bliksemsnel moet ik beslissen. Door de modder? In de plas? Op het smalle randje ernaast? Het linkse bandenspoor? Het rechtse? Het middelste?
    Plots een vreemd gevoel. Ik sta stil. Terwijl ik trap en trap. Hulpeloos spint mijn achterwiel in de modder. Doby kijkt vragend naar me om. Ineens terug weerstand. We zijn opnieuw vertrokken.
    Iets verder modder over het hele pad. Diepe modder. Een veelvoud aan fietssporen. Ik kies het linkse. Dat loopt dood. Ik glibber door de modder. Mijn stuur zwenkt van links naar rechts. Mijn wielen glijden weg. Dan terug een vast spoor.
    Wat later een grote plas. Over de volledige breedte. Ik trap nog harder. Rijd de plas binnen. Voel de schok van het sterk afremmende water. Raak nauwelijks nog vooruit. Zie mijn labrador fronsend naar me omkijken. Ploeter en puf en peddel. Raak uit het water.
    Triomferend komen we aan het einde van het pad, Doby de race gewonnen, ik rechtop gebleven.

    Er volgt een rustig stukje straat, ideaal om weer op te laden en uit te hijgen. Het sprintmonster moet aan de leiband, en loopt voorbeeldig naast me, zonder trekken en aan de juiste kant van de weg.
    Een koppel kruist ons, mijn allemansvriendje wil hen begroeten, wijkt uit en loopt bijna tegen het voorwiel. “Mijn kant!”, waarschuw ik hem. Meteen loopt hij terug netjes rechtdoor. Perfect.
    “Rechts!”; roep ik wat later, en vlotjes draaien we een grindpad op.

    Het leidt naar een lange, brede dreef, zanderig en omzoomd door statige beuken en een beek.
    We stuiven ervandoor. Ik in een nauw spoor aan de rand. Links de bomen en de beek, rechts mijn labrador en halve binnenmeren. Uitwijken geen optie. Dus dwars door alle plassen. Op en neer door de putten. Recht door de modder. Ik slip. Val bijna in de beek. Scheer rakelings langs een boom. Bots met mijn hond.
    Buiten adem, maar zegevierend – over de modder, níét mijn sprintmonster – bereik ik het einde van de laan.

    Onze laatste zandstrook gaat bergaf, en is watervrij. Ik spurt ontspannen naar beneden, en kijk genietend naar Doby. Met lange, soepele sprongen rent hij naast me, en beantwoordt mijn blik, zijn tong lang, zijn snoet breed lachend. Ik lach terug.
    Bedankt, Mireille!

     
    Ook Mireille’s columns lezen?
    http://www.huskyheren.blogspot.be

    19-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.On(na)volgbaar.
    De living is een chaos. Op de grond overal boeken, paperassen en de inhoud van achteloos neergesmeten lades. Ertussen mannen en vrouwen in witte overalls. Kappen over hun hoofd, zakjes over hun schoenen. Ze smeren zwart poeder langs raamkozijnen, speuren met een vergrootglas, nemen driehonderd foto’s.
    Toink! Ik, mijn vader, mijn moeder, we schrikken van het geluid. ‘Hij begint weer!’, juicht mama. Lachend kijken we toe hoe Doby met zijn befaamde kattensprong zijn kauwbeen overvalt.
    Vergeten is de detective serie op Tv.
    Een zijwaartse zwiep van het hondenhoofd, en daar vliegt het been. Een kwartslag sprong volgt, een duik om Kauwgeval op te pikken, drie extra kwartslagen om de driehonderdzestig graden te vervolmaken. Galopperend rent ons clowntje richting keuken, en sjeest een rondje om de eettafel. Klepperende pootjes komen terug onze kant op, remmen af, en draven om de salontafel. Rond en rond. Afwisselend houdt Doby zijn neus hoog in de lucht, laat Been klapperen tussen zijn kiezen, knaagt even, brengt dan zijn hoofd laag naar de grond, laat Been botsen en stuiteren, en draait het om en om. Onderwijl stoppen de pootjes niet met draven, het staartje niet met kwispelen.
    Wederom kiest Kauwgeval het luchtruim. En landt in de zetel. Vlak naast de slapende poes. Verstoord kijkt ze op, even twijfelt Doby: Zal ze meppen? Stoutmoedig waagt hij de kans. Poes verroert geen vin, de rondjes worden hervat. Een nieuwe luchtdoop volgt. Een nieuwe landing. Bovenop poes. Met een verontwaardigde miauw holt ze naar veiliger oorden.
     Zijn dierbare avondsnack terug tussen de tanden, ploft ons clowntje op de grond, en rolt op zijn rug. Met zijn voorpootjes laat bij Been buitelen en balanceren, met zijn tanden laat hij het draaien. Tot het ding als in een bankschroef vastgeklemd wordt, en Doby begint te kauwen. Nog steeds liggend op zijn rug.
    Eerste akte.
    Pauze.

    Op Tv wordt een tweede lijk gevonden. Halverwege het onderzoek duikt een hondenhoofd op. Twinkelende oogjes, het been uit de breed lachende mond stekend. Op de achtergrond een staart, kwispelend als een metronoom. Onze hofnar richt zijn blik op mijn vader, doet een paar korte stapjes naar hem toe, een opwaarts knikje met zijn neus, het been in zijn mond wippend van links naar rechts: Spelen?  Mijn vaders hand schiet naar voren, de deugniet springt naar achteren. Mis! Opnieuw een paar stapjes voorwaarts, een tweede hoofdknikje. Papa haalt uit. Raak!
    Verwoed sleurt Speelmeneertje aan het been, zijn pootjes krabbelen over de gladde vloer. Mama en ik supporteren. Papa lost. Doby spint om zijn as, en spurt rond de salontafel. Zijn hoofd laag, zijn schouders ineengedoken. Drie paar handen grijpen naar het kauwgeval, en tikken plagend de sprintende billen. De speelvogel sjeest rondje na rondje, werpt zich om zijn as om grijpgrage vingers te ontwijken, en verleidt elk van ons tot een trekspelletje.
    Onderwijl wordt de avondsnack steeds witter. Aan beide uiteinden. “Éh jék!” gil ik, wanneer ik iets zachts en nats grijp. Als gestoken laat ik los, en staar gruwelend naar de stinkende, witte klodders op mijn handen. “Dat pak ik niet meer vast, hoor.” zegt mama. “Weg met dat vieze ding!” brult papa, als het in een ultieme uitnodiging op zijn schoot geduwd wordt.
    Tweede akte.
    Pauze.

    Ondertussen op de beeldbuis een voor ons onbegrijpelijke ondervraging van een volslagen vreemde. Onderling overleg is vereist.
    Tonk! We draaien ons om, en zien ons clowntje, zoals verwacht, op het houten plateautje van de trap staan. Hij pakt het kauwding weer op, en werpt het voor zich uit. Tonk! Tonk! Tonk! Plof! de drie treetjes af. Even staart Doby ernaar. Dan stormt hij naar beneden, duikt op Been, dendert de trap weer op, draait als een tol en gooit opnieuw. Tonk! Tonk! Tonk! Plof!
    Nadien gaat de nar liggen. Op het plateautje, zijn polsen over de rand. “Wat ligt hij daar toch mooi”, fluisteren we elkaar vertederd toe. De avondsnack tussen zijn voorpootjes pinnend, grijpt Doby een loshangende flinter, sleurt er verwoed aan, en laat het dan schieten. Bonk!... Bonk!... Bonk!
    Tot het ding iets te ver terugschiet, de treetjes afstommelt, en onder het plateautje verdwijnt. Ver buiten bereik. Allerliefst kijkt Doby me aan. Grinnikend mijn ogen ten hemel slaand, bied ik redding.
    Doby gaat terug op het plateautje liggen. Iets verder van de rand ditmaal.
    Laatste akte.
    Nét op tijd voor de ontknoping van de detective.

    06-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tegenstrijdige verlangens.
    Bankkaarten zoeven door de lucht, melkkartonnen druipen in een tas, dons dwarrelt op de grond. De oorzaak? Voor- of napret, een onderdeel van onze wandelingen. Zo leuk. Zo irritant.
    Omwille van meerdere redenen kan ik het niet toestaan.
    Overal heen vliegende bankkaarten, klantenkaarten, kleingeld: het is niet meteen aan te raden.
    Goed voor de gewrichten is het ook niet. Want om de gewenste portefeuille, paraplu, schoen, sleutelbos, stuiterbal, sjaal, muts, want of tennispetje te pakken te krijgen, springt mijn labrador met zijn voorpoten op een kast, en ploft daarna op de vloer.
    Bovendien blijkt Doby’s mond een wasmachine. Met speelselvlekken op moeders mooiste, gitzwarte laarzen en slijmerige sokken (klaargelegd om aan te trekken) tot gevolg.
    Evenzeer niet onbelangrijk: sommige dingen raken beschadigd. Melkkartonnen bijvoorbeeld worden plots douches. Van gesuikerde sojamelk. Wat mijn labrador niet lust, en dus niet helpt opruimen.
    Integendeel, de retriever valt ogenblikkelijk een nieuw pak aan, terwijl ik de eerste, sakkerend en vloekend, naar de keuken breng, tot de vaststelling kom dat het ding niet meer rechtstaand in de frigo geplaatst kan worden, ook niet liggend, dat overgieten noodzakelijk is, het plakkerige vocht onderwijl blijft druipen, en spuiten bij een iets te harde greep.

    Maar toch, maar toch. Wat is het tegelijkertijd grappig en komisch en hilarisch.
    Als de anders zo onstuimige Doby voorzichtig, beheerst en vooral stil opspringt tegen de kast, en naar het verlangde item reikt.
    Wanneer hij vanuit stilstand bovenop een op de grond liggend voorwerp duikt, met ronde rug en alle vier de poten een hoge boog beschrijvend, als een kat die haar prooi verrast. Daarna landt op een vaak luidkeels kreunend slachtoffer.
    Als hij poing poing poing met zijn trofee door de garage holt, huppelend als een puppy. Met zijn hoofd hoog in de nek, het voorwerp voor zijn ogen. Afwisselend wordt het op de vloer gekwakt, weer mee gegrist, in de lucht gegooid en opgevangen (of gemist). Een kartonnen doos bijvoorbeeld (even groot als mijn labrador), krakend, steunend en zuchtend onder de mishandeling en ontmanteling.
    Genieten ook wanneer Doby nogmaals zijn intelligentie en handigheid bewijst. Hapt naar het uiteinde van het WC papier, een fikse ruk geeft, stralend kijkt naar het rondspinnende rolletje, en de bij zijn voeten verzamelende blaadjes in zijn mond propt.
    Of als hij zijn linkervoorpoot achter de rand van een boodschappenkrat haakt (waarvan maar een klein stukje vanonder een plank uitsteekt), het krijsende ding in een pootomdraai naar zich toetrekt, en de inhoud inspecteert.
    Als hij zowel op- als achterwaarts springt en op die manier rondjes om de salontafel hopt, met het ene uiteinde van zijn mat tussen de tanden, het andere einde met beide voorpoten achteruit ‘gravend’ (synchroon met het achteruitspringen). Bij elke tafelhoek met zijn achterste ploffend tegen de zetels, bonkend tegen de gillende tafel, en botsend tegen een bijzettafeltje dat dan klingel klangel tegen de radiator kwakt.
    Dezelfde truc paste hij onlangs toe rond de keukentafel, ditmaal met het dekentje uit zijn Mozesmand. Een dekentje wat ik stevig instop onder een mat, die op zijn beurt in de mand verankerd zit. Krakend, piepend, schurend legde de rieten mand een reis rond de keuken af, hardnekkig vasthoudend aan zijn dekentje.  

    Ik lach en lach. ‘Hahaha! Hihihi!’ Ik gil en gil. ‘Neeneenee! Stopstopstop!’ Of ik gil niet. En loof zijn uitbundige karakter.
     Want eigenlijk wíl ik het niet afleren. Stemt het me treurig dat het grotendeels al gelukt is.

    Verscheurd tussen de nood op verbod en de wil op toelaten.
    Wie had óóit gedacht dat opvoeden zo verwarrend kon zijn?


    22-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goede bedoelingen.
    De weg naar het hel is geplaveid met goede bedoelingen. Aan goede bedoelingen alvast geen gebrek. Eén daarvan het opkrikken van Doby’s sociale vaardigheden. Voor een bevredigend sociaal leven.
    Daarom ben ik tegenwoordig zo’n koekjesautomaat. Stop er een kalmerend signaal in, ga zitten wanneer een onbekende hond nadert, staar niet naar vreemden, en iets lekkers rolt eruit.
    Het werkt prima. Bij een achteruitdeinzende vriendin (schrikreactie vanwege sneltreinbenadering) wordt een omwegje langs haar baasje ingelast. Bij een gespannen Pinchertje interesse in een haagje. Bij een onbekende hond is het uitvallen nauwelijks nog aanwezig.
    Je hond daarvoor belonen, laat staan voor een plasje, het levert gegarandeerd vreemde blikken op. Maar ach, een kleine prijs om te betalen.

    Vandaag, tijdens onze boswandeling, oefenen we met een loopse dame. Niet omdat pups op de planning staan, wel omdat de loopsheid Speelvriendin verandert in een onzekere, snauwende en grauwende hond. Het type dat Doby onweerstaanbaar vindt.
    Helemaal enthousiast wordt hij dan. Ontwijkt jolig springend elke uithaal.  Hupt uitbundig op en neer. Geeft neusduwtjes op anderhonds snoet. In een eindeloze herhaling. De slachtoffers voelen prima aan dat ze niet bedreigd worden, helemaal nadelig is zijn gedrag dus niet. Maar wel hoogst irritant.
    Afleiden met een speeltje helpt meestal, maar leert de enthousiasteling weinig. Time-outs uitdelen werkt prima, na de vijfde maal of zo. Tijdens een wandeling heb ik daar niet meteen zin in, de tegenpartij waarschijnlijk ook niet. Aanlijnen en afscheid nemen stopt het gedoe gegarandeerd, maar brengt hem niets bij.
    Vandaag haal ik dus mijn koekjesdoos boven, en beloon Doby voor elk kalmerend signaal.  Wanneer hij een snelle blik op me werpt bijvoorbeeld. “Goed zo! Koekje?”, roep ik. Hij komt niet. “Koekje!”. Geen reactie. Het ‘spel’ vraagt al zijn aandacht. Naar hem toegaan dan maar. Het ding onder zijn neus houden. Blijkt moeilijker dan verwacht. Die honden staan geen seconde stil. Telkens ik bij hen raak, zijn zij alweer een meter verder. Ik probeer en probeer. Uiteindelijk lukt het, en blijkt zo’n tot aan de deur gebracht koekje toch niet te versmaden. Meteen kijkt de dame verlangend naar me op, tuurlijk mag zij ook eentje.
    Zonder te verpozen, schiet Doby weer in de aanval. Snuffelt dan even aan de grond. Een koekje wordt opnieuw thuisgeleverd, de ontvangst ditmaal een stuk sneller. Opnieuw een aanval. Dan een plasje. Iets dringt toch door. Hoera!

    Iets anders dringt ook door. Doby houdt halt en steekt zijn neus in de lucht. Wat ruik ik nou? Het lijkt wel parfum. Een heel verleidelijk parfum. Even op ontdekking gaan. Een snufje onder vriendinnetjes staart levert een nieuwe snauw op. Alsmede een nieuwe focus. Een tweede poging volgt, een derde, een vierde, een vijfde. Zijn gedrag verandert van speels naar opgewonden. Tijd om afscheid te nemen.
    Overbodig, zo verzekert het koppel me: “Zelfs van haar beste vriendje laat ze niets toe. Nooit. Doby zal dat wel snel doorkrijgen.” Aan dat laatste twijfel ik sterk, maar het kan een goede leerervaring zijn. We wandelen dus samen verder. Met de koekjesdoos in de aanslag.  
    Het helpt, opdringerige snuffelsessies worden steeds meer afgewisseld met kalmerende signalen en adempauzes. De dame ontspant zichtbaar.
    Zie ik dat goed? Laat ze Doby nu ongehinderd snuffelen? En is hij nou zelfs aan het likken? Missie geslaagd. Beetje te geslaagd. Honden aanlijnen. Nu!
    Arme Doby. Wordt hem galantheid bijgebracht, mag hij daar geen vruchten van plukken. Hoe wreed!
    Tot overmaat van ramp leidt ons “Daag!” tot een nieuw gespreksonderwerp. Van uitvallende honden gaat het over boswachters naar verlaten wandelgebieden tot afspraakoverleg. Ondertussen zitten de honden daar. Op een meter van elkaar. Hij wil naar haar, zij wil naar hem. Maar beiden moeten netjes blijven zitten, tot de baasjes uitgepraat zijn. Hoe sadistisch!

    17-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moddermadam.
    “Ze zien er mooi uit, hé?” zeg ik tegen mijn moeder, keurend in de winkelspiegel kijkend. Per toeval vangt de weerspiegeling een blik op. Van de vrouw die naast ons nieuwe wandelschoenen kiest, schoenen om met haar hond naar het bos te gaan. Tip top verzorgd is ze; kapsel, make-up, kledij. Zij past een laag, stoffen, modieus gympje, ik hoge, stevige, lederen bergschoenen. Mijn uitspraak tovert gruwel en verbijstering op haar gezicht.
                Zou daar de uitleg liggen? Waarom zoveel bos- en veldweggetjes verhard worden?  

                Ik snap het niet. Natuurlijke paden kennen zoveel voordelen.
                Om te beginnen zijn ze zacht en verend. Aangenaam stappen, toch?
                Daarbij is dat zachte en dat verende vriendelijk voor gewrichten. Artrose wordt langer op afstand gehouden, voor al die naarstige lopers toch geen slecht idee? En voor wie reeds artroselijder is, betekent het minder pijn, zowel tijdens als achteraf.
                Bovendien zijn die weggetjes oneffen. Dat komt een uitgebalanceerde ontwikkeling van de voet- en enkelspieren ten goede. Zo ook het evenwichtsgevoel en de zenuwgeleiding van voet- en beenprikkels naar de hersenen. Jongeren bezorgt dat een lagere kans op blessures. Bejaarden een verbetering en stabilisering van ouderdomsverlamming en evenwichtsverlies.
                Wie kan het daarenboven geen mooi zicht vinden? Dat natuurlijke bruin, in vele schakeringen, zo mooi harmoniërend met bomen en struiken? Dat levende pad met zijn kronkelende boorden van gras, onkruid en bloemen? Die gedroogde, ritselende bladeren waarin men zo heerlijk struinen kan, en die met hun warme tinten alles opvrolijken.
                Dat deze weggetjes hier en daar wat modderig zijn, door lang, nat gras bedekt, of deels versperd door plassen, weegt daar toch absoluut niet tegenop?

                Toch doet het dat blijkbaar. Met lede ogen zie ik aan hoe steeds meer paden verminkt raken.
                In het beste geval met steenpuin, gecamoufleerd door een miezerig laagje zand. Hard stappen is dat. Met venijnige, puntige steenbrokken die erbovenuit piepen, en bladeren die elk najaar ijverig weggehaald worden.
                In een minder gunstig scenario met grind. Nog harder stappen is dat. Met steentjes die hardnekkig meeliften in de ribbels van schoenzolen, soms in een aangenaam gele tint, maar vaker grafkelder grijs.
                In het slechtste geval met stroken beton of asfalt. Keihard stappen is dat. Op doodse, strakke, grauwe, eentonige littekens in het landschap. Met bladeren die een vies papje worden.

                Mijns inziens op vraag van mensen die op hun zondagse tripje paasbest uitgedost zijn. In kledij die niet vuil mag worden. In hippe, lange, wijde broeken die gulzig de dauw opzuigen. Op schoenen die niet waterdicht of stabiel zijn. Soms zelfs op stilettohakken, een spoor van kleine rondjes achterlatend. In het bos even ontheemd als een hondenmens op restaurant, in volwaardig wandeltenue. Maar wel een meerderheid.
                Toch kan dat niet de enige uitleg zijn. Ook mensen in gepaste, maar helaas niet de meest aantrekkelijke outfits, klagen wel eens.
    Mijn moeder bijvoorbeeld, weigert me op bepaalde wandelingen te vergezellen. Frederik, een hondenvriend, evenzo.

                Labradors passen daarom uitstekend bij me. Die draaien hun poot niet om voor een beetje slijk en een spatje water. Waar ik er nog zoveel mogelijk rond loop, banjerde Caedlih er dwars door. Op plassen sjeesde ze in volle vaart af, stoof er spetterend en water happend doorheen, gooide zich op het eind ervan om haar as, en herhaalde dit alles nog tweemaal. Onfeilbaar bracht het me aan het lachen.

                Giechelend keek ik afgelopen week ook naar Doby. Die stak op dat moment een stuk weide over. Een onvermijdbaar onderdeel van ons uitje, én een plek waar de koeien tweemaal daags langs sjokken. Modderig is licht uitgedrukt. Heel licht uitgedrukt.
    Hij trippelt erdoorheen, als een nuffige poes zijn pootjes hoog optrekkend, als een hete-kolen-loper snel huppelend. Trappelend staat hij vervolgens te wachten tot het poortje, zijn enige uitweg door ondoordringbare schapendraad, voor hem geopend wordt.
                De enige uitzondering binnen het labradorras bij een afwijking in de mensheid. Arme hond!

    02-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winkelperikelen (2).

    Men neme een enthousiaste, jonge wolf, en stopt hem in een krappe winkel barstensvol breekbare spulletjes en bange mensen. Wat is het resultaat?
    Daar kom ik achter wanneer ik achtereenvolgens bij mijn favoriete kleding- en boekenwinkel voor een gesloten deur sta, en besluit op cadeaustrooptocht te gaan. Met mijn grote, zwarte labrador.

     Eenmaal binnen trekt een assortiment juwelenkapstokjes en –boompjes meteen mijn aandacht. Van de minstens tien soorten staan zoveel exemplaren op elkaar gepakt dat dit eerder de voorraadruimte van een overijverige hamster lijkt. Mijn curieuzeneus stopt er zijn reukorgaan tussen, en veroorzaakt een dominovalpartij.
    Beledigd vanwege prikkende boompjes, gaat hij vervolgens zitten. Scheefgezakt op zijn billen, leunend tegen een vervaarlijk wankelende stapel dozen, én de dominosteentjes.
    Na de nipte redding passeert iemand ons.  “Tok! Tok! Tok! Tok! Tok!” doet een zwarte staart tegen kartonnen dozen.

     Eindelijk mijn keuze gemaakt, verhuizen we naar een volgend gangpad. Waar Doby enthousiast het onderste rek induikt, en triomfantelijk tevoorschijn komt met een zacht etuitje. Erin een bril. Dankzij de retrievergenen komt het puntgaaf tussen de tanden vandaan, maar ik bid toch dat niemand het gezien heeft.
    Terwijl ik het terugleg, draait mijn nieuwsgierigaard zich om, en geeft alle artikelen aan de overkant een inspectieduw. Een harde inspectieduw. Alle nette stapeltjes smelten samen tot een warboel.
    Eenmaal dat terug geordend, valt me een glunderende snoet op. Tussen de tanden een roze schoentje. Ik pak het af, maar meteen grijpt mijn olijke labrador iets anders. Zonder de tijd te nemen om het te bekijken, gris ik het uit zijn mond, kwak het in het rek, spied vluchtig om me heen, en been naar de volgende gang. Weg hier!

     De volgende rekken beheerst mijn retriever zich voorbeeldig. Wat meer op mijn gemak slenter ik snuffelend rond, af en toe Doby tegen me aan plettend om de zoveelste klant te laten passeren.

     Opzettelijk kijk ik niemand aan, wissel geen begroetingen of losse opmerkingen uit. Ervaring leert me dat dit voornamelijk kwade blikken en venijnige commentaren oplevert. Alsof verwacht wordt dat mijn rustige, aangelijnde, prima luisterende wolf elk moment ontploffen kan in een bloeddorstig, ontembaar monster.
    Als dat in park en bos, langs straten, wandelpaden en wijken al zo is, want moeten mensen dan nu wel niet denken? Hier zo middenin een winkel als deze?
    Gelukkig doet de tactiek zijn werk, blikken en commentaren blijven me bespaard.

     Daardoor minder gespannen, kuier ik naar de afdeling mokken, teddyberen en kussens. Daar gaat mijn retriever verrukt met twee kussentjes aan de haal. Tot zijn grote ontgoocheling helaas niet lang.
    Tussen de vele ‘I © opa’ teddybeertjes zoek ik vervolgens naar een ‘I © oma’ exemplaar. Ontsnapt aan mijn aandacht grijpt mijn labrador weeral iets. Twee valse plantjes. Even vals als lelijk. Een lach breekt me uit. “Die gaan echt niet mee, hoor”, zeg ik, onderwijl de neiging onderdrukkend om de knuffelhater te strelen.
    Doby’s oortjes en lipje zakken nu de harde waarheid binnenkomt. Tussen de meest verleidelijke spulletjes drentelen, zonder ook maar iets te mogen meenemen? Omdat je geen mens bent? Hoe oneerlijk! Beteuterd sjokt hij achter me aan.

     Uiteindelijk belanden we bij de kassa. Volkomen ontspannen door het uitblijven van incidenten, het achterlaten van rekken tjokvol fragiele frutseltjes, en tevreden met mijn aankopen, kijk ik nu wel mensen aan. Overal vriendelijke blikken en geamuseerde lachjes. Doby wordt aangesproken, krijgt complimentjes, en er ontspint zich zowaar een gesprek over de deugden van viervoeters.
    Dan draait mijn lange hond zich om, onderwijl met zijn achterste langs een rij armbandjes strijkend. Kletterend belanden ze op de grond. Ik verstijf, bied mijn excuses aan, en prop de sieraadjes terug op de overbevolkte haakjes. Gezichten blijven glimlachen, en excuses worden weggewuifd. Ook van de winkeldame. Ook bij herhaling.

     Op een wolkje stap ik de deur uit. Wederom verbaasd én verheugd dat een winkelend wolfje wel herkenbaar is als een gecamoufleerd schaapje. Daarenboven apetrots op een ooit zo onstuimige wildebras, die nu probleemloos door een winkel struint waarin ik altijd dingen omstoot.
    U als lezer had het vast liever anders gezien. Pech!


    26-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kernfysica.

    Bijnamen gebruiken, koffie halen, grapje maken, naar de pub gaan. DI Morton noteert het nauwgezet. Nieuw in de groep is ze, en niet zo heel erg populair. Niet zo vreemd gezien haar hoge aantal sociale blunders. Van het resultaat is ze zich pijnlijk bewust, van de oorzaak niet. Daarom wat goede raad van haar baas.
    Het is fictie. Een wekelijkse detectiveserie op TV. Toch is het niet zo onrealistisch.

     Voldoende mensen immers die de finesses van de sociale omgang ontgaan. Die de ene tactloze opmerking afwisselen met de andere. Die daardoor het compleet tegenovergestelde bereiken van hetgeen ze verlangen (saamhorigheid met collega’s, vrienden en familie). Zonder dit te beseffen of bedoelen. Ik ben er zo eentje.
    Ondertussen weet ik wanneer slippartijen het meest waarschijnlijk zijn. Als ik nog half slaap, doodop ben, of  – aan het andere uiterste –  borrel van enthousiasme.

     Vanmorgen bruis ik. Als een fles ontkurkte champagne. Omwille van de afgelopen week, met veel schrijfgenot en gezellige momenten. Vanwege de prachtige ochtend, met blauwe hemel, roze wolkenslierten, oranje ochtendzonnetje, en witte rijm. Omdat we onze nieuwe kennissen tegen het lijf lopen, een vriendelijke dame om mee te kletsen (voor mij), en een lieve golden retriever om mee te ravotten (voor Doby).
    Mijn woorden bruisen mee. Onstuitbaar. Zonder me een seconde bedenktijd te gunnen.

     Retrieverdame (een spelletje tikkertje bekijkend): “Mijn meisje kan jouw snelheidsmonster niet bijhouden”.
    Ik: “Ze is te dik.” Oh jee. Kwetsend en niet eens de enig mogelijke reden. Doby is namelijk veel jonger, en een energieke actieveling. Wat me op dat moment dus ontschiet.
    Meteen mijn fout beseffend, poog ik het goed te maken. Vertel dat Caedlih na haar sterilisatie ook te zwaar was. Ondanks alle minutieus afgemeten, onooglijke porties, en alle dagelijkse, lange wandelingen. Een frustratie die herkenbaar is, en ons weer bijeen brengt.

     Op die manier verglijdt het gesprek naar vorige honden. Die van mij én die van haar.
    Ik: “Uw rottweiler heeft Caedlih nog gebeten.” Oeps! Niet zo heel erg tactvol.
    Ik probeer me eruit te praten. Zeg vergoelijkend dat vaste passanten bijten normaal is onder woeste wakers. Voeg eraan toe dat het slechts een heel lichte beet was. Floep eruit dat het er dodelijk uitzag vanwege de greep in de nek en het wild met het hoofd schudden. En dat het me nachtmerries bezorgde. Ai.

     Beter veranderen van onderwerp.
    Ik: “Zij (wijs naar de golden) daarentegen ligt altijd stilletjes tegen het tuinhek.”
    Vrouw: “Ja, overdag blijft ze altijd in de tuin.”
    Ik: “Doby niet, die zit altijd binnen.” Ohoh. Verwoorden van gemeenschappelijke punten? Niet echt. Terwijl Doby nochtans ook graag in de tuin zit, en vroeger niet naar binnen te sleuren was. Nog iets wat me niet te binnen schieten wil.
    Als alternatieve reddingspoging vermeld ik dan maar dat er bij ons altijd iemand thuis is. Waarop mijn gesprekspartners stem hoog en onvast wordt, ze verdedigend wijst op het mooie afdak, en aanvoert dat haar hond er zelf om vraagt. Mijn hoofd blijft akelig leeg.

     Daarna start een conversatie over trekkende honden en hun therapie.
    Ik: “Zo’n ruk aan de lijn krijg ik echt niet over mijn hart. De halsband hoog in de hals bevestigen, zoals Cesar Millan aanraadt, helemaal niet.”
    Retrieverdame: “Voor mij geen probleem.”
    Ik (die graag alles verduidelijk): “Zelfs een smalle halsband weiger ik te gebruiken. Zie wat voor brede band Doby draagt.”
    Bij het herhalen daarvan (want geen reactie), werp ik een blik op mijn gesprekspartner. Rond haar schouders bungel een jachtlijntje, zo’n dun koordje met een wurglus aan het einde. Oei.
    Het kwaad is geschiedt. Retrievermevrouw verstart, en haar blik verkoelt. Plots gehaast, stapt ze met stugge bewegingen het tuinhek door, en onderbreekt het “Pak het dan!” spelletje van de vrolijk rondsjezende viervoeters. “Het was erg gezellig”, roep ik haar na. Ze antwoordt niet.

      Wat later valt mijn frank. Ik heb Retrieverdame achtereenvolgens verteld dat haar hond dik is, haar vorige agressief, en haar opvoeding barbaars. Een aantal fouten dus tegen mijn eigen lijstje raadgevingen (onder andere uit Frank Oomkes’ Communiceren. Contact maken, houden en verdiepen.
    “Het is geen kernfysica”, zegt DCI Banks. Voor sommigen wel.


    16-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewogen ochtend (2).

    Daar sta ik dan. Gil “Koekje!”. Schreeuw zijn naam. Gil nog eens “Koekje!”. Geen reactie. Doby holt vrolijk naar de onbekende soortgenoot, wordt ontvangen met een serie luchthappen, springt jolig op en neer, en ontwijkt speels nieuwe uitvallen.
    Ik panikeer. Mijn stem wordt hoger, slaat bijna over. Niet omdat deze situatie gevaarlijk is (al moet Doby’s omgang met angstig-defensieve honden wel aangepakt worden), maar omdat voor mijn ogen mijn hele actieplan; mijn vertrouwen, mijn houvast, mijn zekerheid in duigen valt.
    Koekjes werken niet in de hondenweide.

     Een lichtje gaat me plots op: de voetbal!
    Met rukkende bewegingen sjor ik het ding uit de overvolle tas. “Doby, kijk!” roep ik, terwijl ik Voetbal hoog in de lucht houd. Mijn labrador werpt me een halve blik toe, meer niet.
    Dan draait hij zich om, tuurt aandachtig, en sjeest op me af. OEF!
    Vooral de gedachte dat dit waarschijnlijk ook in een potentieel escalerende situatie werken kan, is een dikke OEF!.

     Vrolijk voetballend verkassen we naar de overkant van de vijver, in het gezelschap van Speelvriendje en diens bazinnetje. Rust. Even toch.
    Een grote boxer nadert ons. Mijn plan voorzag tijdelijk enkel contact met vriendjes en vriendelijke vreemde viervoeters. Kan ik Doby voor alle zekerheid bij me houden? 
    Weer komt niet koekje, maar Voetbal ter redding. Héhé.
    De opluchting is van korte duur. De boxer komt naar Doby toe. Met stijve stappen. Bij contact loopt dit in het beste geval uit op een ritueel gevecht. Mijn nu gespannen grommende dondersteen kan ik onder controle houden (laten zitten en voor hem gaan staan). Maar hoe houd ik die steeds dichterbij komende dreiging op afstand?
    Mijn verzoek aan de eigenaresse – “Wilt u hem roepen?”, wordt slechts op een kwaad “hij ‘corrigeert’ alleen maar” onthaald. Nog anderhalve meter scheidt ons.
    Zusjes raad schiet me te binnen: omdraaien en wegstappen. Een belager zowel jouw blinde rug als die van je hond toekeren? Eng. Maar ik kan niets anders bedenken. Het helpt. Vreemd genoeg. De boxer blijft ter plekke.
    We trekken ons in de verten van de hondenweide terug.
    Moederziel alleen, maar dankzij Voetbal kan mijn speelvogel dat niets schelen. Sterker nog: lang geleden dat ik hem hier nog zo ontspannen gezien heb.
    Deze ervaring stemt mij in elk geval ook geruster.

     Wat later betreedt een onbekende Berner Senner het veld. Opnieuw weerhoudt Voetbal zijn fan van een begroetingsmissie. Opnieuw komt de viervoeter zelf op ons af. Met huppelende, slungelige stappen. Een enthousiaste, zachtaardige jongeling. Geen dreiging.
    Maar Doby verstrakt, een grom welt op. Wat nu? Weer afschermen en wegstappen? Maar hoe doet hij dan goede ervaringen op? Misschien loopt het vanzelf goed? Besluiteloos sta ik naast hem.
    De reus blijft naderen, zijn baasjes er nietsvermoedend achter. Mijn labrador verstijft van kop tot teen, staart met strakke blik, en gromt luid.
    Speels springt de puber op hem af, en wordt in zijn nekvel gegrepen. Schrik, ontzetting, medelijden (met beide partijen), het raast allemaal door me heen.  
    De reus laat zich onmiddellijk onderdanig vallen, ik grijp zijn aanvaller. Vervolgens sta ik daar. Met een gespannen Doby die de alweer vrolijk rondom hem hossende Berner fixeert. Dit is een vriendelijke, zachtaardige, speelse soortgenoot. Zonde om te mijden. Maar hoe Doby’s wantrouwen oplossen?
    Met de moed der wanhoop vraag ik de eigenaars om samen een kort, aangelijnd wandelingetje te maken. Tot mijn grote verrassing stemmen ze toe.*
    We vertrekken, een huppelende jongeling voorop, een uiterst gespannen labrador daarachter.** Zodra Doby even zijn starende blik afwendt, snuffelt aan het gras, of een plasje doet, krijgt hij een koekje toegestopt. Honderd meter en evenzovele koekjes verder, wandelen de honden ontspannen naast elkaar, en snuffelen zij aan zij. Terug los in de weide, verloopt alles prima.
    Doby is een goede ervaring rijker, ik een waardevolle leerervaring (volgende keer meteen toepassen!). De toekomst oogt opnieuw rooskleurig.  

     Het was weer een bewogen ochtend. Maar ditmaal afgesloten met een goed gevoel… en een levenslange voetbalhater (ik) die steeds meer een liefhebber wordt.

     

    *Nogmaals veel dank daarvoor!!!
    **Tip van Karel (Aiki centrum), bedoeld om fixerende blikken te verbreken.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overdreven.

    “Fleur, we weten dat je speelgoedgek bent, maar ditmaal heb je toch echt overdreven.” Verstomd kijk ik het koppel aan.
    Speelgoedgek? Dat klopt. Nieuwe uitvindingen worden gretig uitgeprobeerd, hét juiste speelgoed obsessief opgespoord, andermans leuke speeltjes opgezocht. Meestal kent dat eerste weinig succes. Zeker als het geen ronde vorm heeft.
    Maar deze uitvinding is toch schitterend? Een vishengel met een latex varkentje aan het uiteinde? Kun je heerlijk je hond foppen, plagen en te snel af zijn. Toch?
    “Een hengel, wie neemt nou een hengel mee naar de hondenweide?”, is het enige antwoord.

     Jullie hebben het nog niet eens in actie gezien, wil ik tegenwerpen.
    Maar het uiteenschuiven van de handig ineenschuifbare hengel vraagt al mijn aandacht. Mijn geklungel, gesukkel en gemompel - “Hoe moet dit nou? He, is dat maar zo kort? Oh, hier zit nog een stuk.” – leveren me nog meer gespot op.
    Eindelijk op volle lengte, blijken alle metalen ringetjes (waar het touwtje door loopt) al los te zitten. Een desillusie.

     Dan het spannende moment. Zal mijn ballenfanaat hiervoor zwichten?
    Ik laat het varkentje voor zijn neus bungelen, en hij hapt. Hoera!
    Snel trek ik het vooruit, en slinger het over de grond. Een kort sprintje volgt, een halfhartige hap, en dan blijft Doby staan. Zijn blik in de verte gericht. Oh jee.
    Ik laat Varkentje verleidelijk op en neer wippen, moedig Doby op een hoog toontje aan: “Kijk dan. Toe dan.”. Hij onderneemt een luchtsprong, en grijpt de hengel. Paniekerig gil ik dat het geen stok is, en een metalen ringetje prikt gemeen in zijn verhemelte.
    Beteuterd sjokt mijn apporteur weg. Sipjes staar ik hem na.

     Alsof het windhondmixje van het koppel daarop gewacht heeft, stort ze zich op het speeltje. Een korte ruk aan de hengel, een ferme zwaai, en Varkentje zwiert door de lucht. Het ranke hondje vliegt erachteraan. Een draai om mijn as, en Varkentje cirkelt in het rond. Het podencomixje sprint hem achterna. Ik stap snel achteruit, zwiep de hengel van links naar rechts, en Varkentje zigzagt heen en weer. Het windhondje sjeest erachter, haar voorpootjes van links naar rechts hoppend.
    Vliegensvlug en waarlijk wendbaar is ze, een waardige tegenstandster.
    Als ze Varkentje eindelijk te pakken heeft, verdient ze een moment van glorie. Even.
    Want zodra ik kans zie, laat ik Varkentje vluchten. Ik wil nog eens!
    Mijn verzoek valt niet in dovenmansoren, gretig gaat het hazewindje erop in. Een tweede keer, een derde
    keer, een vierde keer.

     Nog steeds werpen haar baasjes “het domme ding” minachtende blikken toe. Ik wijs hen op de vrolijk geheven staart, de wakkere blik, het verheugde snoetje. Ze blijven sceptisch. “Dit is ik-weet-niet-hoe leuk!”, roep ik uit. Ze blijven sceptisch.
    Tot één en ander doordringt, en het bazinnetje eens een poging wagen wil. De hengel verandert van handen, Varkentje en hondje zien alle hoeken van het veld. “Ideaal om je energiebundel op een kleine plek beweging te geven, zeg”, klinkt het nu. “Kijk eens, schatje, hoe graag ze het doet.”
    “Schatje” (de man dus) smeedt intussen plannen om zelf zoiets te maken, met (brommend uitgesproken) véél beter materiaal.
    “Zie je wel”, zeg ik lachend: “En jullie mij maar bespotten”. De andere kant blijft stil. Ook bij herhaling. Voor geen goud ter wereld willen ze toegeven misschien iets te snel geoordeeld te hebben.

     Pas wanneer ze weg moeten, krijg ik het visgeval terug. Met een in de volledige lengte opengereten Varkentje. Vrouw: “Jij repareert toch zelf je speelgoed, hé?” Huh, ja.
    Dankzij de vele trekspelletjes met Doby, hun aangename gezelschap, en een zoektocht naar een vermist balletje hebben ze ruimschoots krediet opgebouwd. Kwalijk neem ik het ze dus niet.
    Maar de volgende keer dat ze me uitlachen, heb ik een machtig wapen in handen: “Weet je nog die keer?”


    09-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewogen ochtend.

    Helemaal van slag ben ik. Vergeet dierbare Trekbal Elf in de hondenweide, loop de rest van de dag in een waas rond, was ’s avonds mijn haar met douchegel. In mijn bed overspoelen de beelden van die ochtend me, een ochtend die een fijn hondenweidemoment had moeten worden.
    Ik beleef weer hoe ik met mijn armen een wild heen en weer springende, woest grommende Doby in bedwang houd, hoe ik hem met mijn hele lichaam een harde duw geef zodat hij met zijn rug naar de oppositie belandt, hoe ik met mijn benen zijn beide belagers de toegang versper, hoe ik met mijn ogen wanhopig probeer alles in de gaten te houden, hoe iets later alles herhaald wordt.
    Ik voel mijn hart opnieuw samenknijpen. Uit angst dat Doby of de tegenpartij gekwetst of getraumatiseerd raken. Uit medelijden omdat mijn labrador zo graag contact wil, maar een olifant in een porseleinwinkel is. Uit ontzetting omdat hij deze twee gevechten zelf begonnen is, en kort voordien drie maal uitviel.

     Veel mensen zouden zeggen dat ik niet zo moet panikeren. Er is immers “niets” gebeurd. Er werd ‘slechts’ oorverdovend gegromd, en angstaanjagend in de lucht gehapt. Het enige slachtoffer Doby’s oor. Een licht gekwetst slachtoffer, ondanks het vele, naar ijzer geurende, overal uitgesmeerd rakende, helderrode bloed.
    Toch baart het me ernstig zorgen. Omdat Doby voor het eerst zelf zo’n “ritueel” gevecht begint, zelf uitvalt. Omdat zijn wantrouwen niet meer uitsluitend dreigende honden betreft, maar ook onbezonnen olifantjes. Omdat hij, te oordelen aan het gepiep, van die lichte kwetsuur danig onder de indruk is. Omdat ik merk dat na elke negatieve ervaring (ook al is er “niets” gebeurd) zijn gedrag escaleert.

     Of ik nu nooit meer naar de losloopweide ga? Of ik me voortaan schaar achter de anti-hondenweide experts? Nee.
    Mijn sociale bulldozer (vergelijkbaar met de menselijke variant die jolig een harde klap op je rug uitdeelt, en joviaal een arm om een volslagen vreemde slaat) heeft er zo mooi geleerd om rustig en beheerst te begroeten, en beleefd te snuffelen. Ook vanmorgen deed hij dat. Bij de bekende viervoeters en bij drie vreemde.
    Ook al liep het fout bij drie andere onbekende, het was dus geen volledig negatieve ochtend.
    Bovendien speelde hij met zijn nieuwe speelvriendje, en demonstreerde nieuwe vaardigheden in de omgang met angstige soortgenoten.

     De voornaamste reden om te blijven gaan, zijn de warme reacties van de andere baasjes. Een arm werd om me heen geslagen, moed werd me ingesproken, hulp werd me aangeboden.
    Iemand stelde spontaan voor de volgende keer samen naar de weide te komen. Om zowel mij als Doby te steunen, en gezamenlijk bepaalde honden te mijden (hoeven wij niet moederziel alleen te staan).
    Andere mensen stelden spontaan voor om af te spreken voor wandelingen, eventueel met een betrouwbare, onbekende “oefenhond” erbij.
    Met name Ingrid, Anuschka en Bera ben ik dankbaar. Met hun steun durf ik het aan.

     Als extra zekerheid dokterde ik ook meteen een aanvullend actieplan uit en zette het in werking.
    In mijn wandeltas zitten nu smakelijke, platte reepjes. Mijn koekiemonster vindt dat prachtig. Ik vind het vooral geruststellend.
    Want de combinatie beloningsbal plus koekje laat het aantal geslaagde terugroepacties-met-een-hond-in-zicht stijgen van negen op tien naar tien op tien. Het persoonlijke begroetingscomitée vervult namelijk nog altijd plichtsbewust zijn taken.
    Het speciale ‘bevel’ Koekje!, bedoeld om Doby snel uit een situatie te halen voor ze escaleert, kent hetzelfde succes. Al blijft het afwachten of het ook werkt in een daadwerkelijk dreigende situatie.
    Dat mijn olifant tegenwoordig voor iedere rustige benadering en elk, al dan niet toevallig uitgevoerd, kalmerend signaal een koekje krijgt, vindt hij vooralsnog verrassend. Aangezien mijn sociale kluns soortgenoten aanstaart (zoals een voetbal op de kast), heeft wegkijken daarbij mijn prioriteit.

     Het was een bewogen ochtend.
    Maar met de steun van mijn hondenvrienden en de eerste resultaten van het actieplan, zie ik de toekomst weer met vertrouwen tegemoet. Zij het nog steeds bibberend.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Obsessie.

    Longen pompen, zweet drupt, spieren protesteren.
    Eerst probeerde ik met een schaar, toen een fijngetande zaag, daarna een ruwgetande, tenslotte een heggenschaar. Niet eens een vaag spoor lieten ze na.
    Een Robert Herder aardappelmes kwam ter redding, al moet ik er zoveel kracht op zetten dat het heft los komt. Het zou slechts een snede vergen om het kreng open te scheuren. Dacht ik. Het zou slechts een langere snede vergen om het kreng open te plooien. Dacht ik. Zo’n Kong blijkt beresterk. Maar het lukt.
    Wie sloopt nou in ’s hemelsnaam zelf hondenspeeltjes? Ik hoor het u denken. De modale mens is al blij als hondlief ze heel laat.
    Er is maar één verklaring voor: ik ben geobsedeerd.

     Het begon na het verlies van Toverbal.
    Die vondeling was namelijk het allereerste speeltje dat Doby enthousiast apporteerde. Hij was zacht en stevig, ver weg te gooien, en dol op flink doorrollen.
    Toen raakten we Toverbal kwijt. Op zoek naar vervanging, schuimde ik alle winkels af.
    Bal één, twee en drie waren te hard (houdt mijn speelmeneertje blijkbaar niet van), exemplaren drie, vier en vijf weigerden ver te vliegen. De zesde, zevende en achtste haatten stuiteren of rollen.
    Nummer negen en tien bleken voltreffers.

     Ik heb ook stad en land afgezocht naar dé perfecte hondenvoetbal. Doby is  namelijk gek op voetballen (ik daardoor ook), en mensenvoetballen zijn in een hondenmond geen lang leven beschoren.
    Hondenvoetbal Eén woog te zwaar, Twee te weinig. Drie en Vier bleken te hard, Vijf te zacht (sneuvelde na contact met de tanden. Het touw dat dit moest voorkomen, werd vakkundig genegeerd). De zesde was te duur. Geen van allen hielden ze van een verre vlucht.
    De beste vervanging bleek uiteindelijk een kunstlederen kindervoetbal. Maatje 3 en slechts zacht opgepompt.

     Vervolgens besloot ik dat een touwbal vereist was. Om nog verder weg te gooien (op grote graslanden), en zo mijn actieveling toch een beetje moe te krijgen.
    Een nieuwe zoektocht startte. Een aantal miskopen volgde.
    Touwbal één, twee, en drie landden veel te snel. Nummer vier en vijf bleken te hard. De zesde koos voor een onderwaterleven, de zevende was te zwaar.
    Acht beantwoordde aan alle criteria, maar spuwde steevast snel zijn koord uit. Er moet iets te bedenken zijn, dacht ik.
    De oplossing lag in een elastisch lint, concreet: een rood behabandje, gratis bij de Flair. Het verankert de knoop meer dan uitstekend.
    Het succes inspireerde de kongsloopactie.

     In de hondenweide heb ik namelijk nóg ander speelgoed nodig.
    Want daar ga ik mede heen om Doby’s vertrouwen op te krikken, en spel met soortgenoten is daar perfect voor.
    Maar hoe krijg je een onzekere hond aan het spelen? Eentje die niet meer om ter eerst durft apporteren, om ter hardst trekken, of om ter snelst rennen.
    Een extra robuuste touwbal blijkt ideaal. Het moedigt de hierboven vermelde spelletjes aan, en een tussenpartij (een mensenhand tussen twee hondenmonden in) verhelpt de aanvankelijke schrik. Uren surfen op het internet volgden.
    Trekbal één zonk als een baksteen. Twee en Drie bleken te kort van koord, Vier te fijn, Vijf en Zes te zwak bevestigd. Numero zeven had ribbels, en numero acht stekels. Exemplaren negen en tien waren niet rond (Waarom probeer ik het nog?).
    Elf verkreeg onzer beider goedkeuring, maar piept nauwelijks boven het wateroppervlak uit. Waardoor het ding in de loszwemvijver verstoppertje speelt, en vandaar dus de kongsloopactie.
    Want in de nochtans zware Aqua Kong (afgekeurd) zit een als reddingsboei werkend schuimpje. Dat magische schuimpje zit nu in Elf.
    In het vuur van het moment sneuvelde nog een afgekeurd speeltje. Diens dikke touw zit nu dwars doorheen Vijf en Zes.

     Of dit het einde betekent van mijn speelgoedobsessie? Dat valt nog te bezien. De voorraad beloningsballetjes (latex varkenskopjes) is bijna op, en de soort is uitgestorven.


    05-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belachelijk.

    Een belachelijke methode, dat is het.
    Daarom heb ik lang gewacht om er mee te beginnen, en hield het bij de taktiek: ‘stilstaan wanneer je hond trekt, verder stappen wanneer hij de spanning lost’. De redenering hierachter: straffen voor het trekken (je viervoeter raakt niet waar hij wil), belonen voor het netjes naast je lopen (wel raken waar hij wil). Logisch, hoor.
    Maar tamelijk belachelijk. Wie staat er tijdens een wandeling nou om de haverklap stil?
    Ik troostte mezelf dat het niet lang zou duren. Even volhouden, en dan zou ik een perfect aan de leiband lopende hond hebben. Die geduldig naast me loopt, zo ter hoogte van mijn been, aan een losjes doorhangende lijn. Mensen zouden bewonderend kijken. Fier als een gieter zou ik dan zijn.
    Helaas, elke vijf passen stilstaan, blééf elke vijf passen stilstaan. Zelfs élke pas bij een erg aantrekkelijk doel (mens, hond, losloopweide)

     Dus probeer ik nu toch die andere strategie: ‘draai je om zodra je hond trekt, en keer enkele meters terug’. Het idee erachter dat je hond gestraft wordt doordat elke trekpoging hem steeds verder van zijn doel brengt. Logisch, hoor.
    Maar uiterst belachelijk. Wie loopt nou telkens heen en weer?
    Een eerste keer lijkt het nog alsof ik iets vergeten ben.
    Maar vervolgens draai ik me na die paar meter terug om. Alsof ik me bedacht heb.
    Wat verder herhaalt alles zich. Alsof ik maar niet kan beslissen wat ik wil.
    Daarom spaar ik deze methode voor de momenten waarop het stilstaan geen effect heeft. Als Doby de spanning niet lost, te hard trekt of teveel na elkaar. Ook omdat we anders eenzelfde stuk driehonderd keer afleggen (ik heb het uitgeprobeerd!), en ik daar net zo krankzinnig van word als het eruitziet.

     Dat het belachelijke gevoel niet enkel in mijn hoofd zit, merk ik snel.
    Bijvoorbeeld wanneer ik, op weg naar het park, langs een cirkeltje babbelende buren sluip. Met opzet laat ik bij het onvermijdbare terugkeermanoever het “Niet trekken, Doby!” achterwege. Helaas. Een luide lach klinkt op. “Ze gaat terug naar huis!” Een beetje groentjes lach ik mee.
    Langs een drukke baan bestudeer ik de tuintjes en tel de wolken. Alles om niet te merken hoe chauffeurs, fietsers en wandelaars hun hoofden draaien en ons nastaren.
    Bij de  hondenweide vallen gesprekken stil, wenden hondenbaasjes zich naar ons om, en gapen ons onverholen aan.

     Het kan erger. Stap op deze manier maar eens naar een bekende toe. Een bekende waar ik een praatje mee wil maken. Waar ook Doby een “praatje” mee wil maken, helemaal als er een hond naast staat. Halverwege keer ik zomaar terug. Alsof ik die persoon –koude oorlogsgewijs- persé mijden wil. Onderwijl hoop ik vurig dat ze het niet zo opvatten, en achter mijn rug weg wandelen.
    Voor bij Doby de boodschap binnenkomt, moet ik vier, vijf keer op mijn stappen terugkeren. Alsof ik er vanuit ga dat de persoon een zee aan tijd heeft.
    Als reactie komen sommigen zelf op ons af, hun handen uitgestrekt naar mijn wanhopige trekmeneertje. Stress schiet dan door mijn lijf, omdat het meneertje zo beloond voor ongewenst gedrag. “Nee, nee! Wacht, wacht!”: gil ik dan. Alsof ik vind dat ik die persoon mag commanderen. Als een hond, juist ja. Genant, hoor.
    Nog genanter als ik een straat oversteken moet om de persoon te bereiken. Op en af dribbel ik dan. Alsof ik een dringende doodswens heb, en wacht op een voorbijrazende auto.

     Gelukkig werkt het wel. Doby trekt steeds minder hard en steeds minder vaak. Dus houd ik vol. Met de gedachte dat ik me belachelijk maak, om trots te kunnen zijn.  


    29-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Update.

    Dé hondenexperts. Klinkt als één homogene groep. Een groep waarbinnen vredige overeenstemming heerst. Toch?
    Waarom zou dat ook niet zo zijn? Tenslotte wonen honden al eeuwenlang bij de mens, en noemen we hen
    onze beste vriend. Dan verwacht je dat we ze binnenste buiten kennen. Toch?

     Vreemd genoeg klopt dat niet. Hoe meer je met hondenmensen praat, op het internet surft, of de bib induikt, hoe meer je dat beseft. Binnen de hondenwereld wemelt het van de theorieën, van dominantietheorie tot kalmerende signalen. Verschillende aanpakken floreren er, van Cesar Millan tot wandelende koekjesautomaten. Experts verbeteren collega’s naar hartenlust, en vliegen elkaar in de haren. Verwarrend, hoor.

     Neem nu bijvoorbeeld de hondenweide. Volgens Geert De Bolster een oord van verderf. Volgens Jean Donaldson dé manier om sociale honden te kweken en gevechten te voorkomen*.
    Bibberend en bevend probeerde ik het maar uit.

     Nu, na een reeks wekelijkse bezoekjes (steeds op momenten met gemiddeld vijf honden), schaar ik me achter de pro-groep.
    Anderhalf jaar lang liet ik Doby zo vaak mogelijk met andere honden kennismaken, altijd in een situatie van één op één. Anderhalf jaar lang bleef hij hopeloos overenthousiast, al het gegrom, gesnauw en gecorrigeer ten spijt.
    Maar nu mijn enthousiasteling de kunst bij andere viervoeters afkijken kan, gaan zijn sociale vaardigheden er met sprongen op vooruit. Zo is zijn begroetingsritueel niet langer onbestaande, en besteedt hij nu aandacht aan de lichaamstaal van de tegenpartij. Ziet hij dat deze gespannen is, beweegt hij behoedzaam en langzaam.
    Daardoor krijgt mijn manneke steeds minder vaak een grom en een snauw, ook van honden die voorheen niet
    van hem wilden weten. Hij speelt weer. Al een paar maal lukte het hem om zijn anstige-hond-rehabilitatie-missies tot een goed einde te brengen. En het voornaamste probleem, het uitvallen aan de lijn, is verdwenen. Hiep hiep hoera!
    Blij ben ik, voor hem en voor mij. Opgelucht ook, en trots.

     We hebben wel veel geluk met “onze” losloopweide. Er is een vijver om te zwemmen, een grasplein om te ravotten, en een zandbank om te graven.
    Dit alles op een breed rechthoekig terrein, groter dan een voetbalveld. Handig vanwege eigenwijze balletjes (die graag over omheiningen vliegen), veilig vanwege ruime vlucht- en ontwijkmogelijkheden.

     Niet onbelangrijk: die ruime vlucht- en ontwijkmogelijkheden, aangezien er altijd een hond tussen zit die uitvalt. Eng vind ik dat.
    Het gaat nog wanneer het angstige honden betreft, honden die in de lucht happen met achteruit gehouden oortjes, ineengedoken schouders, ingetrokken achterste en staart tussen de poten. Zolang ze zich niet in het nauw gedreven voelen, gaat van hen geen echte dreiging uit. Hun “slachtoffers” beseffen dat prima.
    Anders is het gesteld met bezitterige of onverdraagzame honden, vaak vergezeld door een eigenaar die hun gedrag perfect sociaal vindt (ook onder de lagere experts, de hondeneigenaars, is verdeeldheid troef). Fysiek trauma brengen ze gelukkig niet toe.
    Maar hun gedrag kan wel een gevecht uitlokken, en het veroorzaakt mentale schade. Tenminste, ik zie toch telkens weer hoe Doby daarna onzeker is, geen trekspelletje meer aandurft met zijn vriendjes, en zijn balletje laat vallen zodra een andere hond er maar naar kijkt. Van andere baasjes hoor ik dat mijn schat daarin niet de enige is.
    Op dat vlak hebben de anti-hondenweide experten gelijk. Helemaal veilig is het niet.

     Toch merk ik dat de positieve effecten doorwegen. Uitvallende honden vormen tenslotte maar een minderheid, en buiten de hondenweide kom je ze ook tegen. Dan is het handig als je hond hen tijdig herkent en er op de juiste manier mee omgaat (vermijden liefst!).
    Daarbij hebben we er ondertussen beide vriendjes gemaakt.
    Wij zijn fan!

     

      *Niet voor honden die reeds gebeten hebben.
    Zie Jean Donaldson: “Vechten! Een handleiding voor de behandeling van hond-hond agressie.”


    13-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bestaat slecht weer?

    “Slecht weer bestaat niet, alleen verschillende soorten goed weer” (John Ruskin).
    Wat bedoelt meneer Ruskin hiermee? Dat er geen weer zo slecht is, dat het voor niets of niemand goed is? Dat regen bijvoorbeeld op tijd en stond nodig is om niet in een woestijn te eindigen? Dat ook bosbranden hun nut hebben?
    Of bedoelt hij dat elk weertype zijn eigen charmes heeft? Dat een mistige ochtend bijvoorbeeld niet somber hoeft te zijn, maar misschien net idyllisch? Of dat nattigheid het genot van een wandeling niet in de weg hoeft te staan?
    Wat zou hij bijvoorbeeld denken van vandaag, een dag waarop de hemelsluizen wagenwijd open staan en de wind huilt?

     Ik weet in elk geval wat ik ervan vind. Ik geniet namelijk ten volle van deze herfstige boswandeling. Met alle zintuigen.

     Het meest van al met mijn oren.
    Want hoog boven mijn hoofd storten dikke druppels zich met zovelen tegelijk op het bladerdak dat een onafgebroken geraas weerklinkt, net zo rustgevend als van een waterval. Op een trager ritme glijden verzamelde waterlanders van takken en bladeren, druppen op de grond, ritselen op verdroogde bladeren, spatten in plassen, plenzen op de aarde, tikken op mijn kap. Rivieren gutsen langs gladde boomstammen naar beneden, spetteren schuimend in minivijvertjes tussen de boomwortels.
    WooooOOEeesch wooooOOEeesch rolt de wind in aanzwellende en weer afnemende golven door de bomen, doet takken klateren, blaadjes ratelen.
    SPLETSCH! hoor ik in mijn hoofd wanneer ik langs een grote plas stap: Caedlih die in mijn herinnering in volle vaart een plas induikt en erdoorheen crosst.

     Met mijn ogen geniet ik niet veel minder.
    Want het hemelwater tovert alle kleuren dieper, intenser, warmer, en laat ze mooi glanzen. Het geel van het herfstige heidegras en riet, het groen van nog zomers gras en bladeren, het stemmige bruin van stammen, takken en aarde, het oranje van vroege herfstbladeren.
    Boomstammen zijn plots veelkleurig: glanzend diep bruin en mossig groen langs de regenkant, hun normale, blekere kleur langs de beschutte kant.  Geen enkel stuk stam is nog volledig droog: straaltjes regen druipen uit de boomtoppen, kris kras over de beschutte stukken stam, en tekenen er grillige patronen.
    Een nevelig gordijn van duizenden naar beneden stortende regendruppels hangt tussen de bomen en over de velden, verzacht de kleuren van alles wat verder weg is.

     Zelfs mijn tastzin geniet.
    Want onder mijn voeten voelt de grond weer zacht en verend aan. Wind streelt onze gezichten, en speelt met haren en oren. Frisse lucht kikkert me op, en maakt me klaarwakker. Mijn handen houd ik even in zo’n verticale boomrivier, de kracht ervan verbaast me.
    Dat de paden hier en daar iets te zacht zijn, maakt me niets uit. Dat het op bepaalde plekken glibberig is, ik over plassen heen springen moet, vervaarlijk op smalle, droge ribbels errond manoevrerend, of hoppend van droog (en hopelijk vast genoeg) mini-eilandje naar mini-eilandje, voegt alleen een vleugje avontuur toe. Zelfs mijn lichtverkleumde vingers, koude wangen, en de aan mijn benen plakkende, steeds natter wordende broek neem ik er graag bij.

     Doby denkt daar anders over, en trippelt met afhangende oortjes en matte oogjes naast me. Zijn tempo ligt verdacht laag.
    Liever nat wandelen dan droog thuiszitten, in zoverre is hij ondertussen bekeerd. Maar aan het bestaan van slecht weer twijfelt hij overduidelijk niet.

     De koeien en de schapen lijken dat met hem eens. Op een kluitje staan ze bijeen, gelaten het einde van de bui afwachtend. De kont naar de wind gekeerd, schuilend onder de bomen, de koppen lijdzaam gebogen. Slechts één koe staat middenin de wei, onbekommerd te grazen.

     We zijn maar met weinigen, degenen die regen geen storend element vinden. Erg vind ik dat niet: dan heb ik fijn het hele bos voor mij alleen.  


    04-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pieker de pieker.

    Ditmaal een column vol gepieker. Gepieker waarvan het lang geduurd heeft om er ietwat orde in te scheppen, om een enigszins begrijpelijke tekst op papier te krijgen.
    Alles draait rond één vraag: blijf ik naar de hondenweide gaan?

     Na vijf bezoekjes lijkt het namelijk twijfelachtig of ik mijn doel ermee bereik: Doby’s uitvalgedrag aan de lijn aanpakken door zijn vertrouwen op te krikken en zijn begroetingsritueel te verbeteren.
    Na een paar ontmoetingen met bazige bullebakken (het type dat met een beet in de nek “even laat weten wie de baas is”) is dat uitvalgedrag namelijk in volle hevigheid terug. Zodra hij een grote hond ziet die met stijve stappen, opgezette borst en gefixeerde blik naar ons toekomt, springt Doby naar voor, sleurt aan de lijn, en blaft als een bezetene.
    Het begon ooit na een paar wandelingen met een bezitterige bully, die op niet zo heel erg sympathieke wijze (uitvallen en achterna jagen) alle balletjes van Doby (ook degene in mijn schoudertas) en hun gemeenschappelijke vriendje tot zijn onbenaderbaar bezit verklaarde.
    Het verdween na vele ontmoetingen met speelvriendjes.
    En nu is het dus terug. Mede omdat mijn enthousiasteling zo graag spelen wil, dat hij omgangsvormen en lichaamstaal negeert.

     Daarom leek het me geen slecht idee ditmaal naar de hondenweide te trekken. Om hem door ervaren honden een goed voorbeeld te tonen.
    Hoe je op de juiste manier omgaat met dominante viervoeters bijvoorbeeld (de formele snuffelceremonie overslaan is niet meteen aan te raden). Hoe je wantrouwige soortgenoten duidelijk maakt geen bedreiging te vormen (lukt niet zo goed met onstuimige luchtsprongetjes, joviale neusduwtjes, en gezellig dicht komen). Dat bullies en bullebakken bestaan, maar niet de meerderheid vormen.

     Deels lukt dat prima.
    Zo benadert Doby gespannen honden nu (meestal) op de correcte manier: kalmerende signalen toepassend door met een boogvormig omwegje naar de ander toe te gaan, met trage bewegingen behoedzaam voor- en achterkant te besnuffelen, of zich uit te schudden.
    Ook blijft hij niet meer machteloos stil staan als een andere reu hem berijdt, maar verlost zichzelf met een assertieve hap in de lucht.

     Er zijn echter ook mindere kanten.
    Zo loopt Doby, ondanks een overvloed aan vriendelijke viervoeters, elke keer een paar minder leuke ervaringen op. Een bezitterige bullie pikt oorlogszuchtig Doby’s bal in, een bazige bullebak haalt naar hem uit, een agressieve angsthaas jaagt hem (en andere) achterna.
    Bovendien heeft Doby zichzelf dan wel benoemd tot ontvangstcomité, maar spelen doet hij er nauwelijks. Om ter eerst met andere honden apporteren of een trekspelletje spelen durft hij niet meer, tikkertje spelen in het bijzijn van een derde hond ook niet.
    Het uitvallen aan de lijn is niet meer te kalmeren (lukte voorheen door hem te laten zitten), en vindt nu ook plaats bij ontspannen grote honden.

     Heel wat zorgen, vragen en gepieker roept het op.
    Geef ik het meer tijd? Of stop ik voor het uit de hand loopt?
    Moet ik toejuichen dat Doby nu soms met gegrom en gehap in de lucht reageert op een aanval, in plaats van beduusd te ondergaan of buiten bereik te springen? Of verzeilt hij zo makkelijk in een gevecht?
    Is het prima dat hij niet meer holderdebolder met onbekende honden apporteert? Of bewijst het een achteruitgang?
    Blijf ik op de drukste momenten gaan (in de gedachte dat baasjes van minder vriendelijke viervoeters die tijdstippen zullen mijden)? Of volg ik de raad op van andere hondenbaasjes en zoek rustigere uren op?
    Ik raak er niet uit.

     Wel probeer ik de raad uit, en ga op een kalm moment. Een ochtend met slechts een paar honden op de weide. Speelse, verdraagzame, vriendelijke honden. Waarmee Doby van de eerste tot de laatste seconde vrolijk speelt,  uiteindelijk zelfs (met wat aanmoediging van de baas) een trekspelletje waagt.
    Eén vraag is toch al beantwoord.

     

     


    29-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogskleuren.

    Doby schijnt het een waanzinnig goeie mop te vinden. Een schaterende, zich op de dijen kletsende of over de grond rollende mens kan het niet duidelijker uitdrukken.

    Ik lach niet. Ik ben kwaad.

     

    Door hem verga ik van de pijn. Toegegeven: hij heeft geprobeerd me te vermijden. Door, toen hij met laag-bij-de-gronds achterste op me afgestormd kwam, op het laatste moment uit te wijken. Op het allerlaatste moment. Net toen ik dacht dat hij op ramkoers zou blijven. En dus een stap opzij zette. In dezelfde richting. 

    Maar toch. Een normale hond remt dan nog zoveel mogelijk af. Doby niet. Doby gooit zijn borst omhoog en kwakt voluit tegen me aan. Pardoes in mijn maag. Als een knipmes klap ik ineen, en voel hoe ik vooruit val. Waar zijn mijn benen naartoe? De grond komt dichterbij. Snel dichterbij. Zo hard smak ik tegen de grond dat mijn bovenlichaam door de slag achterover klapt. Een pijnscheut door mijn onderrug sturend.

    Kreunend krabbel ik overeind, blijf noodgedwongen op de grond zitten. Door een waas van pijn dringt iets tot me door. Er cirkelt iets om me heen. Op hoge snelheid. Doby?! Met zijn achterste laag bij de grond en een lach van oor tot oor spurt hij in cirkels om me heen. Die rothond! Ik zal hem even precies vertellen wat ik van hem denk!

    Maar mijn mondhoeken krullen al omhoog. Een onstuitbare lach borrelt op.

    De schavuit breidt zijn cirkels uit tot achtvormige rondjes in alle richtingen, grist takken in de vlucht mee, en duikt in en uit de beek.

     

    In en uit de beek waarmee alles begon. Want Doby kwam niet zomaar op me afgesjeesd. Nee, Doby kwam, zoals altijd, op me afgedenderd na een verkwikkende duik. In een beek die wegens aanhoudende droogte eerder een langgerekt modderbad is. Een borstdiep modderbad. Roestiger dan ooit (ijzerhoudende grond). En dus diep oranje.

    Dieporanje dat nu in dikke plakken aan mijn aubergine-kleurige, linnen broek hangt. Mijn nieuwe, linnen broek. Gecompleteerd met brede, dieporanje vegen op mijn T-shirt. Mijn mooiste T-shirt. Afgewerkt met grote oranje vlekken op mijn blote armen. Vlekken die niet weg te wrijven zijn, maar alleen maar breder worden.

     

    Normaal zou dit, vanwege mijn voorliefde voor verlaten bossen, niet veel kwaad kunnen. Normaal. Maar dit is een bos waarvan de parking, waar ik nu naartoe onderweg ben, nooit leeg is. Wegens druk bezochte instellingen ernaast.

     

    Gewoonlijk kan ik het verdragen om zo gezien te worden (alles went). Gewoonlijk. Maar toen ik parkeerde, bleek het er te krioelen van rijk, chique uitgedost volk. Volk waarbij ik me in de beste omstandigheden al niet op mijn gemak voel.

     

    Hopelijk tref ik straks net een verlaten moment. Hopelijk. Maar vanaf het laantje hoor ik al stemmen. Meerdere stemmen.

     

    Daar loop ik dan. Op de parking. Helemaal besmeurd. Naast me huppelt een bedrieglijk piekfijn uitziende hond. Zijn snoet één en al onschuld.

    Een mercedes passeert traag, gevolgd door een sportautootje, en een BMW cabriolet. Ik bestudeer de bomen.

    Twee kinderen staren me verbijsterd aan, staken prompt hun gesprek. Ik kijk voor me uit.

    Een dame in een perfect gesneden mantelpakje kruist me, met moeite haar lach onderdrukkend. Ik wijs naar de schuldige.

    Eindelijk ben ik bij de auto. Duik weg achter het geopende portier, prop mijn hond op de achterbank, en breng mezelf in veiligheid. Rijd achterwaarts uit mijn parkeerplekje, en zie in de achteruitkijkspiegel een gezicht vol sproeten.

     

    Oorlogskleuren uitdelen, het is Doby weer gelukt. Gedeelde (water) vreugd is dubbele vreugd. Toch? Hij doet het alleen bij wie hij het liefste ziet (beste vriendje Blitz bijvoorbeeld). Mag ik dat een troost vinden?


    11-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De drie musketiers.

    Ik wandel met Doby door het park. Het is druk, dus loopt hij aan de lijn. Mensen komen ons tegemoet. Iemand staart me in de ogen, voel ik. Ik kijk op, en ontmoet een kwade blik. De man blijft me aanstaren, net zolang tot we gepasseerd zijn. Een typische reactie. Vooroordelen over mijn grote, zwarte viervoeter. Het maakt me gespannen.

     

    Wanneer vrienden me dus vragen om opnieuw voor hun honden op te passen, zie ik dit niet goed zitten. Tuurlijk zeg ik ja, daar zijn het te goede vrienden voor, en te leuke honden.

    Maar het zijn grote honden, en dit jaar heb ik geen auto om hen naar verlaten bossen mee te nemen.

    Wat voor reacties staan me te wachten?

     

    Aldus vertrek ik die eerste ochtend met knikkende knieën. Met labrador Doby, golden retriever Arkan, en Border collie Cobe . Op naar een paar grote grasvelden in de wijk, volledig omgeven door eraan grenzende sociale woningen. Een speelpleintje ernaast, gelukkig meestal leeg, en achter een beek en omheining.

    Vandaag echter blijkt het speelpleintje bevolkt. Ik slik, laat de honden los, en haal de balletjes tevoorschijn. Voor gepensioneerde Arkan een gratis exemplaar, voor de twee andere een wedstrijdje om ter eerst apporteren. Doby en Cobe schieten in hun enthousiasme en wedijver Bal meters voorbij, botsen, gaan over de kop. Ik lach.

    Maar vermijd naar ramen en voorbijgangers te kijken.

    Dan merk ik dat de speelpleinkinderen naar ons toekomen. “Willen jullie ook een balletje gooien?”, vraag ik verrast. Drie hoofdjes (allen tussen vijf en tien jaar oud) knikken. Bal verhuist naar een kinderhandje. Wordt weggeworpen. En na apport voor kindervoetjes gedeponeerd.

    “Mag ik nu gooien?”, klinkt het. En: “Mag ik die strelen? En die?” “Wat een lieve honden.”

    Ze gillen als Doby de beek induikt, rennen naar het brugje, leunen over de omheining, en wijzen elkaar op de spetterende hond. “Hij gaat onder het brugje!” Allen haasten zich naar de tegenoverliggende leuning. “Waar is hij nu? Ja, daar is hij!”. Meer gegil wanneer Doby daarna op het groepje afrent, waterdruppels gul in het rond strooit.

    Na afloop worden de honden aangelijnd,  de kinderen mogen een leiband vasthouden. Voor mij blijft geen hond over. Maar klagen doe ik niet.

     

    Het blijkt het begin van een vaste routine.

    Een routine waarin de combinaties van gezichten verschillen (elke dag twee à vier), en waarin zich om de paar dagen een nieuweling vertoont (meegetroond door broer of zus).

     

    Een routine ook die regelmatig nog wat extra opgeleukt wordt.

    Zo haalt een jonge moeder haar peuter van de schommel, neemt de dreumes aan de hand, en vervoegt ons groepje.

    Een raam van één van de omringende huisjes gaat open, een al wat oudere vrouw neemt op de vensterbank plaats, en kijkt lachend naar het schouwspel.

    Een jonge vrouw laat haar piepkleine pup met de meute kennismaken.

     

    Wanneer ik daarna met de drie musketiers naar huis stap (netjes aangelijnd), volgt nog een bonus.

    Zoals een auto die stopt voor het zebrapad. Terwijl wij er nog niet eens een voet op gezet hebben. En ons aan de tegenoverliggende kant bevinden. Met grote ogen van bewondering lacht de chauffeuse ons toe.

    Een man knikt me glimlachend toe, zijn wenkbrauwen hoog optrekkend, zijn mond tuitend. Het equivalent van een dikke duim.

    Een oudere man verzekert  zijn bezoek: “Dat zijn brave honden, hoor. En zó goed opgevoed.” (Dat mijn jonge wildebras zich zonder het lichtende voorbeeld van de senioren iets minder voorbeeldig gedraagt, verzwijg ik.)

     

    Ik wil elke dag wel drie grote honden.

    Alleen ’s avonds is het een beetje onhandig. Dan verandert de zetelroute in een hindernissenparcours. Teveel lijven op het tapijt.




    Archief per jaar
  • 2014
  • 2013
  • 2012


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs