• Homepage Labracolumns.
  • Archief Caedlih.
  • Archief Hondloos.
  • Categorieën
  • Niet verschenen op homepage. (8)
  • Labracolumns - Archief Doby.
    Columns met labrador Doby in de hoofdrol.
    Onderdeel van de site http://www.labracolumns.blogspot.be
    05-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belachelijk.

    Een belachelijke methode, dat is het.
    Daarom heb ik lang gewacht om er mee te beginnen, en hield het bij de taktiek: ‘stilstaan wanneer je hond trekt, verder stappen wanneer hij de spanning lost’. De redenering hierachter: straffen voor het trekken (je viervoeter raakt niet waar hij wil), belonen voor het netjes naast je lopen (wel raken waar hij wil). Logisch, hoor.
    Maar tamelijk belachelijk. Wie staat er tijdens een wandeling nou om de haverklap stil?
    Ik troostte mezelf dat het niet lang zou duren. Even volhouden, en dan zou ik een perfect aan de leiband lopende hond hebben. Die geduldig naast me loopt, zo ter hoogte van mijn been, aan een losjes doorhangende lijn. Mensen zouden bewonderend kijken. Fier als een gieter zou ik dan zijn.
    Helaas, elke vijf passen stilstaan, blééf elke vijf passen stilstaan. Zelfs élke pas bij een erg aantrekkelijk doel (mens, hond, losloopweide)

     Dus probeer ik nu toch die andere strategie: ‘draai je om zodra je hond trekt, en keer enkele meters terug’. Het idee erachter dat je hond gestraft wordt doordat elke trekpoging hem steeds verder van zijn doel brengt. Logisch, hoor.
    Maar uiterst belachelijk. Wie loopt nou telkens heen en weer?
    Een eerste keer lijkt het nog alsof ik iets vergeten ben.
    Maar vervolgens draai ik me na die paar meter terug om. Alsof ik me bedacht heb.
    Wat verder herhaalt alles zich. Alsof ik maar niet kan beslissen wat ik wil.
    Daarom spaar ik deze methode voor de momenten waarop het stilstaan geen effect heeft. Als Doby de spanning niet lost, te hard trekt of teveel na elkaar. Ook omdat we anders eenzelfde stuk driehonderd keer afleggen (ik heb het uitgeprobeerd!), en ik daar net zo krankzinnig van word als het eruitziet.

     Dat het belachelijke gevoel niet enkel in mijn hoofd zit, merk ik snel.
    Bijvoorbeeld wanneer ik, op weg naar het park, langs een cirkeltje babbelende buren sluip. Met opzet laat ik bij het onvermijdbare terugkeermanoever het “Niet trekken, Doby!” achterwege. Helaas. Een luide lach klinkt op. “Ze gaat terug naar huis!” Een beetje groentjes lach ik mee.
    Langs een drukke baan bestudeer ik de tuintjes en tel de wolken. Alles om niet te merken hoe chauffeurs, fietsers en wandelaars hun hoofden draaien en ons nastaren.
    Bij de  hondenweide vallen gesprekken stil, wenden hondenbaasjes zich naar ons om, en gapen ons onverholen aan.

     Het kan erger. Stap op deze manier maar eens naar een bekende toe. Een bekende waar ik een praatje mee wil maken. Waar ook Doby een “praatje” mee wil maken, helemaal als er een hond naast staat. Halverwege keer ik zomaar terug. Alsof ik die persoon –koude oorlogsgewijs- persé mijden wil. Onderwijl hoop ik vurig dat ze het niet zo opvatten, en achter mijn rug weg wandelen.
    Voor bij Doby de boodschap binnenkomt, moet ik vier, vijf keer op mijn stappen terugkeren. Alsof ik er vanuit ga dat de persoon een zee aan tijd heeft.
    Als reactie komen sommigen zelf op ons af, hun handen uitgestrekt naar mijn wanhopige trekmeneertje. Stress schiet dan door mijn lijf, omdat het meneertje zo beloond voor ongewenst gedrag. “Nee, nee! Wacht, wacht!”: gil ik dan. Alsof ik vind dat ik die persoon mag commanderen. Als een hond, juist ja. Genant, hoor.
    Nog genanter als ik een straat oversteken moet om de persoon te bereiken. Op en af dribbel ik dan. Alsof ik een dringende doodswens heb, en wacht op een voorbijrazende auto.

     Gelukkig werkt het wel. Doby trekt steeds minder hard en steeds minder vaak. Dus houd ik vol. Met de gedachte dat ik me belachelijk maak, om trots te kunnen zijn.  


    29-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Update.

    Dé hondenexperts. Klinkt als één homogene groep. Een groep waarbinnen vredige overeenstemming heerst. Toch?
    Waarom zou dat ook niet zo zijn? Tenslotte wonen honden al eeuwenlang bij de mens, en noemen we hen
    onze beste vriend. Dan verwacht je dat we ze binnenste buiten kennen. Toch?

     Vreemd genoeg klopt dat niet. Hoe meer je met hondenmensen praat, op het internet surft, of de bib induikt, hoe meer je dat beseft. Binnen de hondenwereld wemelt het van de theorieën, van dominantietheorie tot kalmerende signalen. Verschillende aanpakken floreren er, van Cesar Millan tot wandelende koekjesautomaten. Experts verbeteren collega’s naar hartenlust, en vliegen elkaar in de haren. Verwarrend, hoor.

     Neem nu bijvoorbeeld de hondenweide. Volgens Geert De Bolster een oord van verderf. Volgens Jean Donaldson dé manier om sociale honden te kweken en gevechten te voorkomen*.
    Bibberend en bevend probeerde ik het maar uit.

     Nu, na een reeks wekelijkse bezoekjes (steeds op momenten met gemiddeld vijf honden), schaar ik me achter de pro-groep.
    Anderhalf jaar lang liet ik Doby zo vaak mogelijk met andere honden kennismaken, altijd in een situatie van één op één. Anderhalf jaar lang bleef hij hopeloos overenthousiast, al het gegrom, gesnauw en gecorrigeer ten spijt.
    Maar nu mijn enthousiasteling de kunst bij andere viervoeters afkijken kan, gaan zijn sociale vaardigheden er met sprongen op vooruit. Zo is zijn begroetingsritueel niet langer onbestaande, en besteedt hij nu aandacht aan de lichaamstaal van de tegenpartij. Ziet hij dat deze gespannen is, beweegt hij behoedzaam en langzaam.
    Daardoor krijgt mijn manneke steeds minder vaak een grom en een snauw, ook van honden die voorheen niet
    van hem wilden weten. Hij speelt weer. Al een paar maal lukte het hem om zijn anstige-hond-rehabilitatie-missies tot een goed einde te brengen. En het voornaamste probleem, het uitvallen aan de lijn, is verdwenen. Hiep hiep hoera!
    Blij ben ik, voor hem en voor mij. Opgelucht ook, en trots.

     We hebben wel veel geluk met “onze” losloopweide. Er is een vijver om te zwemmen, een grasplein om te ravotten, en een zandbank om te graven.
    Dit alles op een breed rechthoekig terrein, groter dan een voetbalveld. Handig vanwege eigenwijze balletjes (die graag over omheiningen vliegen), veilig vanwege ruime vlucht- en ontwijkmogelijkheden.

     Niet onbelangrijk: die ruime vlucht- en ontwijkmogelijkheden, aangezien er altijd een hond tussen zit die uitvalt. Eng vind ik dat.
    Het gaat nog wanneer het angstige honden betreft, honden die in de lucht happen met achteruit gehouden oortjes, ineengedoken schouders, ingetrokken achterste en staart tussen de poten. Zolang ze zich niet in het nauw gedreven voelen, gaat van hen geen echte dreiging uit. Hun “slachtoffers” beseffen dat prima.
    Anders is het gesteld met bezitterige of onverdraagzame honden, vaak vergezeld door een eigenaar die hun gedrag perfect sociaal vindt (ook onder de lagere experts, de hondeneigenaars, is verdeeldheid troef). Fysiek trauma brengen ze gelukkig niet toe.
    Maar hun gedrag kan wel een gevecht uitlokken, en het veroorzaakt mentale schade. Tenminste, ik zie toch telkens weer hoe Doby daarna onzeker is, geen trekspelletje meer aandurft met zijn vriendjes, en zijn balletje laat vallen zodra een andere hond er maar naar kijkt. Van andere baasjes hoor ik dat mijn schat daarin niet de enige is.
    Op dat vlak hebben de anti-hondenweide experten gelijk. Helemaal veilig is het niet.

     Toch merk ik dat de positieve effecten doorwegen. Uitvallende honden vormen tenslotte maar een minderheid, en buiten de hondenweide kom je ze ook tegen. Dan is het handig als je hond hen tijdig herkent en er op de juiste manier mee omgaat (vermijden liefst!).
    Daarbij hebben we er ondertussen beide vriendjes gemaakt.
    Wij zijn fan!

     

      *Niet voor honden die reeds gebeten hebben.
    Zie Jean Donaldson: “Vechten! Een handleiding voor de behandeling van hond-hond agressie.”


    13-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bestaat slecht weer?

    “Slecht weer bestaat niet, alleen verschillende soorten goed weer” (John Ruskin).
    Wat bedoelt meneer Ruskin hiermee? Dat er geen weer zo slecht is, dat het voor niets of niemand goed is? Dat regen bijvoorbeeld op tijd en stond nodig is om niet in een woestijn te eindigen? Dat ook bosbranden hun nut hebben?
    Of bedoelt hij dat elk weertype zijn eigen charmes heeft? Dat een mistige ochtend bijvoorbeeld niet somber hoeft te zijn, maar misschien net idyllisch? Of dat nattigheid het genot van een wandeling niet in de weg hoeft te staan?
    Wat zou hij bijvoorbeeld denken van vandaag, een dag waarop de hemelsluizen wagenwijd open staan en de wind huilt?

     Ik weet in elk geval wat ik ervan vind. Ik geniet namelijk ten volle van deze herfstige boswandeling. Met alle zintuigen.

     Het meest van al met mijn oren.
    Want hoog boven mijn hoofd storten dikke druppels zich met zovelen tegelijk op het bladerdak dat een onafgebroken geraas weerklinkt, net zo rustgevend als van een waterval. Op een trager ritme glijden verzamelde waterlanders van takken en bladeren, druppen op de grond, ritselen op verdroogde bladeren, spatten in plassen, plenzen op de aarde, tikken op mijn kap. Rivieren gutsen langs gladde boomstammen naar beneden, spetteren schuimend in minivijvertjes tussen de boomwortels.
    WooooOOEeesch wooooOOEeesch rolt de wind in aanzwellende en weer afnemende golven door de bomen, doet takken klateren, blaadjes ratelen.
    SPLETSCH! hoor ik in mijn hoofd wanneer ik langs een grote plas stap: Caedlih die in mijn herinnering in volle vaart een plas induikt en erdoorheen crosst.

     Met mijn ogen geniet ik niet veel minder.
    Want het hemelwater tovert alle kleuren dieper, intenser, warmer, en laat ze mooi glanzen. Het geel van het herfstige heidegras en riet, het groen van nog zomers gras en bladeren, het stemmige bruin van stammen, takken en aarde, het oranje van vroege herfstbladeren.
    Boomstammen zijn plots veelkleurig: glanzend diep bruin en mossig groen langs de regenkant, hun normale, blekere kleur langs de beschutte kant.  Geen enkel stuk stam is nog volledig droog: straaltjes regen druipen uit de boomtoppen, kris kras over de beschutte stukken stam, en tekenen er grillige patronen.
    Een nevelig gordijn van duizenden naar beneden stortende regendruppels hangt tussen de bomen en over de velden, verzacht de kleuren van alles wat verder weg is.

     Zelfs mijn tastzin geniet.
    Want onder mijn voeten voelt de grond weer zacht en verend aan. Wind streelt onze gezichten, en speelt met haren en oren. Frisse lucht kikkert me op, en maakt me klaarwakker. Mijn handen houd ik even in zo’n verticale boomrivier, de kracht ervan verbaast me.
    Dat de paden hier en daar iets te zacht zijn, maakt me niets uit. Dat het op bepaalde plekken glibberig is, ik over plassen heen springen moet, vervaarlijk op smalle, droge ribbels errond manoevrerend, of hoppend van droog (en hopelijk vast genoeg) mini-eilandje naar mini-eilandje, voegt alleen een vleugje avontuur toe. Zelfs mijn lichtverkleumde vingers, koude wangen, en de aan mijn benen plakkende, steeds natter wordende broek neem ik er graag bij.

     Doby denkt daar anders over, en trippelt met afhangende oortjes en matte oogjes naast me. Zijn tempo ligt verdacht laag.
    Liever nat wandelen dan droog thuiszitten, in zoverre is hij ondertussen bekeerd. Maar aan het bestaan van slecht weer twijfelt hij overduidelijk niet.

     De koeien en de schapen lijken dat met hem eens. Op een kluitje staan ze bijeen, gelaten het einde van de bui afwachtend. De kont naar de wind gekeerd, schuilend onder de bomen, de koppen lijdzaam gebogen. Slechts één koe staat middenin de wei, onbekommerd te grazen.

     We zijn maar met weinigen, degenen die regen geen storend element vinden. Erg vind ik dat niet: dan heb ik fijn het hele bos voor mij alleen.  


    04-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pieker de pieker.

    Ditmaal een column vol gepieker. Gepieker waarvan het lang geduurd heeft om er ietwat orde in te scheppen, om een enigszins begrijpelijke tekst op papier te krijgen.
    Alles draait rond één vraag: blijf ik naar de hondenweide gaan?

     Na vijf bezoekjes lijkt het namelijk twijfelachtig of ik mijn doel ermee bereik: Doby’s uitvalgedrag aan de lijn aanpakken door zijn vertrouwen op te krikken en zijn begroetingsritueel te verbeteren.
    Na een paar ontmoetingen met bazige bullebakken (het type dat met een beet in de nek “even laat weten wie de baas is”) is dat uitvalgedrag namelijk in volle hevigheid terug. Zodra hij een grote hond ziet die met stijve stappen, opgezette borst en gefixeerde blik naar ons toekomt, springt Doby naar voor, sleurt aan de lijn, en blaft als een bezetene.
    Het begon ooit na een paar wandelingen met een bezitterige bully, die op niet zo heel erg sympathieke wijze (uitvallen en achterna jagen) alle balletjes van Doby (ook degene in mijn schoudertas) en hun gemeenschappelijke vriendje tot zijn onbenaderbaar bezit verklaarde.
    Het verdween na vele ontmoetingen met speelvriendjes.
    En nu is het dus terug. Mede omdat mijn enthousiasteling zo graag spelen wil, dat hij omgangsvormen en lichaamstaal negeert.

     Daarom leek het me geen slecht idee ditmaal naar de hondenweide te trekken. Om hem door ervaren honden een goed voorbeeld te tonen.
    Hoe je op de juiste manier omgaat met dominante viervoeters bijvoorbeeld (de formele snuffelceremonie overslaan is niet meteen aan te raden). Hoe je wantrouwige soortgenoten duidelijk maakt geen bedreiging te vormen (lukt niet zo goed met onstuimige luchtsprongetjes, joviale neusduwtjes, en gezellig dicht komen). Dat bullies en bullebakken bestaan, maar niet de meerderheid vormen.

     Deels lukt dat prima.
    Zo benadert Doby gespannen honden nu (meestal) op de correcte manier: kalmerende signalen toepassend door met een boogvormig omwegje naar de ander toe te gaan, met trage bewegingen behoedzaam voor- en achterkant te besnuffelen, of zich uit te schudden.
    Ook blijft hij niet meer machteloos stil staan als een andere reu hem berijdt, maar verlost zichzelf met een assertieve hap in de lucht.

     Er zijn echter ook mindere kanten.
    Zo loopt Doby, ondanks een overvloed aan vriendelijke viervoeters, elke keer een paar minder leuke ervaringen op. Een bezitterige bullie pikt oorlogszuchtig Doby’s bal in, een bazige bullebak haalt naar hem uit, een agressieve angsthaas jaagt hem (en andere) achterna.
    Bovendien heeft Doby zichzelf dan wel benoemd tot ontvangstcomité, maar spelen doet hij er nauwelijks. Om ter eerst met andere honden apporteren of een trekspelletje spelen durft hij niet meer, tikkertje spelen in het bijzijn van een derde hond ook niet.
    Het uitvallen aan de lijn is niet meer te kalmeren (lukte voorheen door hem te laten zitten), en vindt nu ook plaats bij ontspannen grote honden.

     Heel wat zorgen, vragen en gepieker roept het op.
    Geef ik het meer tijd? Of stop ik voor het uit de hand loopt?
    Moet ik toejuichen dat Doby nu soms met gegrom en gehap in de lucht reageert op een aanval, in plaats van beduusd te ondergaan of buiten bereik te springen? Of verzeilt hij zo makkelijk in een gevecht?
    Is het prima dat hij niet meer holderdebolder met onbekende honden apporteert? Of bewijst het een achteruitgang?
    Blijf ik op de drukste momenten gaan (in de gedachte dat baasjes van minder vriendelijke viervoeters die tijdstippen zullen mijden)? Of volg ik de raad op van andere hondenbaasjes en zoek rustigere uren op?
    Ik raak er niet uit.

     Wel probeer ik de raad uit, en ga op een kalm moment. Een ochtend met slechts een paar honden op de weide. Speelse, verdraagzame, vriendelijke honden. Waarmee Doby van de eerste tot de laatste seconde vrolijk speelt,  uiteindelijk zelfs (met wat aanmoediging van de baas) een trekspelletje waagt.
    Eén vraag is toch al beantwoord.

     

     


    29-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogskleuren.

    Doby schijnt het een waanzinnig goeie mop te vinden. Een schaterende, zich op de dijen kletsende of over de grond rollende mens kan het niet duidelijker uitdrukken.

    Ik lach niet. Ik ben kwaad.

     

    Door hem verga ik van de pijn. Toegegeven: hij heeft geprobeerd me te vermijden. Door, toen hij met laag-bij-de-gronds achterste op me afgestormd kwam, op het laatste moment uit te wijken. Op het allerlaatste moment. Net toen ik dacht dat hij op ramkoers zou blijven. En dus een stap opzij zette. In dezelfde richting. 

    Maar toch. Een normale hond remt dan nog zoveel mogelijk af. Doby niet. Doby gooit zijn borst omhoog en kwakt voluit tegen me aan. Pardoes in mijn maag. Als een knipmes klap ik ineen, en voel hoe ik vooruit val. Waar zijn mijn benen naartoe? De grond komt dichterbij. Snel dichterbij. Zo hard smak ik tegen de grond dat mijn bovenlichaam door de slag achterover klapt. Een pijnscheut door mijn onderrug sturend.

    Kreunend krabbel ik overeind, blijf noodgedwongen op de grond zitten. Door een waas van pijn dringt iets tot me door. Er cirkelt iets om me heen. Op hoge snelheid. Doby?! Met zijn achterste laag bij de grond en een lach van oor tot oor spurt hij in cirkels om me heen. Die rothond! Ik zal hem even precies vertellen wat ik van hem denk!

    Maar mijn mondhoeken krullen al omhoog. Een onstuitbare lach borrelt op.

    De schavuit breidt zijn cirkels uit tot achtvormige rondjes in alle richtingen, grist takken in de vlucht mee, en duikt in en uit de beek.

     

    In en uit de beek waarmee alles begon. Want Doby kwam niet zomaar op me afgesjeesd. Nee, Doby kwam, zoals altijd, op me afgedenderd na een verkwikkende duik. In een beek die wegens aanhoudende droogte eerder een langgerekt modderbad is. Een borstdiep modderbad. Roestiger dan ooit (ijzerhoudende grond). En dus diep oranje.

    Dieporanje dat nu in dikke plakken aan mijn aubergine-kleurige, linnen broek hangt. Mijn nieuwe, linnen broek. Gecompleteerd met brede, dieporanje vegen op mijn T-shirt. Mijn mooiste T-shirt. Afgewerkt met grote oranje vlekken op mijn blote armen. Vlekken die niet weg te wrijven zijn, maar alleen maar breder worden.

     

    Normaal zou dit, vanwege mijn voorliefde voor verlaten bossen, niet veel kwaad kunnen. Normaal. Maar dit is een bos waarvan de parking, waar ik nu naartoe onderweg ben, nooit leeg is. Wegens druk bezochte instellingen ernaast.

     

    Gewoonlijk kan ik het verdragen om zo gezien te worden (alles went). Gewoonlijk. Maar toen ik parkeerde, bleek het er te krioelen van rijk, chique uitgedost volk. Volk waarbij ik me in de beste omstandigheden al niet op mijn gemak voel.

     

    Hopelijk tref ik straks net een verlaten moment. Hopelijk. Maar vanaf het laantje hoor ik al stemmen. Meerdere stemmen.

     

    Daar loop ik dan. Op de parking. Helemaal besmeurd. Naast me huppelt een bedrieglijk piekfijn uitziende hond. Zijn snoet één en al onschuld.

    Een mercedes passeert traag, gevolgd door een sportautootje, en een BMW cabriolet. Ik bestudeer de bomen.

    Twee kinderen staren me verbijsterd aan, staken prompt hun gesprek. Ik kijk voor me uit.

    Een dame in een perfect gesneden mantelpakje kruist me, met moeite haar lach onderdrukkend. Ik wijs naar de schuldige.

    Eindelijk ben ik bij de auto. Duik weg achter het geopende portier, prop mijn hond op de achterbank, en breng mezelf in veiligheid. Rijd achterwaarts uit mijn parkeerplekje, en zie in de achteruitkijkspiegel een gezicht vol sproeten.

     

    Oorlogskleuren uitdelen, het is Doby weer gelukt. Gedeelde (water) vreugd is dubbele vreugd. Toch? Hij doet het alleen bij wie hij het liefste ziet (beste vriendje Blitz bijvoorbeeld). Mag ik dat een troost vinden?


    11-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De drie musketiers.

    Ik wandel met Doby door het park. Het is druk, dus loopt hij aan de lijn. Mensen komen ons tegemoet. Iemand staart me in de ogen, voel ik. Ik kijk op, en ontmoet een kwade blik. De man blijft me aanstaren, net zolang tot we gepasseerd zijn. Een typische reactie. Vooroordelen over mijn grote, zwarte viervoeter. Het maakt me gespannen.

     

    Wanneer vrienden me dus vragen om opnieuw voor hun honden op te passen, zie ik dit niet goed zitten. Tuurlijk zeg ik ja, daar zijn het te goede vrienden voor, en te leuke honden.

    Maar het zijn grote honden, en dit jaar heb ik geen auto om hen naar verlaten bossen mee te nemen.

    Wat voor reacties staan me te wachten?

     

    Aldus vertrek ik die eerste ochtend met knikkende knieën. Met labrador Doby, golden retriever Arkan, en Border collie Cobe . Op naar een paar grote grasvelden in de wijk, volledig omgeven door eraan grenzende sociale woningen. Een speelpleintje ernaast, gelukkig meestal leeg, en achter een beek en omheining.

    Vandaag echter blijkt het speelpleintje bevolkt. Ik slik, laat de honden los, en haal de balletjes tevoorschijn. Voor gepensioneerde Arkan een gratis exemplaar, voor de twee andere een wedstrijdje om ter eerst apporteren. Doby en Cobe schieten in hun enthousiasme en wedijver Bal meters voorbij, botsen, gaan over de kop. Ik lach.

    Maar vermijd naar ramen en voorbijgangers te kijken.

    Dan merk ik dat de speelpleinkinderen naar ons toekomen. “Willen jullie ook een balletje gooien?”, vraag ik verrast. Drie hoofdjes (allen tussen vijf en tien jaar oud) knikken. Bal verhuist naar een kinderhandje. Wordt weggeworpen. En na apport voor kindervoetjes gedeponeerd.

    “Mag ik nu gooien?”, klinkt het. En: “Mag ik die strelen? En die?” “Wat een lieve honden.”

    Ze gillen als Doby de beek induikt, rennen naar het brugje, leunen over de omheining, en wijzen elkaar op de spetterende hond. “Hij gaat onder het brugje!” Allen haasten zich naar de tegenoverliggende leuning. “Waar is hij nu? Ja, daar is hij!”. Meer gegil wanneer Doby daarna op het groepje afrent, waterdruppels gul in het rond strooit.

    Na afloop worden de honden aangelijnd,  de kinderen mogen een leiband vasthouden. Voor mij blijft geen hond over. Maar klagen doe ik niet.

     

    Het blijkt het begin van een vaste routine.

    Een routine waarin de combinaties van gezichten verschillen (elke dag twee à vier), en waarin zich om de paar dagen een nieuweling vertoont (meegetroond door broer of zus).

     

    Een routine ook die regelmatig nog wat extra opgeleukt wordt.

    Zo haalt een jonge moeder haar peuter van de schommel, neemt de dreumes aan de hand, en vervoegt ons groepje.

    Een raam van één van de omringende huisjes gaat open, een al wat oudere vrouw neemt op de vensterbank plaats, en kijkt lachend naar het schouwspel.

    Een jonge vrouw laat haar piepkleine pup met de meute kennismaken.

     

    Wanneer ik daarna met de drie musketiers naar huis stap (netjes aangelijnd), volgt nog een bonus.

    Zoals een auto die stopt voor het zebrapad. Terwijl wij er nog niet eens een voet op gezet hebben. En ons aan de tegenoverliggende kant bevinden. Met grote ogen van bewondering lacht de chauffeuse ons toe.

    Een man knikt me glimlachend toe, zijn wenkbrauwen hoog optrekkend, zijn mond tuitend. Het equivalent van een dikke duim.

    Een oudere man verzekert  zijn bezoek: “Dat zijn brave honden, hoor. En zó goed opgevoed.” (Dat mijn jonge wildebras zich zonder het lichtende voorbeeld van de senioren iets minder voorbeeldig gedraagt, verzwijg ik.)

     

    Ik wil elke dag wel drie grote honden.

    Alleen ’s avonds is het een beetje onhandig. Dan verandert de zetelroute in een hindernissenparcours. Teveel lijven op het tapijt.


    07-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Intuïtie.

    Intuïtie. Volgens gezaghebbende psychologen gebaseerd op onbewuste ervaring. Men kan er dus maar beter naar luisteren. Vooral als men voor dokter speelt. Met oppashond Cobe als Patiënt, Bemoeiallerige Doby als verpleger, oppashond Arkan als Bezorgd Familielid, en een wonde als onderwerp van alle ophef.

    Intuïtie (een eerste waarschuwing uitsturend): “Sluit de andere honden (opzichter Doby en oppashond Arkan) op in de woonkamer. Neem Cobe mee naar het terras.”
    Maar ja, wie luistert nou naar z’n intuïtie?
    Dus laat ik Patient liggen waar hij ligt (onder de tafel in de woonkamer), Arkan slapen waar hij slaapt (naast de tafel), en Doby lopen waar hij loopt (in de weg). Ik stal al mijn benodigdheden uit op de tafel, ga zitten naast de hond eronder, neem een wattebolletje, doe er ontsmetting op, en plaats de ontsmetting terug op tafel.
    Ik: “Zie je wel, dat is superhandig: die tafel boven ons hoofd.”

    Dan bedenk ik me dat ik meer ontsmetting nodig zal hebben, veel meer (wat minder met de grootte van de wond te maken heeft en meer met mij), en zet voor het gemak de fles naast me op de grond. De grote fles. Pas geopend en dus boordevol. Met een grote opening. Een veel te grote opening. Gevuld met Isobetadine. Rode Isobetadine. Diep rode Isobetadine.

    Intuïtie: “Je zet die fles beter terug op tafel, voor Bemoeiallerige Verpleger hem omstoot.”
    Maar ja, wie neemt z’n intuïtie nou ernstig?
    Dus laat ik de fles staan waar hij staat. Op de grond. Houd één oog op Verpleger, één op Patiënt, duw Verpleger achteruit wanneer hij Patiënt iets te nadrukkelijk onderzoekt, verijdel een ontsnappingspoging van Patiënt, duw Verpleger weg wanneer hij Fles besnuffelen wil.
    Ik: “Zie je wel, dat lukt prima.”

    Intuïtie: “Ja, maar…” (wordt door mij resoluut onderbroken en het zwijgen opgelegd)
    Want ja, wie gelooft nou z’n intuïtie?
    Dus laat ik alles zoals het is. Verpleger rechts achter me staand (zijn ogen nog steeds op Fles gericht), Fles zelf rechts voor me, Patiënt links voor me (gespannen liggend). Ik doe nog wat extra ontsmetting op het wattenbolletje in mijn rechterhand, zet met linkerhand Fles terug neer op de grond, ga met wattenbolletje richting wonde, en stoot Fles om.
    Ik: “Oh! Nee! Waarom heb ik nou niet naar je geluisterd? Ik, de Onhandigheid In Persoon…”

    Een rode vloed stroomt over de tegelvloer, overspoelt buik en poten van Patiënt. Patiënt maakt van de ontsteltenis gebruik om overeind te krabbelen en ineengedoken weg te sluipen, druipend van het rode vocht, een omweg rond de tafel makend. Richting salon en tapijt. Nieuw tapijt. Bemoeiallerige Verpleger duikt op het rode spul, inspecteert het, doopt alle vier zijn poten erin. Familielid Arkan snurkt overal doorheen. Klunzige Dokter staart met grote ogen en verstarde houding van miniem wattenbolletje in haar hand naar overstroming op de vloer en terug. Nee, hiermee zal opdeppen niet lukken.

    Ik kom terug tot mijn positieven, snel naar de veranda, gris een stelletje oude handdoeken mee, merk dat Bemoeiallerige Verpleger achter me aan gedribbeld is, en overzie het slagveld. Rode Isobetadine overal. In vijverformaat, in hondenvoetjesformaat, in druppelformaat. Prachtig contrasterend met de bleke tegelvloer. Naast de Rode Zee een nog steeds in dromenland vertoevende blonde retriever. Op het tapijt de ontsnapte Patiënt. Naast me een hond die nog wat meer voetafdrukjes stempelt .
    Alles is ontsmet. Behalve de wonde.

    Men moet naar z’n intuïtie luisteren. Waarom vergeet ik dat telkens weer?


    31-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slim/Dom/Slim.

    Hoe slim een mens ook is, er is altijd iets waarin een dommere persoon slimmer is. Een handigere manier om iets aan te pakken, een logisch inzicht, een sociale vaardigheid.
    Wat ik vandaag, tijdens onze boswandeling, weer merk.

    Want plots zien ik en Doby een koppel met hond onze richting opkomen. Zoals altijd roep ik Doby bij me. Zoals altijd vraag ik of de honden elkaar mogen begroeten. Maar allesbehalve zoals altijd loopt het koppel ons straal negerend voorbij. Verbluft kijk ik hen na, concluderend dat: “Jullie hond niet sociaal is, zeker.” 
    Het koppel draait zich om en zegt vriendelijk: “Wir haben Sie nicht verstanden”.
    Ik (opgelucht): “Ach, Sie sprechen Deutsch. Ich habe gesagt dass… euh meine Hünd ist… gut (Kon ik nou echt niets beters verzinnen?). Ihre… auch?”
    Koppel: “Ja.”
    Ik: “Können sie euh… (wijs hulpeloos van de ene hond naar de andere).
    Koppel: “Ja, ja.”
    Ik: “Kann ich ihm… (Hoe zeg je los? Geen flauw idee, uitspreken met een Duits accent dan maar) loss lassen?
    Koppel: “Ja, kein Problem.”
    De honden rennen naar elkaar, snuffelen een halve seconde, smijten zich in een speelbuiging, en stuiven ervandoor. Achter elkaar aan, in grote cirkels om ons heen, uitbundig tikkertje spelend.
    Wij mensen kijken lachend toe. En zwijgen.

    Koortsachtig speur ik mijn geheugen af naar mijn kleine beetje Duitse woordenschat. En neem mijn toevlucht tot iets wat het in hondenkringen altijd goed doet.
    Ik: “Welchen Hünd ist dass?”
    Koppel: “Ein Deutsche Draadhaar.”
    Ik: “Er ist schön.”…  “Was machen die Hünde?”
    Koppel: “Sie sind Jagthünde.”
    Ik: “Ach. Und was machen sie denn? Euh… sollen sie… hmm… tun sie… uhum…” (Wild opjagen: hoe zeg ik dat? Snuffelen? Apporteren?)
    Koppel: “ Huh? … Sie apportieren. (Toch bijna hetzelfde. Opslaan!). Sie gehen auch im Wasser, er liebt Wasser. Er kann es nicht passieren.”
    Ik: “(wijs naar Doby die nog steeds vrolijk met zijn nieuwbakken vriendje om ons heen spurt) Er nür wenn er zu warme hast.

    En aangezien zich op deze manier toch iets ontwikkelt wat op een gesprek lijkt, besluiten we samen verder te wandelen. Tot groot plezier van de honden die elkaar wijzen op interessante geurtjes en samen de boel verkennen.
    Terwijl ik sukkel met hulpwerkwoorden (‘mogen’ is dat nou möchten of dürfen?), pieker over naamvallen,  en wroet naar woorden, decodeert het koppel moeizaam mijn pseudo-Duits. En zo verliezen we de honden uit het oog.
    Tot we plots in de verte twee plonzen horen, gevolgd door gespetter. Op het geluid afgaand, komen we bij de beek  en zien twee broederlijk pletsende honden. Ze roeren met hun snuit, spatten met hun poten, galopperen in het buikhoge water. En blijken daarna voorzien van een laagje oranje verf (roestig water) en een ijzeren parfum.  Wij schateren het uit. Het tweetal werpt elkaar een korte blik toe, een tweede baddersessie volgt.

    Een eind verder waag ik een grapje over Draadhaar (de hele wandeling een dikke tak meezeulend).
    “Das ist gut dass er…  dass (wijs naar de tak) mit nehmt.  Dann haben Sie euh… etwas für den… kachel.”
    Koppel: “Kachel?”
    Ik: “Ja, uhum das ist hmm zum euh”
    Koppel: “Meinen Sie ein Oven? Holz für den Oven?”.
    Ik: “Ja, er arbeit für sein Essen. Nür schade dass er dass nicht euh… (maak een beweging alsof ik hout hak)
    Koppel: “Huh? (meer gehakkel en gebarentaal) … Ja, dass mussen wir ihm nog lernen.” (Gelukt!)
    Ondertussen sukkelt Draadhaar met desbetreffende knoert een greppel in, alwaar het gevaarte klem raakt. Woordeloos begrijpt Doby dat hulp gewenst is.

    Uiteindelijk nemen we hartelijk afscheid.
    En wens ik dat wij, slimme mensen, net zo slim waren als onze domme honden. En het bij één taal hielden.


    18-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winkelperikelen.

    Met een nieuwsgierige hond zijn genante situaties onvermijdbaar. Vooral als hij ook nog eens handig is. En veel te slim.
    En al helemaal als zijn baasje van die lumineuze ideeën krijgt als het combineren van een wandeling met een winkeluitje.

    Maar daar ben ik me nog niet van bewust wanneer wij aldus te voet naar het dorp trekken, dan zie ik alleen dat Doby geniet van alle drukte die een zonnige zaterdagnamiddag teweegbrengt. Mensen fietsen langs, stappen in en uit auto’s en winkels, wandelen voorbij met ratelende buggy’s en ritselende  zakken. Muziek, gepraat en gelach weerklinkt vanop terrasjes. Geurtjes waaien ons tegemoet uit kapsalon en schoonheidszaak, slagerij en bakkerij. Auto’s, camions, bussen en motto’s denderen ons voorbij.
    Als extra bonus wordt Doby uitbundig begroet door personeel en klanten van onze eerste tussenstop: de schoenenwinkel. En datzelfde enthousiaste onthaal valt hem te beurt bij onze volgende stop: mijn favoriete kledingzaak.
    Heerlijk vindt hij het.

    En dus vindt hij het niet erg dat ik op mijn gemak in de rekken snuffel. Braafjes blijft hij bij me, raakt elke schoen binnen zijn bereik aan (netjes het rijtje aflopend), bewondert zichzelf in de spiegels, en besnuffelt gewillige slachtoffers.
    En dan vind ik een T-shirtje naar mijn smaak. En nog eentje. Wat later de donkerblauwe, linnen broek die ik al een eeuwigheid zoek.

    Dus stap ik richting pashokjes, en leid Doby erin. Een eerste geproest onder eigenaresse en klanten weerklinkt. Een glimlach is mijn enige antwoord, met Caedlih heb ik dit immers zo vaak gedaan.
    Ik sluit zorgvuldig het gordijn, controleer op spleten, en geef nieuweling Doby het bevel om keurig in een hoekje te zitten. De leiband klem ik klungelig tussen mijn knieën en uit gaat mijn shirt.
    Tegelijkertijd verplaatst het gebabbel op de achtergrond zich naar de kassa, een paar meter recht voor ons. De nieuwsgierigheid wordt mijn viervoeter te machtig, hij springt naar voor, perst in één beweging zijn neus tussen wand en gordijn en gooit laatstgenoemde met een flinke zwaai opzij.
    Daar staat hij dan: de inspecteur. Daar sta ik dan: het lingeriemodel.
    Een tweede geproest volgt. Ik lach mee, maar sluit wel zo snel mogelijk het gordijn en duw Doby terug in zijn hoekje. “Blijf” wordt dit maal met iets meer nadruk uitgesproken.
    Het gekeuvel wordt hervat, de kassa tikt en ik pas het shirtje. Mooi, zie ik. Die gaat mee.
    En net wanneer ik het shirtje uit trek, wordt het mijn controleur opnieuw te machtig. Weer springt hij naar voor, weer wordt het gordijn met een korte neusbeweging opengegooid, weer word ik in volle glorie geëtaleerd. Nog meer gegiechel volgt.
    Ook een derde keer weet de opzichter zijn controle goed te timen. En de dames aan de kassa lijken niet erg gehaast om de koop af te ronden.
    “Zou ik die broek nog wel passen?”, flitst het door mijn hoofd. Maar ach, deze winkel verkoopt enkel vrouwenkleding, er is geen man te bespeuren, en hij zal het ondertussen wel al door hebben, zeker?
    Helaas, geritsel van plastic zakken klinkt. Net op het moment dat ik zonder broek sta. Een vierde exposé volgt, ditmaal van mijn onderlijf. De dames schateren het uit, ik kan hen geen ongelijk geven.
    Maar ach, mijn nieuwsgierigaard leert het wel en ik heb toch maar mooi twee nieuwe shirtjes en een broek.

    Op de terugweg huppelt Doby met stralende oogjes en verende pas, helemaal in zijn nopjes na alle bezienswaardigheden, opzichterswerkzaamheden en begroetingsverantwoordelijkheden.
    En als het mijn hond gelukkig maakt, hoe kan ik hem dan dit pleziertje ontzeggen? Het wordt een zware opoffering, maar ik zal verplicht zijn vaak uit winkelen te gaan.
    Wel de kledingboetiek eerst scannen op echtgenoten en oefenen op paskameretiquette.


    26-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Neusbal.

    Ooit hadden wij een voetballende Jack-Russell naast de deur. Zodra buurman’s tuindeur openging, vloog een witte schicht naar de dichtstbijzijnde voetbal, gooide zich ertegenaan en sjeesde de hele tuin door, Bal sturend met kop, borst en pootjes en onafgebroken speelgrommetjes producerend.
    Machtig vond ik dat.

    Graag wou ik ook zo’n voetbalhond, maar met Caedlih lukte dat niet erg. Haar retrievergenen (zo geapprecieerd op alle andere vlakken) dwongen haar ertoe alles in haar mond te proppen. En weinig dat er niet in paste.
    Met als gevolg dat geen van onze voetballen (van die goedkope plastic dingen) ooit een training overleefde.

    Doby daarentegen, vond als pup een échte voetbal, zo eentje in stevig kunstleder. Die begeven het niet bij de eerste de beste tand.
    En de combinatie met zijn pupformaat (en bijbehorende mond)  leidde er zowaar toe dat borst en pootjes ingezet werden om Bal te apporteren. Af en toe zelfs met linker- en rechterpootje afwisselend trapjes gevend: dribbelend als een ware voetballer.
    Prachtig vond ik dat.

    Helaas: pupjes groeien. Zo ook hun mond en poten. Bal kwam niet meer op de juiste hoogte voor poot- en borstgebruik, en Doby’s retrievergenen werden wakker: ‘Prop in je mond wat je in je mond proppen kan’.
    Zelfs een speciaal aangeschafte “Running Egg” (voor dit soort spel bedoeld hondenspeelgoed) bracht geen soelaas.
    Geen ballende hond meer voor mij.

    Maar ach, zo’n overmaatse bal in een hondenmond: het blijft een komisch zicht.
    Daarenboven deren kapotte ballen ons niet meer: dankzij Doby’s speurneus en mijn  connecties hebben we altijd een grote voorraad.
    En zo ballen wij al maanden aan een stuk: ik trap ze weg, Doby draagt ze terug. We hebben er niet minder plezier om.

    Dan vindt Doby nog maar eens een voetbal (het blijft me verbazen hoeveel van die dingen in beken en hagen terechtkomen). Ik doe wat van me verwacht wordt, en trap Bal zo ver mogelijk weg (in werkelijkheid niet bepaald een noemenswaardige afstand). Doby gaat erachteraan, opent zijn laadklep om Bal in de vlucht op te pikken en… blijft rennen. Achter de bal aan, zijn geopende laadklep ertegen, in één rechte lijn het brede grasveld over, het wandelpad op (vlak voor de voeten van een struikelende loper), en recht de beek in.
    Na een reddingsactie blijkt het hier om een keihard opgepompte bal te gaan met een glanzende, oerdegelijke buitenkant. Het lijkt wel alsof er versterkend gaas in het kunstleder ingewerkt is. Hoe verwoed Doby het ook probeert (stevig Bal met zijn poot vastklemmend en zijn mond zo wijd mogelijk openend), hoeveel kracht hij er ook opzet (zijn tot op de grond hangende tong als bewijs), hij krijgt het geval niet in zijn mond. Erger nog: vaak gaat Bal aan het rollen, met een nog steeds volhardend proberende en zo onbedoeld Bal voortstuwende Doby erachteraan.

    Voor de derde maal krijg ik hoop. En moedig hem uitbundig aan telkens hij per ongeluk Bal voortstuwt (ook al is het nog steeds met zijn tanden). Juich telkens hij met zijn neus Bal een duwtje geeft. En beloon wanneer hij uiteindelijk in mijn buurt raakt.

    Vandaag gaan we voor de derde keer neusballen. En zie ik hoe Doby nu met opzet Bal met zijn geopende mond voortstuwt. Hoe hij bijstuurt door links of rechts een neusduwtje te geven. En hoe hij telkens uiteindelijk (sturen lukt nog niet zo goed) mijn richting uit komt. Voor extra spektakelwaarde dit alles op Dobiaans tempo (lees: volle spurt).
    Duimen maar dat hij het leuk blijft vinden.Alleen niet zó leuk dat ik, als overbodige wegtrapper, buitengesloten aan de kant sta. Balletjes trappen blijkt verslavend.

     


    06-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paniek.

    Keuvelend lopen mijn moeder en ik langs een verlaten weggetje. Ergens voorop loopt onze verkenner.
    Plots dringt een onheilspellend geluid door tot in mijn bewustzijn. Verontrust kijk ik achterom, en zie een snel naderende bus. Doby! Waar is Doby? Ik zie Doby nergens! Ik gil en gil, maar mijn stem komt niet boven het geluid van de bus uit. Ik hol en hol, maar het gevaarte haalt me al bijna in. En mijn hond is nog steeds nergens te bespeuren.
    Dan zie ik hem plots rustig in een tuintje liggen. Ik zucht van opluchting, maar Doby, verrukt door het vooruitzicht van een spelletje (mijn voor hem zo verleidelijke geren), schiet uit de startblokken, zo de straat op en precies op het traject van de bus. Nee!
    Weer gil ik uit alle macht zijn naam, en Doby sjeest op me af. Ik heradem, maar zoals wel vaker blijft hij nét buiten het bereik van mijn grijpende handen, en spurt terug weg. De straat op. Vlak voor de aanstormende mastodont. Nee!
    Dan vertraagt de bus, en ik krijg mijn dierbare hond te pakken. Net op tijd. En met Doby veilig (en stevig!) in mijn armen kijk ik de voortdenderende bus na.
    Badend in het zweet schiet ik wakker. Naast me ligt een nietsvermoedende labrador heerlijk te ronken.

     Nachtmerries. Een regelmatig wederkerend fenomeen. En veelal draaiend om de dieren in mijn leven.Zo spoel ik per ongeluk poes Brutus (reeds lang overleden) door het toilet.
    Open de poort, en zie hoe mijn hond oog in oog komt te staan met een hongerige leeuwin.
    Rij weg na een bezoekje bij vrienden, en merk niet dat mijn  hondje (met mijn verstrooide kop achtergelaten) paniekerig achter de auto aanrent, midden op straat.

    Meestal echter hebben mijn dromen een basis in de werkelijkheid.
    Zo beleef ik keer op keer hoe Caedlih door een rottweiler wordt aangevallen.
    Zie ik telkens opnieuw hoe ze verdrinkt in diep, donker water.
    En kijk ik weer toe hoe Doby achter een konijn aanrent, recht op een aanstormende trein af.
    En keer op keer pers ik gil na gil uit mijn keel. Spoor ik telkens opnieuw mijn weerbarstige benen aan tot rennen. En herleef ik weer hoe mijn stem staakt, en mijn spieren weigeren.

    Altijd schiet ik wakker voor het einde.
    En net dat maakt die nachtmerries nog een gradatie erger. Want daardoor blijf ik nog een hele tijd in de paniekstand, piekerend over allerlei rampscenario’s, en de rest van de nacht klaarwakker. Dat de werkelijkheid wel een goede afloop kende, verandert daar vreemd genoeg niets aan.

    Want stel je voor dat Caedlih eens niet kopje onder zou gaan in een kanaal, maar in de sluis zou vallen waar we soms (over een bangelijk smal bruggetje) overheen wandelen?
    Hoe zou ik haar ooit tussen die diepe, loodrechte, betonnen wanden kunnen redden? En als ze bewusteloos zou raken, en naar de bodem zou zakken, hoe zou ik haar dan tijdig kunnen vinden in water waar je niet eens een hand voor ogen kunt zien? En wat als de sluizen net op dat moment open zouden gaan, en haar lichaam onzichtbaar meegevoerd zou worden met de stroming?

    En stel je voor dat de volgende agressieve hond, rottweiler of niet, wel door zou bijten?
    Hoe krijg ik dan ooit dat beest zover dat hij loslaat? En als ze ernstig gewond zou zijn, hoe krijg ik haar dan tijdig tot bij de dichtstbijzijnde straat of woning? En wat als er dan net die dag geen mens voorbijkomt of niemand thuis is (nooit een gsm bij…)?

    Of stel je voor dat ik de volgende keer Doobs niet meteen terug kan roepen?
    Hoe moet ik dan ooit voorkomen dat hij onder een auto raakt? En als hij, bij wijze van uitzonderlijk mirakel, heelhuids aan de overkant van een drukke baan raakt, hoe voorkom ik dan tijdig dat hij terug de straat oploopt? En wat als hij aangereden wordt, en niemand wil ons helpen?

    Op dat vlak was de droom van vannacht een primeur. Voor het eerst was ik niet compleet machteloos. En voor het eerst werd ik pas wakker na het einde. En goed einde dan nog.
    Mag ik hopen dat  dit het begin van een rustigere nachtelijke toekomst is?
    Snel terug inslapen zat er deze nacht desondanks niet in. Want eenmaal de adrenaline weggeëbd, stroomt de inspiratie binnen. Een nieuwe column is geboren.


    18-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogszone.

    Te laat besef ik middenin een oorlogszone beland te zijn. Nietsvermoedend kwam ik aan de keukentafel zitten, het leek me wel gezellig mijn avondmaal hier te nuttigen.
    Maar nu zit ik tussen de bombardementen (“Ik had er nooit aan moeten beginnen!”, “Waarom heb ik het niet gelaten zoals het was!”) en ander oorlogstumult (een schaar wordt hardhandig op tafel gedropt, een stoel ruw achteruit geschoven, een doos dicht gekwakt).
    Snel eten, en dan vluchten, is al wat ik denk.

    Want ik heb een hekel aan oorlogen, zelfs aan degene waarbij ik een onschuldige omstaander ben. Ik krimp ervan in elkaar, raak gespannen, blokkeer.
    Mijn neiging om te helpen, verbetert de zaken niet. Want ik stel teveel vragen (irritant), geef raad (ongewenst) of poog te troosten (“Het ziet er zo toch ook goed uit?” -  hoogst enerverend).
    Waardoor ik dus nevenschade word (lees: het gesakker wordt tegen mij gericht). En me nog slechter voel.

    Doby daarentegen kan het allemaal niets schelen. Kwade stemmen, bruuske manier van doen, een harde zucht: het glijdt van zijn rug zoals waterdruppels van zijn pels. Zijn oortjes gaan geen millimeter achteruit, zijn houding blijft ontspannen, zijn snoet vrolijk.
    Sterker nog: geïntrigeerd staart hij naar dat rare ding waar mijn moeder driftig met haar voet op duwt. En gaat er vlak naast liggen, zijn nieuwsgierige neus glansrijk in de weg.

    Op die manier zich mengend in de oorlog tussen mijn moeder en haar naaimachine. Een oorlog over een zwarte jeansbroek.
    Een broek die - bij voorzichtige navraag - tot mijn vader blijkt te behoren (Niet één van mij, dat is al een troost).
    En een broek die – zo leren verdere voorzichtige vragen - bij aankoop te lang bleek, helaas te kort afgespeld en dus geknipt werd, ten gevolge van “verkeerde schoenen” (mij een raadsel waarom het een probleem vormt om maar één paar schoenen te kunnen dragen bij een zwarte jeans, vooral als je alleen maar bruine en zwarte hebt… iets wat ik wijselijk voor me houd).
    En nu moeten die afgeknipte stukken er deels terug aangezet worden, en dat vlot dus niet erg.

    Een onverbeterlijke bemoeial is dan niet meteen wat je kunt gebruiken, maar helaas houdt Doby het niet bij in de weg liggen alleen (ik vertoef allang op een veilige schuilplek, maar kan aan de hand van het gemopper de gebeurtenissen volgen).
    Eerst loopt hij, tijdens zijn terugtocht van de drinkbak, tankgewijs door het boven de grond bungelende elektrische snoer.
    Daarna gaat hij ermee aan de haal.
    En nog wat later hoor ik dat er veel dingen na elkaar op bruuske wijze opgeheven en terug neergelegd worden, vergezeld van jawel, nog wat gefoeter (“Allée, waar is dat nu naartoe? Hoe kan dat nu weg zijn? Waar heb ik dat nu toch gelegd?”) en een boel gezucht.
    En dan, plots, op lachende toon: “Ja, maar Doby, dat is niet om te spelen, hoor. Goh, voor jou is ook alles om te spelen, hé”. Het verrassend vrolijke verslag laat niet lang op zich wachten: “Zit ik zo te zoeken naar die tweede broekspijp, ligt Doby er onder tafel op te kauwen.”

    Daarna blijft het stil, vredig stil, op het geratel van de naaimachine na.
    Vijf minuten later hoor ik hoe spelden in hun doosjes gestopt worden, de naaimachine uit elkaar gehaald en de boel opgeruimd. Met een afgewerkte broek komt mijn moeder de living binnen, uiterst moedig waag ik een grapje: “dat Doby had willen helpen door de stof voor te bewerken, en dat het nog gewerkt heeft ook; dat tweede stuk zat er immers veel sneller aan dan het eerste”.
    “Goh”, antwoord mijn moeder zonnig: “Met Doby valt ook altijd wat te beleven. Schrijf je er een column over?”
    Of hoe een onverstoorbare ondeugd de angel uit een situatie kan halen.


    18-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beschermheer.

    Mijn speelmeneertje, in zijn contacten met andere honden ooit zo onstuimig, onbeheerst en opdringerig. Ik vond het onnadenkend, egoïstisch, geen rekening houdend met een ander.  Zijn soortgenoten leken dat met me eens.

    Maar opeens, zes maand geleden, toont mijn wildeman zich van een andere kant.

     

    Het gebeurde tijdens een parkwandeling, in het gezelschap van bruine labrador Dicky en diens bazinnetje . Beide honden zorgeloos aan het rollebollen, beide mensen gezellig aan het keuvelen.

    Tot plots twee grote honden vanachter een muur vandaan stappen, slechts een tiental meter van onze koplopers verwijderd. Twee grote goldens, weliswaar beste vriendjes met mijn labrador, maar allesbehalve goede vriendjes met Dicky. En deze laatste, meegesleurd in Doby’s enthousiasme, is al op een holletje onderweg. Zijn bazinnetje panikeert, en zet op haar beurt een spurtje in. Maar nog voor ze een meter af kan leggen, wordt haar Dicky al onthaald op woest geblaf en gegrom. Hij remt af, en begint vlak buiten het bereik van de wild vooruitspringende goldens (beiden gelukkig aangelijnd) te blaffen; zijn spieren gespannen, zijn gezicht onzeker, zijn haar recht. De goldeneigenaar kan zijn honden nauwelijks houden, maar de bruine labrador blijft eigenwijs staan.

    En dan, nog voor Dicky’s bazinnetje hem in veiligheid kan brengen, zien we het: een bemiddelende Doby heen en weer huppelend tussen beide partijen, zijn oortjes achteruit en wat omhoog getrokken, zijn hele lijf kwispelend, speelse neusduwtjes en geruststellende knuffelknabbeltjes uitdelend. En warempel: de gemoederen bedaren.

    Tot Dicky zich beweegt. De donkerste golden verstrakt meteen, zijn haar gaat recht, zijn blik focust, en blaffend gaat hij terug in de aanval.  Doby schiet meteen op hem af, deelt neusduwtjes en knuffelknabbeltjes uit, haalt de hond uit zijn focus. Opnieuw en opnieuw. Tot ook de donkerste golden zich ontspant.

    Gezamenlijk wandelen we naar huis, de honden probleemloos dichter bij elkaar dan ooit.

     

    En vandaag, wederom tijdens een parkwandeling, gaat mijn wildebras nog een stap verder. Ons gezelschap twee labrador-chihuahua kruisingen (grote broer en kleine zus) en hun baasje.

    De mensen babbelen, de honden spelen. Tenminste:  grote broer en Doby spelen. Kleine zus niet: zij verstopt zich achter baasjes benen, springt onzeker tegen hem op, zou het liefst in zijn armen kruipen. Want kleine zus (chihuahuagrootte) is bang. Bang van die onbesuisde reus.

    Diezelfde reus staakt na een tijdje het spel voor een interessant geurtje, waarop grote broer (grootte halverwege labrador en chihuahua) zich tot kleine zus wendt. Alsof ze een tegenstribbelend trekspeeltje is, grijpt hij zijn machteloze zusje in haar nekvel en sleurt haar vooruit. Nog steeds speels, maar wel ruw. Te ruw.

    Misschien vindt Doby dat ook, misschien voelt hij zich buitengesloten, misschien wil hij zijn vriend terug voor zich alleen. In elk geval: hij stuift eropaf, en gooit zich naast grote broer in een speelbuiging. Die laat zich meten verleiden, en opnieuw volgt een wild achtervolgingsspelletje: Ito voorop, Doby op zijn hielen. Cirkeltje linksom, cirkeltje rechtsom, heuveltje op, heuveltje af, rakelings langs ons scherend of wat verder weg.  Met één belangrijk verschil: vlak naast mijn zwarte reus holt een klein minihondje. We lachen; ik omdat het zo’n grappig zicht is, de andere baas omdat: “Ze vast blij is met haar onverwachte medestander waardoor de rollen eens omgekeerd zijn.”

    Wanneer er even op adem wordt gekomen, snuffelen de honden onbekommerd rond. Alle drie.

    Waarop het spel terug ingezet wordt. Op vraag van kleine zus. Met een speelbuiging naar haar grote beschermheer. En weg zijn ze weer: grote broer voorop, Doby en kleine zus erachter. Zij aan zij.

     

    Mijn Doby, nog altijd onstuimig (zij het voorzichtiger dan voorheen), af en toe nog wel eens opdringerig. Maar met een hart van goud.

    Een hart dat hem binnen de hondengemeenschap ondertussen zo geliefd gemaakt heeft dat een korte wandeling er niet meer inzit. Ik ben trots. En moe.

     

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    28-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onverwacht gevolg.

    Ø  Doby houdt van ballen. Vooral van voetballen.

    In zijn mond  hebben die helaas een korte levensduur. Gratis ballen zijn dus niet te versmaden.

    En die zijn in deze periode (zware regenval) overvloedig aanwezig in beken. Her en der liggen ze netjes op ons te wachten, vastgehouden door drijfhout en andere rommel.

    Met als mooi gevolg dat ik me, bij wijze van uitzondering, eens superieur kan voelen.

     

    Want al is Doby handiger dan Caedlih (die in elk putje op het pad sukkelde), hij blijft een hond. En moet het dus stellen met vier pootjes, een mond, en een hondenbrein. Grote ballen uit diep water pakken, is daardoor niet mogelijk.

    Ik daarentegen heb lange armen, grijphanden, en een mensenbrein. En die staan me toe om zelfs bij een hoge, steile, betonnen oever ballen uit het water te plukken zonder nat te worden (waar ik én mijn mooi-weer-labrador bij deze temperaturen een hekel aan hebben).

    Daardoor kan ik (niet het handigste exemplaar van de mensheid) voor een keertje diegene spelen die een demonstratie geeft, in plaats van krijgt…

     

    Dus als ik deze ochtend mijn hond beteuterd zie kijken naar een in het midden van de beek dobberende bal, wrijf ik in mijn handen, en loop nonchalant om een stok. Met één arm als “anker” daal ik de oever af, en dankzij Stok laat Bal zich gewillig naar de kant leiden. Ik ruik de triomf al, en reik ernaar met mijn handige mensenhanden. En merk dan dat mijn armen niet lang genoeg zijn. 

    Mijn mensenbrein snelt te hulp, en bedenkt een nieuwe tactiek. Met een verticaal gehouden Stok klem ik Bal tegen de wal. Dan trek ik Stok langzaam omhoog, en Bal rolt netjes mee. Dit gaat lukken. Maar terwijl Bal langs de oever omhoog rolt, rolt Stok ook over Bal. En zo raakt Bal, nog steeds buiten mijn bereik, aan het uiteinde van Stok. Plons!

    Nieuwe poging. Deze maal steek ik Stok dieper in het water, zodat het langer duurt voor Bal aan het uiteinde ervan komt. Bal raakt hoger de oever op, en springt dan plots vanonder Stok vandaan. Plons!

    Nog maar een poging. Ik probeer Stok zo goed mogelijk in het midden van Bal te houden, om wegspringen te voorkomen. Dat blijkt moeilijker dan verwacht. Plons!

    Maar ik geef niet op.

     

    Bij mijn vierde poging word ik plots gewaar dat iemand me uit de weg wil duwen.  Doby heeft zonet zijn angst voor diepe, steile oevers overwonnen, en plakt naast me tegen de wand.  “Nee”, protesteer ik, terwijl ik vecht voor mijn plekje: “ je moet niet helpen, jij kan dat niet! We zullen de bal kwijtraken! En zo meteen glijd je nog uit!”

    Maar eigenwijze Doby (de pot verwijt de ketel) weet het weer beter. En als die koude duik voor mij gevaarlijk dichtbij komt, kan ik geen tegenstand meer bieden. In één beweging door duwt Doby mijn stok aan de kant, legt (op exact dezelfde manier als ik hem zoeven voordeed met de stok) zijn pootje tegen Bal aan, en trekt hem tegen de wand omhoog. Zodra het ding boven de waterspiegel hangt, kromt Doby zijn polsgewricht en voetje errond, klemt het tegen zijn  borstkas, en zet er zijn tanden in. In één soepele beweging draait hij zich op zijn achterhand, en staat boven me op de begane grond. “Kijk, zo pak je dat aan!”,  lees ik op zijn snoet.

     

    U begrijpt: ik ben ontzettend trots op wat de handigste hond ter wereld moet zijn.

    Maar dat ik me klungeliger dan ooit zou voelen, nee, dat had ik niet verwacht.

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    18-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gelijkenis.

    Ø  Zoals elke namiddag zijn Doobs en ik aan de wandel, en zoals wel vaker komen we een andere hondeneigenaar tegen en besluiten we gezamenlijk verder te wandelen. Even later groeit ons groepje nog wat aan. Wij mensen babbelen gezellig een eind weg, en de honden (vier in totaal) stuiven vrolijk hun balletjes achterna. Eerst in het water, daarna op het droge.

    Doby geeft zich volledig. Zo volledig dat een noodrem (als eerste bij het balletje) eindigt in een koprol. En zo volledig dat een volgende noodrem (nipt als eerste) eindigt in een harde botsing. Een herinnering borrelt op.

     

     Ik ben veertien jaar, en op kamp. We staan met zijn allen in een grote kring, en spelen “zakdoekje leggen”. Om beurt moeten twee kinderen om ter snelst in tegengestelde richting om de kring heen rennen, en het zakdoekje grijpen. Deze maal is het mijn beurt. Ik ren en ren,  zie dat ik het kan halen, en spring naar de zakdoek. Net op tijd, joepi!

    En dan pas merk ik dat ik val, onzacht in botsing gekomen met het andere meisje. Ik had haar niet gezien, zo gefocust was ik geweest op die zakdoek.

     

    Een andere herinnering, heel wat jaartjes later. Een met schaterlach gevulde avond met een vriendin. We hebben een aantal  potjes “zenuwen” achter de rug (een variatie op patience die je met twee speelt, en waarbij je om ter eerst op een pakje kaarten mept).

    En dan giechelt mijn vriendin dat ze bijna haar hand niet meer durft uit te steken. En weer sta ik verbaasd. Mep ik dan echt zo hard?

     

    Afgelopen weekend dan. Weer gezellig aan de wandel met een koppel en hun hond. We kunnen het goed met elkaar vinden, zijn beiden voorzien van een schoudertas met enkel hondenspulletjes erin, en gooien balletjes dat het een lieve lust is. Eerst nog met zachte tennisballen, daarna noodgedwongen met de enige twee balletjes die we nog bij ons hebben, toevallig beide rubberen.

    Plots krijg ik beide balletjes voor mijn voeten, een uitnodiging die ik niet laat liggen. Ik raap ze op, en zeg nog: “Jeetje, wat weeg jullie bal zwaar. Ik moet wel opletten dat ik hem niet tegen een hond gooi, daar ben ik namelijk goed in”. En dan, terwijl ik voor me blijf kijken om de honden te misleiden, gooi ik beide balletjes met een stevige zwaai over mijn schouders.
    Een luide schreeuw schrikt het bos op. Ik kijk verrast achterom, en daar… staat de man van het koppel. Oh nee, niet weer! Sorry! Ik kijk gespannen naar het gezicht van de man. Zou ik? Heb ik? Zie ik daar… een wonde?

    “Whaaaaaaaaaaaaa!”, roept de man geschrokken: “Die twee balletjes kruisten elkaar vlak voor mijn ogen, en scheerden rakelings langs mijn oren! Echt pal voor mijn ogen! En pal langs mijn oren! Ik heb de luchtverplaatsing gevoeld!” Oh jee, ik heb het weer gelapt. Maar ik heb hem niet geraakt? Echt niet? Oef!

    We kunnen er goed om lachen, maar de rest van de wandeling blijft de man wijselijk voor me uit lopen.

     

    Mijn hond en ik: we lijken op elkaar. En daar is wel wat aan bij te schaven, maar helaas meer ook niet.

    Want we doen ons best. Heus. We zijn alleen een beetje enthousiast. Een klein beetje maar.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    10-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mooi plan.

    Ø  Ik heb een plan. Een mooi plan. Ik koop voor mijn nieuwe hond  geen speelgoed meer. Nee, ik volg het voorbeeld van mijn goede vrienden, en moedig hem aan om met tennisballen en stokken te spelen.

    Want die zijn gratis. Je hond vindt ze zomaar langs de kant van de weg. En het allerbelangrijkste: hun vervangbaarheid. De ene tennisbal lijkt precies op andere, de eerste stok is net zo leuk als de tweede. Geen winkels meer afschuimen dus, in de hoop een exacte kopie te vinden van een verloren lievelingsspeeltje.

                                                  

    Mijn plan verloopt voorspoedig. Na de eerste tennisbal, gevonden bij de tennisclub, heeft meneer de smaak te pakken. Bal na bal wordt uit hagen en struiken tevoorschijn getoverd. In het park (begrijpelijk gezien de aanwezigheid van een tennisclub), langs landweggetjes (al iets moeilijker), én in het bos (Waw!). We hebben al vlug een heuse verzameling.

     

    Al snel daarna ontwikkelt Doby een voorliefde voor stokken. De één na de ander wordt me voor de voeten gegooid, met een voorkeur voor zo groot en zo vertakt mogelijk.

     

    Nu kan het geen kwaad meer dat ik wel ver kan gooien, maar absoluut niet kan mikken (een belabberde combinatie). Een tennisbal onbereikbaar op een dak, in een diepe beek, hoog in een boom (je houdt het niet voor mogelijk waar ik allemaal in slaag),  ik kan er niet wakker van liggen. Ik haal gewoon een andere tevoorschijn.

    Geen speeltjes meer zoeken in lang, nat gras (waar de hond het eigenlijk had moeten vinden) met steeds natter wordende voeten en broek, en zenuwachtig de klok in de gaten houdend. Ik roep gewoon: “laat maar liggen, kan geen kwaad”.

    Nooit meer bij een vijver staan en sakkeren omdat ik de speeltjes weer vergeten ben. Ik zoek gewoon de eerste de beste stok.

    Ja, er zijn alleen maar voordelen.

     

    Dan besluit meneertje dat wat afwisseling wel mag. Een oude sandaal, een plastieken bowlingkegel, een stuk zeil, een kapotte kindervoetbal, een verkeerskegel, lege waterflesjes, een borstel zonder steel, een varkenskop (nou ja: zo’n kunststof hondenspeeltje): hij duikelt het allemaal op.

     

    En dan gaat het mis. De heer Doobemans vindt een bal. Niet zomaar een bal, nee, een toverbal. Ongeveer 10 centimeter in doorsnede, van stevig, doch soepel plastic, en binnenin gevuld met water. In dat water een boel lange stroken, elegant langs elkaar zwevend en prachtig glinsterend. Met de zon erop bijna lichtgevend.

    Mijn innerlijke kind, die saaie tennisballen al lang beu, leeft op. En telkens ik die magische bal uit mijn tas haal, draait ik ze even rond, en bewonder het schouwspel van de dansende, glinsterende stroken. Ik show ze aan alle andere hondeneigenaren. Niemand heeft ooit zo’n mooi exemplaar gezien.

    En Doby krijgt er niet genoeg van ze steeds opnieuw te apporteren. Want als ze op de grond landt, botst ze nog verschillende malen omhoog. Of rolt ze nog een heel eind door. Plots krijg ik heel wat meer aanvragen tot weggooien van de bal. Belonen is niet meer nodig, verspilling van de tijd. Ik geniet, en besef dat ik dit gemist heb.

     

    Dus ben ik er super voorzichtig mee: niet gooien naast beken, geen andere honden mee laten spelen (voor het geval dat zij niet zo’n zachte beet hebben als mijn labrador), genoeg afstand houden van daken, omheiningen, dikke hagen.

    Dat de bal zo glinstert is een meevaller: zo is ze makkelijk terug te vinden, ook in wat dichtere begroeiing. Alleen jammer dat ze niet blijft drijven.

    Maar toch: dit maal zal het me lukken.

     

    Dan slaat het noodlot toe, en rolt onze toverbal een ondiepe greppel in. Een greppel met een misleidend dikke modderlaag onder het heldere water. Dag bal.

    Ik prik over de hele lengte met een stok in de modder, Doby stopt zijn hoofd onder water. Het mag niet baten: toverbal laat zich niet meer zien.

     

    Op naar de winkel dan maar. Op zoek naar een waardig alternatief. Met de nodige miskopen en onnodige (extra) aankopen erbij. Mijn portefeuille zal het niet leuk vinden, mijn agenda ook niet. Mijn innerlijke kind wel, en mijn hond hopelijk ook.

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mountainbikegeluk.

    Ø  “Oh jee”, denk ik somber. Ik ben net vertrokken voor ons ochtendrondje in het park, en de straat ernaartoe staat vol geparkeerde auto’s. Her en der hijsen mensen in strakke, felgekleurde pakjes er fietsen uit. Een slecht voorteken. Het park en de wandelpaden die eruit vertrekken, zullen uit hun voegen barsten van de stevig doortrappende mountainbikers. Rust en stilte kan ik wel vergeten. Een fijn los lopende hond ook.

    En uitgerekend vandaag kan ik de auto niet gebruiken, ik ben aangewezen op de nabije omgeving. “Dat wordt weer leuk”, denk ik.

    Ik krijg gelijk. Zij het op een manier die ik me vooraf nooit had kunnen inbeelden.

     

    Onze eerste wandeling van de dag valt mee. Het inschrijvingslokaal ligt niet op onze route, en slechts een kort stukje van het parcours loopt door het park. Doby kan los en we kunnen zelfs ons gewoonlijke partijtje voetbal spelen.

     

    Maar wat later moeten we eropuit voor onze tweede wandeling. Tegen de middag, een uur waarop godzijdank weinig van die tweewielers hun tocht aanvangen. De meesten zullen op de terugweg zijn, en dat is altijd via de straat.

    Helaas merk ik al snel dat vandaag een uitzondering is: het einde van de tocht blijkt deels het beginstuk. Met een extra rondje om het park als kers op de taart. In plaats van alle terugkomers te missen, zitten we er middenin.

    Gelukkig  loopt Doby voorbeeldig aan de lijn (krijgt hij een dikke knuffel voor), en kan ik me prima vermaken met een denkbeeldige prijsuitreiking voor de meest bemodderde fietser.

    Tegen alle verwachtingen in, blijkt één van de wandelpaden achter het park mountainbikevrij. Zo kan Doby toch nog een stukje los lopen. Bovendien leidt dit pad naar een klein bosje. Het is er heerlijk rustig, en Doobemans kan er zich uitleven in een vijvertje. Tevreden wandelen we terug.

     

    En dan komen we terug de straat op. Het is er plots uitgestorven; geen fietsers, een voorbijrijdende auto’s, geen wandelaars. Alleen ik, en Doby, en de vele geparkeerde auto’s.

    Dan sla ik de hoek om. En valt mijn oog op iets. Nee, zie ik dat nou echt? Staat daar nou echt? Ik kijk nog wat beter, en ja: veilig weggedoken achter de openstaande deuren van een camionette (veilig, behalve voor wie plots, zoals ik, achterom komt) staat een man in zijn blote billen. Ik kijk nog eens, kan mijn ogen niet geloven, maar ja: die billen zijn echt bloot. Mooie billen, constateer ik, voor ik beleefd mijn blik afwend.

    Ondanks mijn goede voornemen kijk ik een paar seconden later nog eens (Ik moet er vlak langs, mag als verzachtende omstandigheid gelden. Toch?). Tot mijn opluchting (ik had anders niet geweten waar te kijken, of hoe me te gedragen) zit er nu een onderbroek rond de billen. Gestreept in leuke kleurtjes en nauw aansluitend. Zo’n kort shortje dat mooi de benen eronder benadrukt. Welgevormde benen, zie ik.

    Dan merk ik plots dat de eigenaar ervan me aankijkt. Aan zijn licht geneerde, doch vooral geamuseerde uitdrukking, zie ik dat hij op de hoogte is. Hij weet wat ik allemaal gezien heb. En wat ik ervan vond.

    Moeite doend mijn blik niet meer langs zijn benen te laten gaan (wat niet zo goed lukt), probeer ik de situatie te redden door een grapje te maken: “Gelukkig heb je mooie billen” (Oké, niet mijn meest geslaagde grapje ooit). Het ontlokt zijn maat de uitspraak: “dat mijn dag meteen goed is”. Ik kan niet anders dan het te beamen.

     

    En straks kan ik nog een keertje gaan wandelen. Een beetje later dan anders, zo rond de schemering. Wanneer de tweede vloot sportievelingen zich uit hun bemodderde kledij pelt.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    04-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Groots.

    Ø  “Hoe ga ik dit oplossen?”, vraag ik me af. Voor mijn ogen wordt  mijn hond achternagezeten door drie grommende en snauwende honden tegelijk; een maltezertje, een labradormix, en een bulldog. Ze vallen hem niet aan, bijten ook niet, maar geven hem duidelijk te verstaan dat hij niet mee mag spelen. Alle drie de honden waren voorheen speelmakkers, en Doby heeft niet het minste benul van wat er fout gelopen is.

    Ik wel. Maar hoe krijg ik hem uitgelegd dat andere honden het niet fijn vinden om ondersteboven gelopen te worden? Om  “getikt”  te worden door een achtervolger die met zijn beide voorpoten (en bijbehorende gewicht) op hun achterste springt. Of om een speelgevecht te doen met een tegenstander die zijn volledige lichaam boven op hen smijt.

     

    Al maanden probeer ik het op te lossen. En geef mijn onstuimig manneke  een time-out bij elke keer dat hij in de fout gaat. Het helpt. Wel twee volle minuten lang.

    Dan gaat hij weer in de fout. Voor mij niet verwonderlijk, ik weet immers al hoe volhardend hij is. Ik zucht wel eens, maar neem het hem niet kwalijk. Zijn speelmakkers wel.

    Na een paar keer willen die niet meer met hem spelen. Niet vlak na de time-out, niet na nog een stuk wandelen, niet de dagen en weken daarna.

    Ook daar snapt mijn hond niets van, en valt dan terug in opdringerig voor hun neus op en neer springen, korte porren met zijn neus uitdelen, en in ieniemienie cirkeltjes om hen heen sprinten.

    En wederom begrijpt hij niet waarom dit enkel op gegrom en gesnauw onthaald wordt. En gooit er dan nog een schepje bovenop. Een vicieuze cirkel is het.

    Ik zie mijn hond onzeker worden. En droef. En ik weet niet wat ik eraan kan doen.

     

    Na heel wat gepieker, ga ik op zoek naar honden die hem de nodige voorzichtigheid kunnen bijbrengen. Dat blijkt niet zo simpel.

    Want ze moeten voldoende zelfvertrouwen én sociale vaardigheden hebben om hem op een goede manier te kunnen corrigeren. Ze moeten ook minstens van zijn eigen grootte zijn, wil dat gegrom het juiste effect behalen. En ze moeten speels zijn.

    Ik vind er twee. En zie tot mijn opluchting hoe ze snel goede vriendjes worden, en zij hem de nodige hoffelijkheid bijbrengen.

    Maar helaas ontmoeten we deze honden niet vaak. En beperkt zijn nieuw ontdekte hoffelijkheid zich enkel tot hen. 

     

    Opnieuw verval ik in gepieker. Dan valt me op dat er één buurthond is die Doby keer op keer vergeeft. Een jonge hond, niet zelfverzekerd genoeg om mijn zwarte orkaan te corrigeren, maar wel bereid om hem steeds opnieuw te vergeven.

    Nochtans heeft Bobo alle redenen om mijn hond te ontwijken. Wegens een ernstige spierziekte heeft hij namelijk weinig kracht en coördinatie. Keer op keer eindigt hij na een onzachte botsing op de grond, keer op keer zakt hij door zijn ledematen na een poot op zijn schouders, en keer op keer landt hij op zijn rug na een gezamenlijke steigering.

    Telkens schrikt hij, en wil even niet meer spelen. En telkens geeft hij Doby een nieuwe kans.

    Na samenspraak met zijn baasjes, mag ik hem dagelijks oppikken. En al snel zie ik hoe mijn wildebras, bij zijn geliefde rondjes op topsnelheid, Bobo zorgvuldig ontwijkt . Hoe hij tikkertje speelt zonder zijn voorpoten te gebruiken. En hoe ze tegen elkaar steigeren, en Doby daarbij zorgzaam zijn gewicht boven zijn eigen achterpoten balanceert.

    En als ik het witte maltezertje opnieuw met mijn hond zie spelen, weet ik zeker dat deze zwakke, onzekere, jonge hond geslaagd is waar anderen faalden.

    Of: hoe een zwakke hond toch groots kan zijn.

     

     

     

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    24-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet de bedoeling.

    Wat doet een mens met een energieke hond? Zo’n hond die in het bos in alle beken springt, en de takken erin van de verdrinkingsdood redt. Die boomstronken opgraaft, en er verwoed aan sleurt. En die proppen in zijn oren krijgt, indien niet voldaan aan zijn bewegingsbehoefte.
    Zal ik hem op een loopband zetten, hoogste tempo en hellingsgraad instellen, knopje induwen, en hupsakee? Fijn ernaast gaan zitten, voetjes omhoog, tijdschrift op schoot, drankje binnen handbereik?
    Hem voor een extra (vierde!) wandeling meegeven met de uitlaatservice? En me met een boek op de bank nestelen?
    Of schaf ik me een quad aan, en laat hem erachter aan hollen? Ondergetekende onderwijl genietend van het uitzicht, en zwaaiend naar voorbijgangers?

    Dat had ik allemaal kunnen doen. Maar nee, het leek me leuker om datgene aan te moedigen wat hij uit zichzelf al doet: de grootste takken in het hele bos zoeken, en er vervolgens mee aan het slepen gaan. Hoe groter de takken, hoe meer zijtakken, hoe meer ik juich en prijs. “Maak je maar lekker moe”, denk ik binnenin.
    En moedig hem nog wat extra aan door het ene uiteinde vast te grijpen, en gezellig met hem mee te slepen. Met in mijn hoofd fijne herinneringen aan Caedlih en haar zusje, dol op samen zeulen. En in mijn armen de sensatie van spieren die nu pas ervaren hoe zwaar die takken zijn. Als kers op de taart, voegt Doby er nog een trekspelletje aan toe.
    Wanneer ik al lang te moe ben, met spieren slap van de inspanning, worden er nog steeds onvermoeibaar takken voor mijn voeten gegooid. Dit is niet de bedoeling.

    Apporteren dan maar. In zo hoog mogelijk gras, om er zo veel mogelijk energie uit te persen. Maar hoe beloon ik hem? Hij houdt niet van knuffelen, en ik niet van koekjes.
    Een trekspelletje dan maar. Na 5 apportten, en even zovele trekspelletjes, houd ik het voor bekeken. Met spieren die trillen, en een zwoegende borstkas.
    Doby is ook moe, mijn doel is dus toch al half bereikt. Nu nog iets vinden dat alleen hem vermoeid achterlaat.

    Vandaag gaan we fietsen. Kan voor mij toch niet vermoeiend zijn?
    Aan zijn hoge kangoeroesprongen zie ik dat hij het een schitterend idee vindt. Hij grijpt zijn leiband vast, en besluit me, nog steeds onder het uitvoeren van een serie kangoeroesprongen, voort te trekken. Even duikt de gedachte in me op dat dit wel makkelijk zou zijn: fijn achteruitzitten, en hem al het werk laten doen. Helaas doemen er meteen röntgenfoto’s voor mijn geestesoog op: versleten gewrichten (van hem) en gebroken botten (van mij). “Kalm, Doby”, temper ik zijn enthousiasme. Het werkt. Even.
    Dan gaat hij steeds sneller lopen, en zet, mij vooruit trekkend, een galopje in. Weer duikt dezelfde verleidelijke gedachte op. Meteen gevolgd door dezelfde doemscenario’s. “Kalm, Doby”.
    We komen bij een smal pad tussen akkers en weiden. Goed opgewarmd, en een zachte ondergrond: hij mag los. Een drafje, een snufje, een sprintje: het is allemaal toegestaan. Zachte ondergrond. Drassig ook. En modderig. Ik moet opletten dat ik niet uitglijd. En moet trappen en trappen om vooruit te raken. Wat is dit drassig! Ik duw en duw, en puf en zucht. Het lijkt wel alsof er iemand achteraan mijn fiets trekt, zo zwaar is het.
    Dan gooi ik een blik achterom. En zie een hond die vol plezier en uit alle macht aan mijn fietstas sleurt.
    Wederom ben ik de enige die zich thuis laat neerploffen in de zetel. Diegene die moe had moeten zijn, duikt linea recta in zijn speelgoed.

    Toch blijven we zeulen met halve bomen, zullen we touwtrekken en fietsen. Want al is een vermoeide baas dan niet de bedoeling, we maken veel plezier.
    Ondertussen zoek ik verder naar een leuke én weinig vermoeiende manier om mijn hond zijn gewenste portie beweging te geven. Al is het goed mogelijk dat een betere conditie van de baas (ik dus) de enige oplossing zal zijn.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.
    22-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ochtendstrijd.

    De strijd is nog onbeslist. Geen idee wie zal winnen.
    Het strijdtoneel? Een park in de buurt. Het uur? Onmenselijk vroeg (volgens mij), schandalig laat (volgens hem). Het onderwerp? Vreemd genoeg iets waar we het op elk ander moment van de dag gloeiend over eens zijn.

    Het begint nochtans allemaal heel onschuldig. Of zo lijkt het toch. Strijder 1 (Doby) kijkt strijder 2 (ik) vragend aan.
    Ik beantwoord zijn blik. Chagrijnig. Is het dan echt zo moeilijk om me een beetje rust te gunnen? Een beetje rust: om de watten in mijn hoofd te laten oplossen. Om olie tussen mijn roestige radertjes te krijgen. Om mijn koude, traag stromende bloed te laten opwarmen.
    Ik heb een ochtendhumeur. Aanspreken is niet aan te raden, storen ten zeerste te vermijden.

    Strijder 1 is echter een ochtendhond. Zo eentje die klaarwakker rechtveert bij het horen van de wekker. Die nauwelijks kan wachten tot we uit wandelen gaan. En die in tussentijd dan maar het badkamertapijtje aanvalt.
    En strijder 1 wil spelen. Nu

    “Baasje heeft geen speelgoed bij”, zeg ik, overtuigd van een makkelijke overwinning.
    En zie met lede ogen aan hoe hij dit interpreteert als: "Zoek bal". En alle hagen enthousiast afspeurt. Hagen die stuk voor stuk tennissers van al te kijklustig publiek moeten vrijwaren. Hagen die gretig elk balletje inslikken dat er per ongeluk op landt. En hagen van waaruit nu een triomfantelijke ochtendhond opduikt. Met bal.

    “Je gewrichten zijn nog niet opgewarmd”, verdedig ik me.
    En kijk zuchtend toe hoe hij die gewrichten dan maar opwarmt met een verwoede jacht op stokken. Niet zomaar stokken: alleen de grootste exemplaren, met de meeste zijtakken. Hij kan ze nauwelijks opheffen. Meesleuren lukt, vanwege al die zijtakken die voor en tussen zijn poten raken, ook niet goed. Struikelend en zwoegend, het hele pad versperrend, komt hij op me af.
    Ik kan een glimlach niet langer onderdrukken. “Wat een mooie stok!’, prijs ik hem. Meneertje interpreteert het als een teken van de nakende overwinning, en sleurt elke stok hoopvol een 200-tal meter mee.
    En laat die dan liggen voor de volgende dag.

    En zo heeft op een goede dag de eerste stok het volledige rondje afgelegd. En is terechtgekomen op een veldje met de ideale grootte voor spelletjes. Aan het einde van de wandeling. Wanneer bij mij de ergste sufheid verdwenen is. “Spelletje?”, vraagt hij. “Spelletje.”, antwoord ik. Zijn ogen schitteren, en ik gier het uit. Wakkerder dan anders kom ik thuis.

    Niettemin brengt de volgende dag een nieuwe veldslag. Die ik opnieuw verlies, aan het eind van de wandeling, waar onze stok geduldig ligt te wachten.

    Een paar dagen later geef ik me definitief over. En verstop onze stok in een boom bij het veldje. Zodat niemand anders ze meeneemt, en we elke ochtend verzekerd zijn van een spelletje. Want al vertrek ik nog steeds elke dag in de overtuiging vandaag niet te spelen, ik weet ondertussen dat mijn mening veranderd zal zijn eens we aan het eind van onze wandeling zijn. En dat ik het dan zelfs jammer vind, als er geen stok op ons ligt te wachten.

    Vandaag spring ik gezwinder dan ooit uit bed. Het eeuwige “ik blijf nog een paar minuutjes liggen” vervangen door een: “Joepi, straks gaan we spelen!” Ik kleed me aan, en voor ik de deur uitga, gooi ik een tas over mijn schouder. Een tas vol speeltjes.
    Ze zullen pas aan het eind van de wandeling tevoorschijn komen, dat nog wel.
    Maar op dat punt zal er weinig meer te merken zijn van een ochtendhumeur. Daarna al helemaal niet. Een strijdende, volhardende ochtendhond blijkt het beste antigif.


    Categorie:Niet verschenen op homepage.


    Archief per jaar
  • 2014
  • 2013
  • 2012


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs