• Homepage Labracolumns.
  • Archief Caedlih.
  • Archief Hondloos.
  • Categorieën
  • Niet verschenen op homepage. (8)
  • Labracolumns - Archief Doby.
    Columns met labrador Doby in de hoofdrol.
    Onderdeel van de site http://www.labracolumns.blogspot.be
    17-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moddermadam.
    “Ze zien er mooi uit, hé?” zeg ik tegen mijn moeder, keurend in de winkelspiegel kijkend. Per toeval vangt de weerspiegeling een blik op. Van de vrouw die naast ons nieuwe wandelschoenen kiest, schoenen om met haar hond naar het bos te gaan. Tip top verzorgd is ze; kapsel, make-up, kledij. Zij past een laag, stoffen, modieus gympje, ik hoge, stevige, lederen bergschoenen. Mijn uitspraak tovert gruwel en verbijstering op haar gezicht.
                Zou daar de uitleg liggen? Waarom zoveel bos- en veldweggetjes verhard worden?  

                Ik snap het niet. Natuurlijke paden kennen zoveel voordelen.
                Om te beginnen zijn ze zacht en verend. Aangenaam stappen, toch?
                Daarbij is dat zachte en dat verende vriendelijk voor gewrichten. Artrose wordt langer op afstand gehouden, voor al die naarstige lopers toch geen slecht idee? En voor wie reeds artroselijder is, betekent het minder pijn, zowel tijdens als achteraf.
                Bovendien zijn die weggetjes oneffen. Dat komt een uitgebalanceerde ontwikkeling van de voet- en enkelspieren ten goede. Zo ook het evenwichtsgevoel en de zenuwgeleiding van voet- en beenprikkels naar de hersenen. Jongeren bezorgt dat een lagere kans op blessures. Bejaarden een verbetering en stabilisering van ouderdomsverlamming en evenwichtsverlies.
                Wie kan het daarenboven geen mooi zicht vinden? Dat natuurlijke bruin, in vele schakeringen, zo mooi harmoniërend met bomen en struiken? Dat levende pad met zijn kronkelende boorden van gras, onkruid en bloemen? Die gedroogde, ritselende bladeren waarin men zo heerlijk struinen kan, en die met hun warme tinten alles opvrolijken.
                Dat deze weggetjes hier en daar wat modderig zijn, door lang, nat gras bedekt, of deels versperd door plassen, weegt daar toch absoluut niet tegenop?

                Toch doet het dat blijkbaar. Met lede ogen zie ik aan hoe steeds meer paden verminkt raken.
                In het beste geval met steenpuin, gecamoufleerd door een miezerig laagje zand. Hard stappen is dat. Met venijnige, puntige steenbrokken die erbovenuit piepen, en bladeren die elk najaar ijverig weggehaald worden.
                In een minder gunstig scenario met grind. Nog harder stappen is dat. Met steentjes die hardnekkig meeliften in de ribbels van schoenzolen, soms in een aangenaam gele tint, maar vaker grafkelder grijs.
                In het slechtste geval met stroken beton of asfalt. Keihard stappen is dat. Op doodse, strakke, grauwe, eentonige littekens in het landschap. Met bladeren die een vies papje worden.

                Mijns inziens op vraag van mensen die op hun zondagse tripje paasbest uitgedost zijn. In kledij die niet vuil mag worden. In hippe, lange, wijde broeken die gulzig de dauw opzuigen. Op schoenen die niet waterdicht of stabiel zijn. Soms zelfs op stilettohakken, een spoor van kleine rondjes achterlatend. In het bos even ontheemd als een hondenmens op restaurant, in volwaardig wandeltenue. Maar wel een meerderheid.
                Toch kan dat niet de enige uitleg zijn. Ook mensen in gepaste, maar helaas niet de meest aantrekkelijke outfits, klagen wel eens.
    Mijn moeder bijvoorbeeld, weigert me op bepaalde wandelingen te vergezellen. Frederik, een hondenvriend, evenzo.

                Labradors passen daarom uitstekend bij me. Die draaien hun poot niet om voor een beetje slijk en een spatje water. Waar ik er nog zoveel mogelijk rond loop, banjerde Caedlih er dwars door. Op plassen sjeesde ze in volle vaart af, stoof er spetterend en water happend doorheen, gooide zich op het eind ervan om haar as, en herhaalde dit alles nog tweemaal. Onfeilbaar bracht het me aan het lachen.

                Giechelend keek ik afgelopen week ook naar Doby. Die stak op dat moment een stuk weide over. Een onvermijdbaar onderdeel van ons uitje, én een plek waar de koeien tweemaal daags langs sjokken. Modderig is licht uitgedrukt. Heel licht uitgedrukt.
    Hij trippelt erdoorheen, als een nuffige poes zijn pootjes hoog optrekkend, als een hete-kolen-loper snel huppelend. Trappelend staat hij vervolgens te wachten tot het poortje, zijn enige uitweg door ondoordringbare schapendraad, voor hem geopend wordt.
                De enige uitzondering binnen het labradorras bij een afwijking in de mensheid. Arme hond!

    02-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winkelperikelen (2).

    Men neme een enthousiaste, jonge wolf, en stopt hem in een krappe winkel barstensvol breekbare spulletjes en bange mensen. Wat is het resultaat?
    Daar kom ik achter wanneer ik achtereenvolgens bij mijn favoriete kleding- en boekenwinkel voor een gesloten deur sta, en besluit op cadeaustrooptocht te gaan. Met mijn grote, zwarte labrador.

     Eenmaal binnen trekt een assortiment juwelenkapstokjes en –boompjes meteen mijn aandacht. Van de minstens tien soorten staan zoveel exemplaren op elkaar gepakt dat dit eerder de voorraadruimte van een overijverige hamster lijkt. Mijn curieuzeneus stopt er zijn reukorgaan tussen, en veroorzaakt een dominovalpartij.
    Beledigd vanwege prikkende boompjes, gaat hij vervolgens zitten. Scheefgezakt op zijn billen, leunend tegen een vervaarlijk wankelende stapel dozen, én de dominosteentjes.
    Na de nipte redding passeert iemand ons.  “Tok! Tok! Tok! Tok! Tok!” doet een zwarte staart tegen kartonnen dozen.

     Eindelijk mijn keuze gemaakt, verhuizen we naar een volgend gangpad. Waar Doby enthousiast het onderste rek induikt, en triomfantelijk tevoorschijn komt met een zacht etuitje. Erin een bril. Dankzij de retrievergenen komt het puntgaaf tussen de tanden vandaan, maar ik bid toch dat niemand het gezien heeft.
    Terwijl ik het terugleg, draait mijn nieuwsgierigaard zich om, en geeft alle artikelen aan de overkant een inspectieduw. Een harde inspectieduw. Alle nette stapeltjes smelten samen tot een warboel.
    Eenmaal dat terug geordend, valt me een glunderende snoet op. Tussen de tanden een roze schoentje. Ik pak het af, maar meteen grijpt mijn olijke labrador iets anders. Zonder de tijd te nemen om het te bekijken, gris ik het uit zijn mond, kwak het in het rek, spied vluchtig om me heen, en been naar de volgende gang. Weg hier!

     De volgende rekken beheerst mijn retriever zich voorbeeldig. Wat meer op mijn gemak slenter ik snuffelend rond, af en toe Doby tegen me aan plettend om de zoveelste klant te laten passeren.

     Opzettelijk kijk ik niemand aan, wissel geen begroetingen of losse opmerkingen uit. Ervaring leert me dat dit voornamelijk kwade blikken en venijnige commentaren oplevert. Alsof verwacht wordt dat mijn rustige, aangelijnde, prima luisterende wolf elk moment ontploffen kan in een bloeddorstig, ontembaar monster.
    Als dat in park en bos, langs straten, wandelpaden en wijken al zo is, want moeten mensen dan nu wel niet denken? Hier zo middenin een winkel als deze?
    Gelukkig doet de tactiek zijn werk, blikken en commentaren blijven me bespaard.

     Daardoor minder gespannen, kuier ik naar de afdeling mokken, teddyberen en kussens. Daar gaat mijn retriever verrukt met twee kussentjes aan de haal. Tot zijn grote ontgoocheling helaas niet lang.
    Tussen de vele ‘I © opa’ teddybeertjes zoek ik vervolgens naar een ‘I © oma’ exemplaar. Ontsnapt aan mijn aandacht grijpt mijn labrador weeral iets. Twee valse plantjes. Even vals als lelijk. Een lach breekt me uit. “Die gaan echt niet mee, hoor”, zeg ik, onderwijl de neiging onderdrukkend om de knuffelhater te strelen.
    Doby’s oortjes en lipje zakken nu de harde waarheid binnenkomt. Tussen de meest verleidelijke spulletjes drentelen, zonder ook maar iets te mogen meenemen? Omdat je geen mens bent? Hoe oneerlijk! Beteuterd sjokt hij achter me aan.

     Uiteindelijk belanden we bij de kassa. Volkomen ontspannen door het uitblijven van incidenten, het achterlaten van rekken tjokvol fragiele frutseltjes, en tevreden met mijn aankopen, kijk ik nu wel mensen aan. Overal vriendelijke blikken en geamuseerde lachjes. Doby wordt aangesproken, krijgt complimentjes, en er ontspint zich zowaar een gesprek over de deugden van viervoeters.
    Dan draait mijn lange hond zich om, onderwijl met zijn achterste langs een rij armbandjes strijkend. Kletterend belanden ze op de grond. Ik verstijf, bied mijn excuses aan, en prop de sieraadjes terug op de overbevolkte haakjes. Gezichten blijven glimlachen, en excuses worden weggewuifd. Ook van de winkeldame. Ook bij herhaling.

     Op een wolkje stap ik de deur uit. Wederom verbaasd én verheugd dat een winkelend wolfje wel herkenbaar is als een gecamoufleerd schaapje. Daarenboven apetrots op een ooit zo onstuimige wildebras, die nu probleemloos door een winkel struint waarin ik altijd dingen omstoot.
    U als lezer had het vast liever anders gezien. Pech!


    26-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kernfysica.

    Bijnamen gebruiken, koffie halen, grapje maken, naar de pub gaan. DI Morton noteert het nauwgezet. Nieuw in de groep is ze, en niet zo heel erg populair. Niet zo vreemd gezien haar hoge aantal sociale blunders. Van het resultaat is ze zich pijnlijk bewust, van de oorzaak niet. Daarom wat goede raad van haar baas.
    Het is fictie. Een wekelijkse detectiveserie op TV. Toch is het niet zo onrealistisch.

     Voldoende mensen immers die de finesses van de sociale omgang ontgaan. Die de ene tactloze opmerking afwisselen met de andere. Die daardoor het compleet tegenovergestelde bereiken van hetgeen ze verlangen (saamhorigheid met collega’s, vrienden en familie). Zonder dit te beseffen of bedoelen. Ik ben er zo eentje.
    Ondertussen weet ik wanneer slippartijen het meest waarschijnlijk zijn. Als ik nog half slaap, doodop ben, of  – aan het andere uiterste –  borrel van enthousiasme.

     Vanmorgen bruis ik. Als een fles ontkurkte champagne. Omwille van de afgelopen week, met veel schrijfgenot en gezellige momenten. Vanwege de prachtige ochtend, met blauwe hemel, roze wolkenslierten, oranje ochtendzonnetje, en witte rijm. Omdat we onze nieuwe kennissen tegen het lijf lopen, een vriendelijke dame om mee te kletsen (voor mij), en een lieve golden retriever om mee te ravotten (voor Doby).
    Mijn woorden bruisen mee. Onstuitbaar. Zonder me een seconde bedenktijd te gunnen.

     Retrieverdame (een spelletje tikkertje bekijkend): “Mijn meisje kan jouw snelheidsmonster niet bijhouden”.
    Ik: “Ze is te dik.” Oh jee. Kwetsend en niet eens de enig mogelijke reden. Doby is namelijk veel jonger, en een energieke actieveling. Wat me op dat moment dus ontschiet.
    Meteen mijn fout beseffend, poog ik het goed te maken. Vertel dat Caedlih na haar sterilisatie ook te zwaar was. Ondanks alle minutieus afgemeten, onooglijke porties, en alle dagelijkse, lange wandelingen. Een frustratie die herkenbaar is, en ons weer bijeen brengt.

     Op die manier verglijdt het gesprek naar vorige honden. Die van mij én die van haar.
    Ik: “Uw rottweiler heeft Caedlih nog gebeten.” Oeps! Niet zo heel erg tactvol.
    Ik probeer me eruit te praten. Zeg vergoelijkend dat vaste passanten bijten normaal is onder woeste wakers. Voeg eraan toe dat het slechts een heel lichte beet was. Floep eruit dat het er dodelijk uitzag vanwege de greep in de nek en het wild met het hoofd schudden. En dat het me nachtmerries bezorgde. Ai.

     Beter veranderen van onderwerp.
    Ik: “Zij (wijs naar de golden) daarentegen ligt altijd stilletjes tegen het tuinhek.”
    Vrouw: “Ja, overdag blijft ze altijd in de tuin.”
    Ik: “Doby niet, die zit altijd binnen.” Ohoh. Verwoorden van gemeenschappelijke punten? Niet echt. Terwijl Doby nochtans ook graag in de tuin zit, en vroeger niet naar binnen te sleuren was. Nog iets wat me niet te binnen schieten wil.
    Als alternatieve reddingspoging vermeld ik dan maar dat er bij ons altijd iemand thuis is. Waarop mijn gesprekspartners stem hoog en onvast wordt, ze verdedigend wijst op het mooie afdak, en aanvoert dat haar hond er zelf om vraagt. Mijn hoofd blijft akelig leeg.

     Daarna start een conversatie over trekkende honden en hun therapie.
    Ik: “Zo’n ruk aan de lijn krijg ik echt niet over mijn hart. De halsband hoog in de hals bevestigen, zoals Cesar Millan aanraadt, helemaal niet.”
    Retrieverdame: “Voor mij geen probleem.”
    Ik (die graag alles verduidelijk): “Zelfs een smalle halsband weiger ik te gebruiken. Zie wat voor brede band Doby draagt.”
    Bij het herhalen daarvan (want geen reactie), werp ik een blik op mijn gesprekspartner. Rond haar schouders bungel een jachtlijntje, zo’n dun koordje met een wurglus aan het einde. Oei.
    Het kwaad is geschiedt. Retrievermevrouw verstart, en haar blik verkoelt. Plots gehaast, stapt ze met stugge bewegingen het tuinhek door, en onderbreekt het “Pak het dan!” spelletje van de vrolijk rondsjezende viervoeters. “Het was erg gezellig”, roep ik haar na. Ze antwoordt niet.

      Wat later valt mijn frank. Ik heb Retrieverdame achtereenvolgens verteld dat haar hond dik is, haar vorige agressief, en haar opvoeding barbaars. Een aantal fouten dus tegen mijn eigen lijstje raadgevingen (onder andere uit Frank Oomkes’ Communiceren. Contact maken, houden en verdiepen.
    “Het is geen kernfysica”, zegt DCI Banks. Voor sommigen wel.


    16-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewogen ochtend (2).

    Daar sta ik dan. Gil “Koekje!”. Schreeuw zijn naam. Gil nog eens “Koekje!”. Geen reactie. Doby holt vrolijk naar de onbekende soortgenoot, wordt ontvangen met een serie luchthappen, springt jolig op en neer, en ontwijkt speels nieuwe uitvallen.
    Ik panikeer. Mijn stem wordt hoger, slaat bijna over. Niet omdat deze situatie gevaarlijk is (al moet Doby’s omgang met angstig-defensieve honden wel aangepakt worden), maar omdat voor mijn ogen mijn hele actieplan; mijn vertrouwen, mijn houvast, mijn zekerheid in duigen valt.
    Koekjes werken niet in de hondenweide.

     Een lichtje gaat me plots op: de voetbal!
    Met rukkende bewegingen sjor ik het ding uit de overvolle tas. “Doby, kijk!” roep ik, terwijl ik Voetbal hoog in de lucht houd. Mijn labrador werpt me een halve blik toe, meer niet.
    Dan draait hij zich om, tuurt aandachtig, en sjeest op me af. OEF!
    Vooral de gedachte dat dit waarschijnlijk ook in een potentieel escalerende situatie werken kan, is een dikke OEF!.

     Vrolijk voetballend verkassen we naar de overkant van de vijver, in het gezelschap van Speelvriendje en diens bazinnetje. Rust. Even toch.
    Een grote boxer nadert ons. Mijn plan voorzag tijdelijk enkel contact met vriendjes en vriendelijke vreemde viervoeters. Kan ik Doby voor alle zekerheid bij me houden? 
    Weer komt niet koekje, maar Voetbal ter redding. Héhé.
    De opluchting is van korte duur. De boxer komt naar Doby toe. Met stijve stappen. Bij contact loopt dit in het beste geval uit op een ritueel gevecht. Mijn nu gespannen grommende dondersteen kan ik onder controle houden (laten zitten en voor hem gaan staan). Maar hoe houd ik die steeds dichterbij komende dreiging op afstand?
    Mijn verzoek aan de eigenaresse – “Wilt u hem roepen?”, wordt slechts op een kwaad “hij ‘corrigeert’ alleen maar” onthaald. Nog anderhalve meter scheidt ons.
    Zusjes raad schiet me te binnen: omdraaien en wegstappen. Een belager zowel jouw blinde rug als die van je hond toekeren? Eng. Maar ik kan niets anders bedenken. Het helpt. Vreemd genoeg. De boxer blijft ter plekke.
    We trekken ons in de verten van de hondenweide terug.
    Moederziel alleen, maar dankzij Voetbal kan mijn speelvogel dat niets schelen. Sterker nog: lang geleden dat ik hem hier nog zo ontspannen gezien heb.
    Deze ervaring stemt mij in elk geval ook geruster.

     Wat later betreedt een onbekende Berner Senner het veld. Opnieuw weerhoudt Voetbal zijn fan van een begroetingsmissie. Opnieuw komt de viervoeter zelf op ons af. Met huppelende, slungelige stappen. Een enthousiaste, zachtaardige jongeling. Geen dreiging.
    Maar Doby verstrakt, een grom welt op. Wat nu? Weer afschermen en wegstappen? Maar hoe doet hij dan goede ervaringen op? Misschien loopt het vanzelf goed? Besluiteloos sta ik naast hem.
    De reus blijft naderen, zijn baasjes er nietsvermoedend achter. Mijn labrador verstijft van kop tot teen, staart met strakke blik, en gromt luid.
    Speels springt de puber op hem af, en wordt in zijn nekvel gegrepen. Schrik, ontzetting, medelijden (met beide partijen), het raast allemaal door me heen.  
    De reus laat zich onmiddellijk onderdanig vallen, ik grijp zijn aanvaller. Vervolgens sta ik daar. Met een gespannen Doby die de alweer vrolijk rondom hem hossende Berner fixeert. Dit is een vriendelijke, zachtaardige, speelse soortgenoot. Zonde om te mijden. Maar hoe Doby’s wantrouwen oplossen?
    Met de moed der wanhoop vraag ik de eigenaars om samen een kort, aangelijnd wandelingetje te maken. Tot mijn grote verrassing stemmen ze toe.*
    We vertrekken, een huppelende jongeling voorop, een uiterst gespannen labrador daarachter.** Zodra Doby even zijn starende blik afwendt, snuffelt aan het gras, of een plasje doet, krijgt hij een koekje toegestopt. Honderd meter en evenzovele koekjes verder, wandelen de honden ontspannen naast elkaar, en snuffelen zij aan zij. Terug los in de weide, verloopt alles prima.
    Doby is een goede ervaring rijker, ik een waardevolle leerervaring (volgende keer meteen toepassen!). De toekomst oogt opnieuw rooskleurig.  

     Het was weer een bewogen ochtend. Maar ditmaal afgesloten met een goed gevoel… en een levenslange voetbalhater (ik) die steeds meer een liefhebber wordt.

     

    *Nogmaals veel dank daarvoor!!!
    **Tip van Karel (Aiki centrum), bedoeld om fixerende blikken te verbreken.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overdreven.

    “Fleur, we weten dat je speelgoedgek bent, maar ditmaal heb je toch echt overdreven.” Verstomd kijk ik het koppel aan.
    Speelgoedgek? Dat klopt. Nieuwe uitvindingen worden gretig uitgeprobeerd, hét juiste speelgoed obsessief opgespoord, andermans leuke speeltjes opgezocht. Meestal kent dat eerste weinig succes. Zeker als het geen ronde vorm heeft.
    Maar deze uitvinding is toch schitterend? Een vishengel met een latex varkentje aan het uiteinde? Kun je heerlijk je hond foppen, plagen en te snel af zijn. Toch?
    “Een hengel, wie neemt nou een hengel mee naar de hondenweide?”, is het enige antwoord.

     Jullie hebben het nog niet eens in actie gezien, wil ik tegenwerpen.
    Maar het uiteenschuiven van de handig ineenschuifbare hengel vraagt al mijn aandacht. Mijn geklungel, gesukkel en gemompel - “Hoe moet dit nou? He, is dat maar zo kort? Oh, hier zit nog een stuk.” – leveren me nog meer gespot op.
    Eindelijk op volle lengte, blijken alle metalen ringetjes (waar het touwtje door loopt) al los te zitten. Een desillusie.

     Dan het spannende moment. Zal mijn ballenfanaat hiervoor zwichten?
    Ik laat het varkentje voor zijn neus bungelen, en hij hapt. Hoera!
    Snel trek ik het vooruit, en slinger het over de grond. Een kort sprintje volgt, een halfhartige hap, en dan blijft Doby staan. Zijn blik in de verte gericht. Oh jee.
    Ik laat Varkentje verleidelijk op en neer wippen, moedig Doby op een hoog toontje aan: “Kijk dan. Toe dan.”. Hij onderneemt een luchtsprong, en grijpt de hengel. Paniekerig gil ik dat het geen stok is, en een metalen ringetje prikt gemeen in zijn verhemelte.
    Beteuterd sjokt mijn apporteur weg. Sipjes staar ik hem na.

     Alsof het windhondmixje van het koppel daarop gewacht heeft, stort ze zich op het speeltje. Een korte ruk aan de hengel, een ferme zwaai, en Varkentje zwiert door de lucht. Het ranke hondje vliegt erachteraan. Een draai om mijn as, en Varkentje cirkelt in het rond. Het podencomixje sprint hem achterna. Ik stap snel achteruit, zwiep de hengel van links naar rechts, en Varkentje zigzagt heen en weer. Het windhondje sjeest erachter, haar voorpootjes van links naar rechts hoppend.
    Vliegensvlug en waarlijk wendbaar is ze, een waardige tegenstandster.
    Als ze Varkentje eindelijk te pakken heeft, verdient ze een moment van glorie. Even.
    Want zodra ik kans zie, laat ik Varkentje vluchten. Ik wil nog eens!
    Mijn verzoek valt niet in dovenmansoren, gretig gaat het hazewindje erop in. Een tweede keer, een derde
    keer, een vierde keer.

     Nog steeds werpen haar baasjes “het domme ding” minachtende blikken toe. Ik wijs hen op de vrolijk geheven staart, de wakkere blik, het verheugde snoetje. Ze blijven sceptisch. “Dit is ik-weet-niet-hoe leuk!”, roep ik uit. Ze blijven sceptisch.
    Tot één en ander doordringt, en het bazinnetje eens een poging wagen wil. De hengel verandert van handen, Varkentje en hondje zien alle hoeken van het veld. “Ideaal om je energiebundel op een kleine plek beweging te geven, zeg”, klinkt het nu. “Kijk eens, schatje, hoe graag ze het doet.”
    “Schatje” (de man dus) smeedt intussen plannen om zelf zoiets te maken, met (brommend uitgesproken) véél beter materiaal.
    “Zie je wel”, zeg ik lachend: “En jullie mij maar bespotten”. De andere kant blijft stil. Ook bij herhaling. Voor geen goud ter wereld willen ze toegeven misschien iets te snel geoordeeld te hebben.

     Pas wanneer ze weg moeten, krijg ik het visgeval terug. Met een in de volledige lengte opengereten Varkentje. Vrouw: “Jij repareert toch zelf je speelgoed, hé?” Huh, ja.
    Dankzij de vele trekspelletjes met Doby, hun aangename gezelschap, en een zoektocht naar een vermist balletje hebben ze ruimschoots krediet opgebouwd. Kwalijk neem ik het ze dus niet.
    Maar de volgende keer dat ze me uitlachen, heb ik een machtig wapen in handen: “Weet je nog die keer?”


    09-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewogen ochtend.

    Helemaal van slag ben ik. Vergeet dierbare Trekbal Elf in de hondenweide, loop de rest van de dag in een waas rond, was ’s avonds mijn haar met douchegel. In mijn bed overspoelen de beelden van die ochtend me, een ochtend die een fijn hondenweidemoment had moeten worden.
    Ik beleef weer hoe ik met mijn armen een wild heen en weer springende, woest grommende Doby in bedwang houd, hoe ik hem met mijn hele lichaam een harde duw geef zodat hij met zijn rug naar de oppositie belandt, hoe ik met mijn benen zijn beide belagers de toegang versper, hoe ik met mijn ogen wanhopig probeer alles in de gaten te houden, hoe iets later alles herhaald wordt.
    Ik voel mijn hart opnieuw samenknijpen. Uit angst dat Doby of de tegenpartij gekwetst of getraumatiseerd raken. Uit medelijden omdat mijn labrador zo graag contact wil, maar een olifant in een porseleinwinkel is. Uit ontzetting omdat hij deze twee gevechten zelf begonnen is, en kort voordien drie maal uitviel.

     Veel mensen zouden zeggen dat ik niet zo moet panikeren. Er is immers “niets” gebeurd. Er werd ‘slechts’ oorverdovend gegromd, en angstaanjagend in de lucht gehapt. Het enige slachtoffer Doby’s oor. Een licht gekwetst slachtoffer, ondanks het vele, naar ijzer geurende, overal uitgesmeerd rakende, helderrode bloed.
    Toch baart het me ernstig zorgen. Omdat Doby voor het eerst zelf zo’n “ritueel” gevecht begint, zelf uitvalt. Omdat zijn wantrouwen niet meer uitsluitend dreigende honden betreft, maar ook onbezonnen olifantjes. Omdat hij, te oordelen aan het gepiep, van die lichte kwetsuur danig onder de indruk is. Omdat ik merk dat na elke negatieve ervaring (ook al is er “niets” gebeurd) zijn gedrag escaleert.

     Of ik nu nooit meer naar de losloopweide ga? Of ik me voortaan schaar achter de anti-hondenweide experts? Nee.
    Mijn sociale bulldozer (vergelijkbaar met de menselijke variant die jolig een harde klap op je rug uitdeelt, en joviaal een arm om een volslagen vreemde slaat) heeft er zo mooi geleerd om rustig en beheerst te begroeten, en beleefd te snuffelen. Ook vanmorgen deed hij dat. Bij de bekende viervoeters en bij drie vreemde.
    Ook al liep het fout bij drie andere onbekende, het was dus geen volledig negatieve ochtend.
    Bovendien speelde hij met zijn nieuwe speelvriendje, en demonstreerde nieuwe vaardigheden in de omgang met angstige soortgenoten.

     De voornaamste reden om te blijven gaan, zijn de warme reacties van de andere baasjes. Een arm werd om me heen geslagen, moed werd me ingesproken, hulp werd me aangeboden.
    Iemand stelde spontaan voor de volgende keer samen naar de weide te komen. Om zowel mij als Doby te steunen, en gezamenlijk bepaalde honden te mijden (hoeven wij niet moederziel alleen te staan).
    Andere mensen stelden spontaan voor om af te spreken voor wandelingen, eventueel met een betrouwbare, onbekende “oefenhond” erbij.
    Met name Ingrid, Anuschka en Bera ben ik dankbaar. Met hun steun durf ik het aan.

     Als extra zekerheid dokterde ik ook meteen een aanvullend actieplan uit en zette het in werking.
    In mijn wandeltas zitten nu smakelijke, platte reepjes. Mijn koekiemonster vindt dat prachtig. Ik vind het vooral geruststellend.
    Want de combinatie beloningsbal plus koekje laat het aantal geslaagde terugroepacties-met-een-hond-in-zicht stijgen van negen op tien naar tien op tien. Het persoonlijke begroetingscomitée vervult namelijk nog altijd plichtsbewust zijn taken.
    Het speciale ‘bevel’ Koekje!, bedoeld om Doby snel uit een situatie te halen voor ze escaleert, kent hetzelfde succes. Al blijft het afwachten of het ook werkt in een daadwerkelijk dreigende situatie.
    Dat mijn olifant tegenwoordig voor iedere rustige benadering en elk, al dan niet toevallig uitgevoerd, kalmerend signaal een koekje krijgt, vindt hij vooralsnog verrassend. Aangezien mijn sociale kluns soortgenoten aanstaart (zoals een voetbal op de kast), heeft wegkijken daarbij mijn prioriteit.

     Het was een bewogen ochtend.
    Maar met de steun van mijn hondenvrienden en de eerste resultaten van het actieplan, zie ik de toekomst weer met vertrouwen tegemoet. Zij het nog steeds bibberend.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Obsessie.

    Longen pompen, zweet drupt, spieren protesteren.
    Eerst probeerde ik met een schaar, toen een fijngetande zaag, daarna een ruwgetande, tenslotte een heggenschaar. Niet eens een vaag spoor lieten ze na.
    Een Robert Herder aardappelmes kwam ter redding, al moet ik er zoveel kracht op zetten dat het heft los komt. Het zou slechts een snede vergen om het kreng open te scheuren. Dacht ik. Het zou slechts een langere snede vergen om het kreng open te plooien. Dacht ik. Zo’n Kong blijkt beresterk. Maar het lukt.
    Wie sloopt nou in ’s hemelsnaam zelf hondenspeeltjes? Ik hoor het u denken. De modale mens is al blij als hondlief ze heel laat.
    Er is maar één verklaring voor: ik ben geobsedeerd.

     Het begon na het verlies van Toverbal.
    Die vondeling was namelijk het allereerste speeltje dat Doby enthousiast apporteerde. Hij was zacht en stevig, ver weg te gooien, en dol op flink doorrollen.
    Toen raakten we Toverbal kwijt. Op zoek naar vervanging, schuimde ik alle winkels af.
    Bal één, twee en drie waren te hard (houdt mijn speelmeneertje blijkbaar niet van), exemplaren drie, vier en vijf weigerden ver te vliegen. De zesde, zevende en achtste haatten stuiteren of rollen.
    Nummer negen en tien bleken voltreffers.

     Ik heb ook stad en land afgezocht naar dé perfecte hondenvoetbal. Doby is  namelijk gek op voetballen (ik daardoor ook), en mensenvoetballen zijn in een hondenmond geen lang leven beschoren.
    Hondenvoetbal Eén woog te zwaar, Twee te weinig. Drie en Vier bleken te hard, Vijf te zacht (sneuvelde na contact met de tanden. Het touw dat dit moest voorkomen, werd vakkundig genegeerd). De zesde was te duur. Geen van allen hielden ze van een verre vlucht.
    De beste vervanging bleek uiteindelijk een kunstlederen kindervoetbal. Maatje 3 en slechts zacht opgepompt.

     Vervolgens besloot ik dat een touwbal vereist was. Om nog verder weg te gooien (op grote graslanden), en zo mijn actieveling toch een beetje moe te krijgen.
    Een nieuwe zoektocht startte. Een aantal miskopen volgde.
    Touwbal één, twee, en drie landden veel te snel. Nummer vier en vijf bleken te hard. De zesde koos voor een onderwaterleven, de zevende was te zwaar.
    Acht beantwoordde aan alle criteria, maar spuwde steevast snel zijn koord uit. Er moet iets te bedenken zijn, dacht ik.
    De oplossing lag in een elastisch lint, concreet: een rood behabandje, gratis bij de Flair. Het verankert de knoop meer dan uitstekend.
    Het succes inspireerde de kongsloopactie.

     In de hondenweide heb ik namelijk nóg ander speelgoed nodig.
    Want daar ga ik mede heen om Doby’s vertrouwen op te krikken, en spel met soortgenoten is daar perfect voor.
    Maar hoe krijg je een onzekere hond aan het spelen? Eentje die niet meer om ter eerst durft apporteren, om ter hardst trekken, of om ter snelst rennen.
    Een extra robuuste touwbal blijkt ideaal. Het moedigt de hierboven vermelde spelletjes aan, en een tussenpartij (een mensenhand tussen twee hondenmonden in) verhelpt de aanvankelijke schrik. Uren surfen op het internet volgden.
    Trekbal één zonk als een baksteen. Twee en Drie bleken te kort van koord, Vier te fijn, Vijf en Zes te zwak bevestigd. Numero zeven had ribbels, en numero acht stekels. Exemplaren negen en tien waren niet rond (Waarom probeer ik het nog?).
    Elf verkreeg onzer beider goedkeuring, maar piept nauwelijks boven het wateroppervlak uit. Waardoor het ding in de loszwemvijver verstoppertje speelt, en vandaar dus de kongsloopactie.
    Want in de nochtans zware Aqua Kong (afgekeurd) zit een als reddingsboei werkend schuimpje. Dat magische schuimpje zit nu in Elf.
    In het vuur van het moment sneuvelde nog een afgekeurd speeltje. Diens dikke touw zit nu dwars doorheen Vijf en Zes.

     Of dit het einde betekent van mijn speelgoedobsessie? Dat valt nog te bezien. De voorraad beloningsballetjes (latex varkenskopjes) is bijna op, en de soort is uitgestorven.


    05-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belachelijk.

    Een belachelijke methode, dat is het.
    Daarom heb ik lang gewacht om er mee te beginnen, en hield het bij de taktiek: ‘stilstaan wanneer je hond trekt, verder stappen wanneer hij de spanning lost’. De redenering hierachter: straffen voor het trekken (je viervoeter raakt niet waar hij wil), belonen voor het netjes naast je lopen (wel raken waar hij wil). Logisch, hoor.
    Maar tamelijk belachelijk. Wie staat er tijdens een wandeling nou om de haverklap stil?
    Ik troostte mezelf dat het niet lang zou duren. Even volhouden, en dan zou ik een perfect aan de leiband lopende hond hebben. Die geduldig naast me loopt, zo ter hoogte van mijn been, aan een losjes doorhangende lijn. Mensen zouden bewonderend kijken. Fier als een gieter zou ik dan zijn.
    Helaas, elke vijf passen stilstaan, blééf elke vijf passen stilstaan. Zelfs élke pas bij een erg aantrekkelijk doel (mens, hond, losloopweide)

     Dus probeer ik nu toch die andere strategie: ‘draai je om zodra je hond trekt, en keer enkele meters terug’. Het idee erachter dat je hond gestraft wordt doordat elke trekpoging hem steeds verder van zijn doel brengt. Logisch, hoor.
    Maar uiterst belachelijk. Wie loopt nou telkens heen en weer?
    Een eerste keer lijkt het nog alsof ik iets vergeten ben.
    Maar vervolgens draai ik me na die paar meter terug om. Alsof ik me bedacht heb.
    Wat verder herhaalt alles zich. Alsof ik maar niet kan beslissen wat ik wil.
    Daarom spaar ik deze methode voor de momenten waarop het stilstaan geen effect heeft. Als Doby de spanning niet lost, te hard trekt of teveel na elkaar. Ook omdat we anders eenzelfde stuk driehonderd keer afleggen (ik heb het uitgeprobeerd!), en ik daar net zo krankzinnig van word als het eruitziet.

     Dat het belachelijke gevoel niet enkel in mijn hoofd zit, merk ik snel.
    Bijvoorbeeld wanneer ik, op weg naar het park, langs een cirkeltje babbelende buren sluip. Met opzet laat ik bij het onvermijdbare terugkeermanoever het “Niet trekken, Doby!” achterwege. Helaas. Een luide lach klinkt op. “Ze gaat terug naar huis!” Een beetje groentjes lach ik mee.
    Langs een drukke baan bestudeer ik de tuintjes en tel de wolken. Alles om niet te merken hoe chauffeurs, fietsers en wandelaars hun hoofden draaien en ons nastaren.
    Bij de  hondenweide vallen gesprekken stil, wenden hondenbaasjes zich naar ons om, en gapen ons onverholen aan.

     Het kan erger. Stap op deze manier maar eens naar een bekende toe. Een bekende waar ik een praatje mee wil maken. Waar ook Doby een “praatje” mee wil maken, helemaal als er een hond naast staat. Halverwege keer ik zomaar terug. Alsof ik die persoon –koude oorlogsgewijs- persé mijden wil. Onderwijl hoop ik vurig dat ze het niet zo opvatten, en achter mijn rug weg wandelen.
    Voor bij Doby de boodschap binnenkomt, moet ik vier, vijf keer op mijn stappen terugkeren. Alsof ik er vanuit ga dat de persoon een zee aan tijd heeft.
    Als reactie komen sommigen zelf op ons af, hun handen uitgestrekt naar mijn wanhopige trekmeneertje. Stress schiet dan door mijn lijf, omdat het meneertje zo beloond voor ongewenst gedrag. “Nee, nee! Wacht, wacht!”: gil ik dan. Alsof ik vind dat ik die persoon mag commanderen. Als een hond, juist ja. Genant, hoor.
    Nog genanter als ik een straat oversteken moet om de persoon te bereiken. Op en af dribbel ik dan. Alsof ik een dringende doodswens heb, en wacht op een voorbijrazende auto.

     Gelukkig werkt het wel. Doby trekt steeds minder hard en steeds minder vaak. Dus houd ik vol. Met de gedachte dat ik me belachelijk maak, om trots te kunnen zijn.  


    29-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Update.

    Dé hondenexperts. Klinkt als één homogene groep. Een groep waarbinnen vredige overeenstemming heerst. Toch?
    Waarom zou dat ook niet zo zijn? Tenslotte wonen honden al eeuwenlang bij de mens, en noemen we hen
    onze beste vriend. Dan verwacht je dat we ze binnenste buiten kennen. Toch?

     Vreemd genoeg klopt dat niet. Hoe meer je met hondenmensen praat, op het internet surft, of de bib induikt, hoe meer je dat beseft. Binnen de hondenwereld wemelt het van de theorieën, van dominantietheorie tot kalmerende signalen. Verschillende aanpakken floreren er, van Cesar Millan tot wandelende koekjesautomaten. Experts verbeteren collega’s naar hartenlust, en vliegen elkaar in de haren. Verwarrend, hoor.

     Neem nu bijvoorbeeld de hondenweide. Volgens Geert De Bolster een oord van verderf. Volgens Jean Donaldson dé manier om sociale honden te kweken en gevechten te voorkomen*.
    Bibberend en bevend probeerde ik het maar uit.

     Nu, na een reeks wekelijkse bezoekjes (steeds op momenten met gemiddeld vijf honden), schaar ik me achter de pro-groep.
    Anderhalf jaar lang liet ik Doby zo vaak mogelijk met andere honden kennismaken, altijd in een situatie van één op één. Anderhalf jaar lang bleef hij hopeloos overenthousiast, al het gegrom, gesnauw en gecorrigeer ten spijt.
    Maar nu mijn enthousiasteling de kunst bij andere viervoeters afkijken kan, gaan zijn sociale vaardigheden er met sprongen op vooruit. Zo is zijn begroetingsritueel niet langer onbestaande, en besteedt hij nu aandacht aan de lichaamstaal van de tegenpartij. Ziet hij dat deze gespannen is, beweegt hij behoedzaam en langzaam.
    Daardoor krijgt mijn manneke steeds minder vaak een grom en een snauw, ook van honden die voorheen niet
    van hem wilden weten. Hij speelt weer. Al een paar maal lukte het hem om zijn anstige-hond-rehabilitatie-missies tot een goed einde te brengen. En het voornaamste probleem, het uitvallen aan de lijn, is verdwenen. Hiep hiep hoera!
    Blij ben ik, voor hem en voor mij. Opgelucht ook, en trots.

     We hebben wel veel geluk met “onze” losloopweide. Er is een vijver om te zwemmen, een grasplein om te ravotten, en een zandbank om te graven.
    Dit alles op een breed rechthoekig terrein, groter dan een voetbalveld. Handig vanwege eigenwijze balletjes (die graag over omheiningen vliegen), veilig vanwege ruime vlucht- en ontwijkmogelijkheden.

     Niet onbelangrijk: die ruime vlucht- en ontwijkmogelijkheden, aangezien er altijd een hond tussen zit die uitvalt. Eng vind ik dat.
    Het gaat nog wanneer het angstige honden betreft, honden die in de lucht happen met achteruit gehouden oortjes, ineengedoken schouders, ingetrokken achterste en staart tussen de poten. Zolang ze zich niet in het nauw gedreven voelen, gaat van hen geen echte dreiging uit. Hun “slachtoffers” beseffen dat prima.
    Anders is het gesteld met bezitterige of onverdraagzame honden, vaak vergezeld door een eigenaar die hun gedrag perfect sociaal vindt (ook onder de lagere experts, de hondeneigenaars, is verdeeldheid troef). Fysiek trauma brengen ze gelukkig niet toe.
    Maar hun gedrag kan wel een gevecht uitlokken, en het veroorzaakt mentale schade. Tenminste, ik zie toch telkens weer hoe Doby daarna onzeker is, geen trekspelletje meer aandurft met zijn vriendjes, en zijn balletje laat vallen zodra een andere hond er maar naar kijkt. Van andere baasjes hoor ik dat mijn schat daarin niet de enige is.
    Op dat vlak hebben de anti-hondenweide experten gelijk. Helemaal veilig is het niet.

     Toch merk ik dat de positieve effecten doorwegen. Uitvallende honden vormen tenslotte maar een minderheid, en buiten de hondenweide kom je ze ook tegen. Dan is het handig als je hond hen tijdig herkent en er op de juiste manier mee omgaat (vermijden liefst!).
    Daarbij hebben we er ondertussen beide vriendjes gemaakt.
    Wij zijn fan!

     

      *Niet voor honden die reeds gebeten hebben.
    Zie Jean Donaldson: “Vechten! Een handleiding voor de behandeling van hond-hond agressie.”


    13-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bestaat slecht weer?

    “Slecht weer bestaat niet, alleen verschillende soorten goed weer” (John Ruskin).
    Wat bedoelt meneer Ruskin hiermee? Dat er geen weer zo slecht is, dat het voor niets of niemand goed is? Dat regen bijvoorbeeld op tijd en stond nodig is om niet in een woestijn te eindigen? Dat ook bosbranden hun nut hebben?
    Of bedoelt hij dat elk weertype zijn eigen charmes heeft? Dat een mistige ochtend bijvoorbeeld niet somber hoeft te zijn, maar misschien net idyllisch? Of dat nattigheid het genot van een wandeling niet in de weg hoeft te staan?
    Wat zou hij bijvoorbeeld denken van vandaag, een dag waarop de hemelsluizen wagenwijd open staan en de wind huilt?

     Ik weet in elk geval wat ik ervan vind. Ik geniet namelijk ten volle van deze herfstige boswandeling. Met alle zintuigen.

     Het meest van al met mijn oren.
    Want hoog boven mijn hoofd storten dikke druppels zich met zovelen tegelijk op het bladerdak dat een onafgebroken geraas weerklinkt, net zo rustgevend als van een waterval. Op een trager ritme glijden verzamelde waterlanders van takken en bladeren, druppen op de grond, ritselen op verdroogde bladeren, spatten in plassen, plenzen op de aarde, tikken op mijn kap. Rivieren gutsen langs gladde boomstammen naar beneden, spetteren schuimend in minivijvertjes tussen de boomwortels.
    WooooOOEeesch wooooOOEeesch rolt de wind in aanzwellende en weer afnemende golven door de bomen, doet takken klateren, blaadjes ratelen.
    SPLETSCH! hoor ik in mijn hoofd wanneer ik langs een grote plas stap: Caedlih die in mijn herinnering in volle vaart een plas induikt en erdoorheen crosst.

     Met mijn ogen geniet ik niet veel minder.
    Want het hemelwater tovert alle kleuren dieper, intenser, warmer, en laat ze mooi glanzen. Het geel van het herfstige heidegras en riet, het groen van nog zomers gras en bladeren, het stemmige bruin van stammen, takken en aarde, het oranje van vroege herfstbladeren.
    Boomstammen zijn plots veelkleurig: glanzend diep bruin en mossig groen langs de regenkant, hun normale, blekere kleur langs de beschutte kant.  Geen enkel stuk stam is nog volledig droog: straaltjes regen druipen uit de boomtoppen, kris kras over de beschutte stukken stam, en tekenen er grillige patronen.
    Een nevelig gordijn van duizenden naar beneden stortende regendruppels hangt tussen de bomen en over de velden, verzacht de kleuren van alles wat verder weg is.

     Zelfs mijn tastzin geniet.
    Want onder mijn voeten voelt de grond weer zacht en verend aan. Wind streelt onze gezichten, en speelt met haren en oren. Frisse lucht kikkert me op, en maakt me klaarwakker. Mijn handen houd ik even in zo’n verticale boomrivier, de kracht ervan verbaast me.
    Dat de paden hier en daar iets te zacht zijn, maakt me niets uit. Dat het op bepaalde plekken glibberig is, ik over plassen heen springen moet, vervaarlijk op smalle, droge ribbels errond manoevrerend, of hoppend van droog (en hopelijk vast genoeg) mini-eilandje naar mini-eilandje, voegt alleen een vleugje avontuur toe. Zelfs mijn lichtverkleumde vingers, koude wangen, en de aan mijn benen plakkende, steeds natter wordende broek neem ik er graag bij.

     Doby denkt daar anders over, en trippelt met afhangende oortjes en matte oogjes naast me. Zijn tempo ligt verdacht laag.
    Liever nat wandelen dan droog thuiszitten, in zoverre is hij ondertussen bekeerd. Maar aan het bestaan van slecht weer twijfelt hij overduidelijk niet.

     De koeien en de schapen lijken dat met hem eens. Op een kluitje staan ze bijeen, gelaten het einde van de bui afwachtend. De kont naar de wind gekeerd, schuilend onder de bomen, de koppen lijdzaam gebogen. Slechts één koe staat middenin de wei, onbekommerd te grazen.

     We zijn maar met weinigen, degenen die regen geen storend element vinden. Erg vind ik dat niet: dan heb ik fijn het hele bos voor mij alleen.  


    04-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pieker de pieker.

    Ditmaal een column vol gepieker. Gepieker waarvan het lang geduurd heeft om er ietwat orde in te scheppen, om een enigszins begrijpelijke tekst op papier te krijgen.
    Alles draait rond één vraag: blijf ik naar de hondenweide gaan?

     Na vijf bezoekjes lijkt het namelijk twijfelachtig of ik mijn doel ermee bereik: Doby’s uitvalgedrag aan de lijn aanpakken door zijn vertrouwen op te krikken en zijn begroetingsritueel te verbeteren.
    Na een paar ontmoetingen met bazige bullebakken (het type dat met een beet in de nek “even laat weten wie de baas is”) is dat uitvalgedrag namelijk in volle hevigheid terug. Zodra hij een grote hond ziet die met stijve stappen, opgezette borst en gefixeerde blik naar ons toekomt, springt Doby naar voor, sleurt aan de lijn, en blaft als een bezetene.
    Het begon ooit na een paar wandelingen met een bezitterige bully, die op niet zo heel erg sympathieke wijze (uitvallen en achterna jagen) alle balletjes van Doby (ook degene in mijn schoudertas) en hun gemeenschappelijke vriendje tot zijn onbenaderbaar bezit verklaarde.
    Het verdween na vele ontmoetingen met speelvriendjes.
    En nu is het dus terug. Mede omdat mijn enthousiasteling zo graag spelen wil, dat hij omgangsvormen en lichaamstaal negeert.

     Daarom leek het me geen slecht idee ditmaal naar de hondenweide te trekken. Om hem door ervaren honden een goed voorbeeld te tonen.
    Hoe je op de juiste manier omgaat met dominante viervoeters bijvoorbeeld (de formele snuffelceremonie overslaan is niet meteen aan te raden). Hoe je wantrouwige soortgenoten duidelijk maakt geen bedreiging te vormen (lukt niet zo goed met onstuimige luchtsprongetjes, joviale neusduwtjes, en gezellig dicht komen). Dat bullies en bullebakken bestaan, maar niet de meerderheid vormen.

     Deels lukt dat prima.
    Zo benadert Doby gespannen honden nu (meestal) op de correcte manier: kalmerende signalen toepassend door met een boogvormig omwegje naar de ander toe te gaan, met trage bewegingen behoedzaam voor- en achterkant te besnuffelen, of zich uit te schudden.
    Ook blijft hij niet meer machteloos stil staan als een andere reu hem berijdt, maar verlost zichzelf met een assertieve hap in de lucht.

     Er zijn echter ook mindere kanten.
    Zo loopt Doby, ondanks een overvloed aan vriendelijke viervoeters, elke keer een paar minder leuke ervaringen op. Een bezitterige bullie pikt oorlogszuchtig Doby’s bal in, een bazige bullebak haalt naar hem uit, een agressieve angsthaas jaagt hem (en andere) achterna.
    Bovendien heeft Doby zichzelf dan wel benoemd tot ontvangstcomité, maar spelen doet hij er nauwelijks. Om ter eerst met andere honden apporteren of een trekspelletje spelen durft hij niet meer, tikkertje spelen in het bijzijn van een derde hond ook niet.
    Het uitvallen aan de lijn is niet meer te kalmeren (lukte voorheen door hem te laten zitten), en vindt nu ook plaats bij ontspannen grote honden.

     Heel wat zorgen, vragen en gepieker roept het op.
    Geef ik het meer tijd? Of stop ik voor het uit de hand loopt?
    Moet ik toejuichen dat Doby nu soms met gegrom en gehap in de lucht reageert op een aanval, in plaats van beduusd te ondergaan of buiten bereik te springen? Of verzeilt hij zo makkelijk in een gevecht?
    Is het prima dat hij niet meer holderdebolder met onbekende honden apporteert? Of bewijst het een achteruitgang?
    Blijf ik op de drukste momenten gaan (in de gedachte dat baasjes van minder vriendelijke viervoeters die tijdstippen zullen mijden)? Of volg ik de raad op van andere hondenbaasjes en zoek rustigere uren op?
    Ik raak er niet uit.

     Wel probeer ik de raad uit, en ga op een kalm moment. Een ochtend met slechts een paar honden op de weide. Speelse, verdraagzame, vriendelijke honden. Waarmee Doby van de eerste tot de laatste seconde vrolijk speelt,  uiteindelijk zelfs (met wat aanmoediging van de baas) een trekspelletje waagt.
    Eén vraag is toch al beantwoord.

     

     


    29-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogskleuren.

    Doby schijnt het een waanzinnig goeie mop te vinden. Een schaterende, zich op de dijen kletsende of over de grond rollende mens kan het niet duidelijker uitdrukken.

    Ik lach niet. Ik ben kwaad.

     

    Door hem verga ik van de pijn. Toegegeven: hij heeft geprobeerd me te vermijden. Door, toen hij met laag-bij-de-gronds achterste op me afgestormd kwam, op het laatste moment uit te wijken. Op het allerlaatste moment. Net toen ik dacht dat hij op ramkoers zou blijven. En dus een stap opzij zette. In dezelfde richting. 

    Maar toch. Een normale hond remt dan nog zoveel mogelijk af. Doby niet. Doby gooit zijn borst omhoog en kwakt voluit tegen me aan. Pardoes in mijn maag. Als een knipmes klap ik ineen, en voel hoe ik vooruit val. Waar zijn mijn benen naartoe? De grond komt dichterbij. Snel dichterbij. Zo hard smak ik tegen de grond dat mijn bovenlichaam door de slag achterover klapt. Een pijnscheut door mijn onderrug sturend.

    Kreunend krabbel ik overeind, blijf noodgedwongen op de grond zitten. Door een waas van pijn dringt iets tot me door. Er cirkelt iets om me heen. Op hoge snelheid. Doby?! Met zijn achterste laag bij de grond en een lach van oor tot oor spurt hij in cirkels om me heen. Die rothond! Ik zal hem even precies vertellen wat ik van hem denk!

    Maar mijn mondhoeken krullen al omhoog. Een onstuitbare lach borrelt op.

    De schavuit breidt zijn cirkels uit tot achtvormige rondjes in alle richtingen, grist takken in de vlucht mee, en duikt in en uit de beek.

     

    In en uit de beek waarmee alles begon. Want Doby kwam niet zomaar op me afgesjeesd. Nee, Doby kwam, zoals altijd, op me afgedenderd na een verkwikkende duik. In een beek die wegens aanhoudende droogte eerder een langgerekt modderbad is. Een borstdiep modderbad. Roestiger dan ooit (ijzerhoudende grond). En dus diep oranje.

    Dieporanje dat nu in dikke plakken aan mijn aubergine-kleurige, linnen broek hangt. Mijn nieuwe, linnen broek. Gecompleteerd met brede, dieporanje vegen op mijn T-shirt. Mijn mooiste T-shirt. Afgewerkt met grote oranje vlekken op mijn blote armen. Vlekken die niet weg te wrijven zijn, maar alleen maar breder worden.

     

    Normaal zou dit, vanwege mijn voorliefde voor verlaten bossen, niet veel kwaad kunnen. Normaal. Maar dit is een bos waarvan de parking, waar ik nu naartoe onderweg ben, nooit leeg is. Wegens druk bezochte instellingen ernaast.

     

    Gewoonlijk kan ik het verdragen om zo gezien te worden (alles went). Gewoonlijk. Maar toen ik parkeerde, bleek het er te krioelen van rijk, chique uitgedost volk. Volk waarbij ik me in de beste omstandigheden al niet op mijn gemak voel.

     

    Hopelijk tref ik straks net een verlaten moment. Hopelijk. Maar vanaf het laantje hoor ik al stemmen. Meerdere stemmen.

     

    Daar loop ik dan. Op de parking. Helemaal besmeurd. Naast me huppelt een bedrieglijk piekfijn uitziende hond. Zijn snoet één en al onschuld.

    Een mercedes passeert traag, gevolgd door een sportautootje, en een BMW cabriolet. Ik bestudeer de bomen.

    Twee kinderen staren me verbijsterd aan, staken prompt hun gesprek. Ik kijk voor me uit.

    Een dame in een perfect gesneden mantelpakje kruist me, met moeite haar lach onderdrukkend. Ik wijs naar de schuldige.

    Eindelijk ben ik bij de auto. Duik weg achter het geopende portier, prop mijn hond op de achterbank, en breng mezelf in veiligheid. Rijd achterwaarts uit mijn parkeerplekje, en zie in de achteruitkijkspiegel een gezicht vol sproeten.

     

    Oorlogskleuren uitdelen, het is Doby weer gelukt. Gedeelde (water) vreugd is dubbele vreugd. Toch? Hij doet het alleen bij wie hij het liefste ziet (beste vriendje Blitz bijvoorbeeld). Mag ik dat een troost vinden?


    11-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De drie musketiers.

    Ik wandel met Doby door het park. Het is druk, dus loopt hij aan de lijn. Mensen komen ons tegemoet. Iemand staart me in de ogen, voel ik. Ik kijk op, en ontmoet een kwade blik. De man blijft me aanstaren, net zolang tot we gepasseerd zijn. Een typische reactie. Vooroordelen over mijn grote, zwarte viervoeter. Het maakt me gespannen.

     

    Wanneer vrienden me dus vragen om opnieuw voor hun honden op te passen, zie ik dit niet goed zitten. Tuurlijk zeg ik ja, daar zijn het te goede vrienden voor, en te leuke honden.

    Maar het zijn grote honden, en dit jaar heb ik geen auto om hen naar verlaten bossen mee te nemen.

    Wat voor reacties staan me te wachten?

     

    Aldus vertrek ik die eerste ochtend met knikkende knieën. Met labrador Doby, golden retriever Arkan, en Border collie Cobe . Op naar een paar grote grasvelden in de wijk, volledig omgeven door eraan grenzende sociale woningen. Een speelpleintje ernaast, gelukkig meestal leeg, en achter een beek en omheining.

    Vandaag echter blijkt het speelpleintje bevolkt. Ik slik, laat de honden los, en haal de balletjes tevoorschijn. Voor gepensioneerde Arkan een gratis exemplaar, voor de twee andere een wedstrijdje om ter eerst apporteren. Doby en Cobe schieten in hun enthousiasme en wedijver Bal meters voorbij, botsen, gaan over de kop. Ik lach.

    Maar vermijd naar ramen en voorbijgangers te kijken.

    Dan merk ik dat de speelpleinkinderen naar ons toekomen. “Willen jullie ook een balletje gooien?”, vraag ik verrast. Drie hoofdjes (allen tussen vijf en tien jaar oud) knikken. Bal verhuist naar een kinderhandje. Wordt weggeworpen. En na apport voor kindervoetjes gedeponeerd.

    “Mag ik nu gooien?”, klinkt het. En: “Mag ik die strelen? En die?” “Wat een lieve honden.”

    Ze gillen als Doby de beek induikt, rennen naar het brugje, leunen over de omheining, en wijzen elkaar op de spetterende hond. “Hij gaat onder het brugje!” Allen haasten zich naar de tegenoverliggende leuning. “Waar is hij nu? Ja, daar is hij!”. Meer gegil wanneer Doby daarna op het groepje afrent, waterdruppels gul in het rond strooit.

    Na afloop worden de honden aangelijnd,  de kinderen mogen een leiband vasthouden. Voor mij blijft geen hond over. Maar klagen doe ik niet.

     

    Het blijkt het begin van een vaste routine.

    Een routine waarin de combinaties van gezichten verschillen (elke dag twee à vier), en waarin zich om de paar dagen een nieuweling vertoont (meegetroond door broer of zus).

     

    Een routine ook die regelmatig nog wat extra opgeleukt wordt.

    Zo haalt een jonge moeder haar peuter van de schommel, neemt de dreumes aan de hand, en vervoegt ons groepje.

    Een raam van één van de omringende huisjes gaat open, een al wat oudere vrouw neemt op de vensterbank plaats, en kijkt lachend naar het schouwspel.

    Een jonge vrouw laat haar piepkleine pup met de meute kennismaken.

     

    Wanneer ik daarna met de drie musketiers naar huis stap (netjes aangelijnd), volgt nog een bonus.

    Zoals een auto die stopt voor het zebrapad. Terwijl wij er nog niet eens een voet op gezet hebben. En ons aan de tegenoverliggende kant bevinden. Met grote ogen van bewondering lacht de chauffeuse ons toe.

    Een man knikt me glimlachend toe, zijn wenkbrauwen hoog optrekkend, zijn mond tuitend. Het equivalent van een dikke duim.

    Een oudere man verzekert  zijn bezoek: “Dat zijn brave honden, hoor. En zó goed opgevoed.” (Dat mijn jonge wildebras zich zonder het lichtende voorbeeld van de senioren iets minder voorbeeldig gedraagt, verzwijg ik.)

     

    Ik wil elke dag wel drie grote honden.

    Alleen ’s avonds is het een beetje onhandig. Dan verandert de zetelroute in een hindernissenparcours. Teveel lijven op het tapijt.


    07-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Intuïtie.

    Intuïtie. Volgens gezaghebbende psychologen gebaseerd op onbewuste ervaring. Men kan er dus maar beter naar luisteren. Vooral als men voor dokter speelt. Met oppashond Cobe als Patiënt, Bemoeiallerige Doby als verpleger, oppashond Arkan als Bezorgd Familielid, en een wonde als onderwerp van alle ophef.

    Intuïtie (een eerste waarschuwing uitsturend): “Sluit de andere honden (opzichter Doby en oppashond Arkan) op in de woonkamer. Neem Cobe mee naar het terras.”
    Maar ja, wie luistert nou naar z’n intuïtie?
    Dus laat ik Patient liggen waar hij ligt (onder de tafel in de woonkamer), Arkan slapen waar hij slaapt (naast de tafel), en Doby lopen waar hij loopt (in de weg). Ik stal al mijn benodigdheden uit op de tafel, ga zitten naast de hond eronder, neem een wattebolletje, doe er ontsmetting op, en plaats de ontsmetting terug op tafel.
    Ik: “Zie je wel, dat is superhandig: die tafel boven ons hoofd.”

    Dan bedenk ik me dat ik meer ontsmetting nodig zal hebben, veel meer (wat minder met de grootte van de wond te maken heeft en meer met mij), en zet voor het gemak de fles naast me op de grond. De grote fles. Pas geopend en dus boordevol. Met een grote opening. Een veel te grote opening. Gevuld met Isobetadine. Rode Isobetadine. Diep rode Isobetadine.

    Intuïtie: “Je zet die fles beter terug op tafel, voor Bemoeiallerige Verpleger hem omstoot.”
    Maar ja, wie neemt z’n intuïtie nou ernstig?
    Dus laat ik de fles staan waar hij staat. Op de grond. Houd één oog op Verpleger, één op Patiënt, duw Verpleger achteruit wanneer hij Patiënt iets te nadrukkelijk onderzoekt, verijdel een ontsnappingspoging van Patiënt, duw Verpleger weg wanneer hij Fles besnuffelen wil.
    Ik: “Zie je wel, dat lukt prima.”

    Intuïtie: “Ja, maar…” (wordt door mij resoluut onderbroken en het zwijgen opgelegd)
    Want ja, wie gelooft nou z’n intuïtie?
    Dus laat ik alles zoals het is. Verpleger rechts achter me staand (zijn ogen nog steeds op Fles gericht), Fles zelf rechts voor me, Patiënt links voor me (gespannen liggend). Ik doe nog wat extra ontsmetting op het wattenbolletje in mijn rechterhand, zet met linkerhand Fles terug neer op de grond, ga met wattenbolletje richting wonde, en stoot Fles om.
    Ik: “Oh! Nee! Waarom heb ik nou niet naar je geluisterd? Ik, de Onhandigheid In Persoon…”

    Een rode vloed stroomt over de tegelvloer, overspoelt buik en poten van Patiënt. Patiënt maakt van de ontsteltenis gebruik om overeind te krabbelen en ineengedoken weg te sluipen, druipend van het rode vocht, een omweg rond de tafel makend. Richting salon en tapijt. Nieuw tapijt. Bemoeiallerige Verpleger duikt op het rode spul, inspecteert het, doopt alle vier zijn poten erin. Familielid Arkan snurkt overal doorheen. Klunzige Dokter staart met grote ogen en verstarde houding van miniem wattenbolletje in haar hand naar overstroming op de vloer en terug. Nee, hiermee zal opdeppen niet lukken.

    Ik kom terug tot mijn positieven, snel naar de veranda, gris een stelletje oude handdoeken mee, merk dat Bemoeiallerige Verpleger achter me aan gedribbeld is, en overzie het slagveld. Rode Isobetadine overal. In vijverformaat, in hondenvoetjesformaat, in druppelformaat. Prachtig contrasterend met de bleke tegelvloer. Naast de Rode Zee een nog steeds in dromenland vertoevende blonde retriever. Op het tapijt de ontsnapte Patiënt. Naast me een hond die nog wat meer voetafdrukjes stempelt .
    Alles is ontsmet. Behalve de wonde.

    Men moet naar z’n intuïtie luisteren. Waarom vergeet ik dat telkens weer?


    31-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slim/Dom/Slim.

    Hoe slim een mens ook is, er is altijd iets waarin een dommere persoon slimmer is. Een handigere manier om iets aan te pakken, een logisch inzicht, een sociale vaardigheid.
    Wat ik vandaag, tijdens onze boswandeling, weer merk.

    Want plots zien ik en Doby een koppel met hond onze richting opkomen. Zoals altijd roep ik Doby bij me. Zoals altijd vraag ik of de honden elkaar mogen begroeten. Maar allesbehalve zoals altijd loopt het koppel ons straal negerend voorbij. Verbluft kijk ik hen na, concluderend dat: “Jullie hond niet sociaal is, zeker.” 
    Het koppel draait zich om en zegt vriendelijk: “Wir haben Sie nicht verstanden”.
    Ik (opgelucht): “Ach, Sie sprechen Deutsch. Ich habe gesagt dass… euh meine Hünd ist… gut (Kon ik nou echt niets beters verzinnen?). Ihre… auch?”
    Koppel: “Ja.”
    Ik: “Können sie euh… (wijs hulpeloos van de ene hond naar de andere).
    Koppel: “Ja, ja.”
    Ik: “Kann ich ihm… (Hoe zeg je los? Geen flauw idee, uitspreken met een Duits accent dan maar) loss lassen?
    Koppel: “Ja, kein Problem.”
    De honden rennen naar elkaar, snuffelen een halve seconde, smijten zich in een speelbuiging, en stuiven ervandoor. Achter elkaar aan, in grote cirkels om ons heen, uitbundig tikkertje spelend.
    Wij mensen kijken lachend toe. En zwijgen.

    Koortsachtig speur ik mijn geheugen af naar mijn kleine beetje Duitse woordenschat. En neem mijn toevlucht tot iets wat het in hondenkringen altijd goed doet.
    Ik: “Welchen Hünd ist dass?”
    Koppel: “Ein Deutsche Draadhaar.”
    Ik: “Er ist schön.”…  “Was machen die Hünde?”
    Koppel: “Sie sind Jagthünde.”
    Ik: “Ach. Und was machen sie denn? Euh… sollen sie… hmm… tun sie… uhum…” (Wild opjagen: hoe zeg ik dat? Snuffelen? Apporteren?)
    Koppel: “ Huh? … Sie apportieren. (Toch bijna hetzelfde. Opslaan!). Sie gehen auch im Wasser, er liebt Wasser. Er kann es nicht passieren.”
    Ik: “(wijs naar Doby die nog steeds vrolijk met zijn nieuwbakken vriendje om ons heen spurt) Er nür wenn er zu warme hast.

    En aangezien zich op deze manier toch iets ontwikkelt wat op een gesprek lijkt, besluiten we samen verder te wandelen. Tot groot plezier van de honden die elkaar wijzen op interessante geurtjes en samen de boel verkennen.
    Terwijl ik sukkel met hulpwerkwoorden (‘mogen’ is dat nou möchten of dürfen?), pieker over naamvallen,  en wroet naar woorden, decodeert het koppel moeizaam mijn pseudo-Duits. En zo verliezen we de honden uit het oog.
    Tot we plots in de verte twee plonzen horen, gevolgd door gespetter. Op het geluid afgaand, komen we bij de beek  en zien twee broederlijk pletsende honden. Ze roeren met hun snuit, spatten met hun poten, galopperen in het buikhoge water. En blijken daarna voorzien van een laagje oranje verf (roestig water) en een ijzeren parfum.  Wij schateren het uit. Het tweetal werpt elkaar een korte blik toe, een tweede baddersessie volgt.

    Een eind verder waag ik een grapje over Draadhaar (de hele wandeling een dikke tak meezeulend).
    “Das ist gut dass er…  dass (wijs naar de tak) mit nehmt.  Dann haben Sie euh… etwas für den… kachel.”
    Koppel: “Kachel?”
    Ik: “Ja, uhum das ist hmm zum euh”
    Koppel: “Meinen Sie ein Oven? Holz für den Oven?”.
    Ik: “Ja, er arbeit für sein Essen. Nür schade dass er dass nicht euh… (maak een beweging alsof ik hout hak)
    Koppel: “Huh? (meer gehakkel en gebarentaal) … Ja, dass mussen wir ihm nog lernen.” (Gelukt!)
    Ondertussen sukkelt Draadhaar met desbetreffende knoert een greppel in, alwaar het gevaarte klem raakt. Woordeloos begrijpt Doby dat hulp gewenst is.

    Uiteindelijk nemen we hartelijk afscheid.
    En wens ik dat wij, slimme mensen, net zo slim waren als onze domme honden. En het bij één taal hielden.


    18-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winkelperikelen.

    Met een nieuwsgierige hond zijn genante situaties onvermijdbaar. Vooral als hij ook nog eens handig is. En veel te slim.
    En al helemaal als zijn baasje van die lumineuze ideeën krijgt als het combineren van een wandeling met een winkeluitje.

    Maar daar ben ik me nog niet van bewust wanneer wij aldus te voet naar het dorp trekken, dan zie ik alleen dat Doby geniet van alle drukte die een zonnige zaterdagnamiddag teweegbrengt. Mensen fietsen langs, stappen in en uit auto’s en winkels, wandelen voorbij met ratelende buggy’s en ritselende  zakken. Muziek, gepraat en gelach weerklinkt vanop terrasjes. Geurtjes waaien ons tegemoet uit kapsalon en schoonheidszaak, slagerij en bakkerij. Auto’s, camions, bussen en motto’s denderen ons voorbij.
    Als extra bonus wordt Doby uitbundig begroet door personeel en klanten van onze eerste tussenstop: de schoenenwinkel. En datzelfde enthousiaste onthaal valt hem te beurt bij onze volgende stop: mijn favoriete kledingzaak.
    Heerlijk vindt hij het.

    En dus vindt hij het niet erg dat ik op mijn gemak in de rekken snuffel. Braafjes blijft hij bij me, raakt elke schoen binnen zijn bereik aan (netjes het rijtje aflopend), bewondert zichzelf in de spiegels, en besnuffelt gewillige slachtoffers.
    En dan vind ik een T-shirtje naar mijn smaak. En nog eentje. Wat later de donkerblauwe, linnen broek die ik al een eeuwigheid zoek.

    Dus stap ik richting pashokjes, en leid Doby erin. Een eerste geproest onder eigenaresse en klanten weerklinkt. Een glimlach is mijn enige antwoord, met Caedlih heb ik dit immers zo vaak gedaan.
    Ik sluit zorgvuldig het gordijn, controleer op spleten, en geef nieuweling Doby het bevel om keurig in een hoekje te zitten. De leiband klem ik klungelig tussen mijn knieën en uit gaat mijn shirt.
    Tegelijkertijd verplaatst het gebabbel op de achtergrond zich naar de kassa, een paar meter recht voor ons. De nieuwsgierigheid wordt mijn viervoeter te machtig, hij springt naar voor, perst in één beweging zijn neus tussen wand en gordijn en gooit laatstgenoemde met een flinke zwaai opzij.
    Daar staat hij dan: de inspecteur. Daar sta ik dan: het lingeriemodel.
    Een tweede geproest volgt. Ik lach mee, maar sluit wel zo snel mogelijk het gordijn en duw Doby terug in zijn hoekje. “Blijf” wordt dit maal met iets meer nadruk uitgesproken.
    Het gekeuvel wordt hervat, de kassa tikt en ik pas het shirtje. Mooi, zie ik. Die gaat mee.
    En net wanneer ik het shirtje uit trek, wordt het mijn controleur opnieuw te machtig. Weer springt hij naar voor, weer wordt het gordijn met een korte neusbeweging opengegooid, weer word ik in volle glorie geëtaleerd. Nog meer gegiechel volgt.
    Ook een derde keer weet de opzichter zijn controle goed te timen. En de dames aan de kassa lijken niet erg gehaast om de koop af te ronden.
    “Zou ik die broek nog wel passen?”, flitst het door mijn hoofd. Maar ach, deze winkel verkoopt enkel vrouwenkleding, er is geen man te bespeuren, en hij zal het ondertussen wel al door hebben, zeker?
    Helaas, geritsel van plastic zakken klinkt. Net op het moment dat ik zonder broek sta. Een vierde exposé volgt, ditmaal van mijn onderlijf. De dames schateren het uit, ik kan hen geen ongelijk geven.
    Maar ach, mijn nieuwsgierigaard leert het wel en ik heb toch maar mooi twee nieuwe shirtjes en een broek.

    Op de terugweg huppelt Doby met stralende oogjes en verende pas, helemaal in zijn nopjes na alle bezienswaardigheden, opzichterswerkzaamheden en begroetingsverantwoordelijkheden.
    En als het mijn hond gelukkig maakt, hoe kan ik hem dan dit pleziertje ontzeggen? Het wordt een zware opoffering, maar ik zal verplicht zijn vaak uit winkelen te gaan.
    Wel de kledingboetiek eerst scannen op echtgenoten en oefenen op paskameretiquette.


    26-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Neusbal.

    Ooit hadden wij een voetballende Jack-Russell naast de deur. Zodra buurman’s tuindeur openging, vloog een witte schicht naar de dichtstbijzijnde voetbal, gooide zich ertegenaan en sjeesde de hele tuin door, Bal sturend met kop, borst en pootjes en onafgebroken speelgrommetjes producerend.
    Machtig vond ik dat.

    Graag wou ik ook zo’n voetbalhond, maar met Caedlih lukte dat niet erg. Haar retrievergenen (zo geapprecieerd op alle andere vlakken) dwongen haar ertoe alles in haar mond te proppen. En weinig dat er niet in paste.
    Met als gevolg dat geen van onze voetballen (van die goedkope plastic dingen) ooit een training overleefde.

    Doby daarentegen, vond als pup een échte voetbal, zo eentje in stevig kunstleder. Die begeven het niet bij de eerste de beste tand.
    En de combinatie met zijn pupformaat (en bijbehorende mond)  leidde er zowaar toe dat borst en pootjes ingezet werden om Bal te apporteren. Af en toe zelfs met linker- en rechterpootje afwisselend trapjes gevend: dribbelend als een ware voetballer.
    Prachtig vond ik dat.

    Helaas: pupjes groeien. Zo ook hun mond en poten. Bal kwam niet meer op de juiste hoogte voor poot- en borstgebruik, en Doby’s retrievergenen werden wakker: ‘Prop in je mond wat je in je mond proppen kan’.
    Zelfs een speciaal aangeschafte “Running Egg” (voor dit soort spel bedoeld hondenspeelgoed) bracht geen soelaas.
    Geen ballende hond meer voor mij.

    Maar ach, zo’n overmaatse bal in een hondenmond: het blijft een komisch zicht.
    Daarenboven deren kapotte ballen ons niet meer: dankzij Doby’s speurneus en mijn  connecties hebben we altijd een grote voorraad.
    En zo ballen wij al maanden aan een stuk: ik trap ze weg, Doby draagt ze terug. We hebben er niet minder plezier om.

    Dan vindt Doby nog maar eens een voetbal (het blijft me verbazen hoeveel van die dingen in beken en hagen terechtkomen). Ik doe wat van me verwacht wordt, en trap Bal zo ver mogelijk weg (in werkelijkheid niet bepaald een noemenswaardige afstand). Doby gaat erachteraan, opent zijn laadklep om Bal in de vlucht op te pikken en… blijft rennen. Achter de bal aan, zijn geopende laadklep ertegen, in één rechte lijn het brede grasveld over, het wandelpad op (vlak voor de voeten van een struikelende loper), en recht de beek in.
    Na een reddingsactie blijkt het hier om een keihard opgepompte bal te gaan met een glanzende, oerdegelijke buitenkant. Het lijkt wel alsof er versterkend gaas in het kunstleder ingewerkt is. Hoe verwoed Doby het ook probeert (stevig Bal met zijn poot vastklemmend en zijn mond zo wijd mogelijk openend), hoeveel kracht hij er ook opzet (zijn tot op de grond hangende tong als bewijs), hij krijgt het geval niet in zijn mond. Erger nog: vaak gaat Bal aan het rollen, met een nog steeds volhardend proberende en zo onbedoeld Bal voortstuwende Doby erachteraan.

    Voor de derde maal krijg ik hoop. En moedig hem uitbundig aan telkens hij per ongeluk Bal voortstuwt (ook al is het nog steeds met zijn tanden). Juich telkens hij met zijn neus Bal een duwtje geeft. En beloon wanneer hij uiteindelijk in mijn buurt raakt.

    Vandaag gaan we voor de derde keer neusballen. En zie ik hoe Doby nu met opzet Bal met zijn geopende mond voortstuwt. Hoe hij bijstuurt door links of rechts een neusduwtje te geven. En hoe hij telkens uiteindelijk (sturen lukt nog niet zo goed) mijn richting uit komt. Voor extra spektakelwaarde dit alles op Dobiaans tempo (lees: volle spurt).
    Duimen maar dat hij het leuk blijft vinden.Alleen niet zó leuk dat ik, als overbodige wegtrapper, buitengesloten aan de kant sta. Balletjes trappen blijkt verslavend.

     


    06-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paniek.

    Keuvelend lopen mijn moeder en ik langs een verlaten weggetje. Ergens voorop loopt onze verkenner.
    Plots dringt een onheilspellend geluid door tot in mijn bewustzijn. Verontrust kijk ik achterom, en zie een snel naderende bus. Doby! Waar is Doby? Ik zie Doby nergens! Ik gil en gil, maar mijn stem komt niet boven het geluid van de bus uit. Ik hol en hol, maar het gevaarte haalt me al bijna in. En mijn hond is nog steeds nergens te bespeuren.
    Dan zie ik hem plots rustig in een tuintje liggen. Ik zucht van opluchting, maar Doby, verrukt door het vooruitzicht van een spelletje (mijn voor hem zo verleidelijke geren), schiet uit de startblokken, zo de straat op en precies op het traject van de bus. Nee!
    Weer gil ik uit alle macht zijn naam, en Doby sjeest op me af. Ik heradem, maar zoals wel vaker blijft hij nét buiten het bereik van mijn grijpende handen, en spurt terug weg. De straat op. Vlak voor de aanstormende mastodont. Nee!
    Dan vertraagt de bus, en ik krijg mijn dierbare hond te pakken. Net op tijd. En met Doby veilig (en stevig!) in mijn armen kijk ik de voortdenderende bus na.
    Badend in het zweet schiet ik wakker. Naast me ligt een nietsvermoedende labrador heerlijk te ronken.

     Nachtmerries. Een regelmatig wederkerend fenomeen. En veelal draaiend om de dieren in mijn leven.Zo spoel ik per ongeluk poes Brutus (reeds lang overleden) door het toilet.
    Open de poort, en zie hoe mijn hond oog in oog komt te staan met een hongerige leeuwin.
    Rij weg na een bezoekje bij vrienden, en merk niet dat mijn  hondje (met mijn verstrooide kop achtergelaten) paniekerig achter de auto aanrent, midden op straat.

    Meestal echter hebben mijn dromen een basis in de werkelijkheid.
    Zo beleef ik keer op keer hoe Caedlih door een rottweiler wordt aangevallen.
    Zie ik telkens opnieuw hoe ze verdrinkt in diep, donker water.
    En kijk ik weer toe hoe Doby achter een konijn aanrent, recht op een aanstormende trein af.
    En keer op keer pers ik gil na gil uit mijn keel. Spoor ik telkens opnieuw mijn weerbarstige benen aan tot rennen. En herleef ik weer hoe mijn stem staakt, en mijn spieren weigeren.

    Altijd schiet ik wakker voor het einde.
    En net dat maakt die nachtmerries nog een gradatie erger. Want daardoor blijf ik nog een hele tijd in de paniekstand, piekerend over allerlei rampscenario’s, en de rest van de nacht klaarwakker. Dat de werkelijkheid wel een goede afloop kende, verandert daar vreemd genoeg niets aan.

    Want stel je voor dat Caedlih eens niet kopje onder zou gaan in een kanaal, maar in de sluis zou vallen waar we soms (over een bangelijk smal bruggetje) overheen wandelen?
    Hoe zou ik haar ooit tussen die diepe, loodrechte, betonnen wanden kunnen redden? En als ze bewusteloos zou raken, en naar de bodem zou zakken, hoe zou ik haar dan tijdig kunnen vinden in water waar je niet eens een hand voor ogen kunt zien? En wat als de sluizen net op dat moment open zouden gaan, en haar lichaam onzichtbaar meegevoerd zou worden met de stroming?

    En stel je voor dat de volgende agressieve hond, rottweiler of niet, wel door zou bijten?
    Hoe krijg ik dan ooit dat beest zover dat hij loslaat? En als ze ernstig gewond zou zijn, hoe krijg ik haar dan tijdig tot bij de dichtstbijzijnde straat of woning? En wat als er dan net die dag geen mens voorbijkomt of niemand thuis is (nooit een gsm bij…)?

    Of stel je voor dat ik de volgende keer Doobs niet meteen terug kan roepen?
    Hoe moet ik dan ooit voorkomen dat hij onder een auto raakt? En als hij, bij wijze van uitzonderlijk mirakel, heelhuids aan de overkant van een drukke baan raakt, hoe voorkom ik dan tijdig dat hij terug de straat oploopt? En wat als hij aangereden wordt, en niemand wil ons helpen?

    Op dat vlak was de droom van vannacht een primeur. Voor het eerst was ik niet compleet machteloos. En voor het eerst werd ik pas wakker na het einde. En goed einde dan nog.
    Mag ik hopen dat  dit het begin van een rustigere nachtelijke toekomst is?
    Snel terug inslapen zat er deze nacht desondanks niet in. Want eenmaal de adrenaline weggeëbd, stroomt de inspiratie binnen. Een nieuwe column is geboren.


    18-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogszone.

    Te laat besef ik middenin een oorlogszone beland te zijn. Nietsvermoedend kwam ik aan de keukentafel zitten, het leek me wel gezellig mijn avondmaal hier te nuttigen.
    Maar nu zit ik tussen de bombardementen (“Ik had er nooit aan moeten beginnen!”, “Waarom heb ik het niet gelaten zoals het was!”) en ander oorlogstumult (een schaar wordt hardhandig op tafel gedropt, een stoel ruw achteruit geschoven, een doos dicht gekwakt).
    Snel eten, en dan vluchten, is al wat ik denk.

    Want ik heb een hekel aan oorlogen, zelfs aan degene waarbij ik een onschuldige omstaander ben. Ik krimp ervan in elkaar, raak gespannen, blokkeer.
    Mijn neiging om te helpen, verbetert de zaken niet. Want ik stel teveel vragen (irritant), geef raad (ongewenst) of poog te troosten (“Het ziet er zo toch ook goed uit?” -  hoogst enerverend).
    Waardoor ik dus nevenschade word (lees: het gesakker wordt tegen mij gericht). En me nog slechter voel.

    Doby daarentegen kan het allemaal niets schelen. Kwade stemmen, bruuske manier van doen, een harde zucht: het glijdt van zijn rug zoals waterdruppels van zijn pels. Zijn oortjes gaan geen millimeter achteruit, zijn houding blijft ontspannen, zijn snoet vrolijk.
    Sterker nog: geïntrigeerd staart hij naar dat rare ding waar mijn moeder driftig met haar voet op duwt. En gaat er vlak naast liggen, zijn nieuwsgierige neus glansrijk in de weg.

    Op die manier zich mengend in de oorlog tussen mijn moeder en haar naaimachine. Een oorlog over een zwarte jeansbroek.
    Een broek die - bij voorzichtige navraag - tot mijn vader blijkt te behoren (Niet één van mij, dat is al een troost).
    En een broek die – zo leren verdere voorzichtige vragen - bij aankoop te lang bleek, helaas te kort afgespeld en dus geknipt werd, ten gevolge van “verkeerde schoenen” (mij een raadsel waarom het een probleem vormt om maar één paar schoenen te kunnen dragen bij een zwarte jeans, vooral als je alleen maar bruine en zwarte hebt… iets wat ik wijselijk voor me houd).
    En nu moeten die afgeknipte stukken er deels terug aangezet worden, en dat vlot dus niet erg.

    Een onverbeterlijke bemoeial is dan niet meteen wat je kunt gebruiken, maar helaas houdt Doby het niet bij in de weg liggen alleen (ik vertoef allang op een veilige schuilplek, maar kan aan de hand van het gemopper de gebeurtenissen volgen).
    Eerst loopt hij, tijdens zijn terugtocht van de drinkbak, tankgewijs door het boven de grond bungelende elektrische snoer.
    Daarna gaat hij ermee aan de haal.
    En nog wat later hoor ik dat er veel dingen na elkaar op bruuske wijze opgeheven en terug neergelegd worden, vergezeld van jawel, nog wat gefoeter (“Allée, waar is dat nu naartoe? Hoe kan dat nu weg zijn? Waar heb ik dat nu toch gelegd?”) en een boel gezucht.
    En dan, plots, op lachende toon: “Ja, maar Doby, dat is niet om te spelen, hoor. Goh, voor jou is ook alles om te spelen, hé”. Het verrassend vrolijke verslag laat niet lang op zich wachten: “Zit ik zo te zoeken naar die tweede broekspijp, ligt Doby er onder tafel op te kauwen.”

    Daarna blijft het stil, vredig stil, op het geratel van de naaimachine na.
    Vijf minuten later hoor ik hoe spelden in hun doosjes gestopt worden, de naaimachine uit elkaar gehaald en de boel opgeruimd. Met een afgewerkte broek komt mijn moeder de living binnen, uiterst moedig waag ik een grapje: “dat Doby had willen helpen door de stof voor te bewerken, en dat het nog gewerkt heeft ook; dat tweede stuk zat er immers veel sneller aan dan het eerste”.
    “Goh”, antwoord mijn moeder zonnig: “Met Doby valt ook altijd wat te beleven. Schrijf je er een column over?”
    Of hoe een onverstoorbare ondeugd de angel uit een situatie kan halen.


    18-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beschermheer.

    Mijn speelmeneertje, in zijn contacten met andere honden ooit zo onstuimig, onbeheerst en opdringerig. Ik vond het onnadenkend, egoïstisch, geen rekening houdend met een ander.  Zijn soortgenoten leken dat met me eens.

    Maar opeens, zes maand geleden, toont mijn wildeman zich van een andere kant.

     

    Het gebeurde tijdens een parkwandeling, in het gezelschap van bruine labrador Dicky en diens bazinnetje . Beide honden zorgeloos aan het rollebollen, beide mensen gezellig aan het keuvelen.

    Tot plots twee grote honden vanachter een muur vandaan stappen, slechts een tiental meter van onze koplopers verwijderd. Twee grote goldens, weliswaar beste vriendjes met mijn labrador, maar allesbehalve goede vriendjes met Dicky. En deze laatste, meegesleurd in Doby’s enthousiasme, is al op een holletje onderweg. Zijn bazinnetje panikeert, en zet op haar beurt een spurtje in. Maar nog voor ze een meter af kan leggen, wordt haar Dicky al onthaald op woest geblaf en gegrom. Hij remt af, en begint vlak buiten het bereik van de wild vooruitspringende goldens (beiden gelukkig aangelijnd) te blaffen; zijn spieren gespannen, zijn gezicht onzeker, zijn haar recht. De goldeneigenaar kan zijn honden nauwelijks houden, maar de bruine labrador blijft eigenwijs staan.

    En dan, nog voor Dicky’s bazinnetje hem in veiligheid kan brengen, zien we het: een bemiddelende Doby heen en weer huppelend tussen beide partijen, zijn oortjes achteruit en wat omhoog getrokken, zijn hele lijf kwispelend, speelse neusduwtjes en geruststellende knuffelknabbeltjes uitdelend. En warempel: de gemoederen bedaren.

    Tot Dicky zich beweegt. De donkerste golden verstrakt meteen, zijn haar gaat recht, zijn blik focust, en blaffend gaat hij terug in de aanval.  Doby schiet meteen op hem af, deelt neusduwtjes en knuffelknabbeltjes uit, haalt de hond uit zijn focus. Opnieuw en opnieuw. Tot ook de donkerste golden zich ontspant.

    Gezamenlijk wandelen we naar huis, de honden probleemloos dichter bij elkaar dan ooit.

     

    En vandaag, wederom tijdens een parkwandeling, gaat mijn wildebras nog een stap verder. Ons gezelschap twee labrador-chihuahua kruisingen (grote broer en kleine zus) en hun baasje.

    De mensen babbelen, de honden spelen. Tenminste:  grote broer en Doby spelen. Kleine zus niet: zij verstopt zich achter baasjes benen, springt onzeker tegen hem op, zou het liefst in zijn armen kruipen. Want kleine zus (chihuahuagrootte) is bang. Bang van die onbesuisde reus.

    Diezelfde reus staakt na een tijdje het spel voor een interessant geurtje, waarop grote broer (grootte halverwege labrador en chihuahua) zich tot kleine zus wendt. Alsof ze een tegenstribbelend trekspeeltje is, grijpt hij zijn machteloze zusje in haar nekvel en sleurt haar vooruit. Nog steeds speels, maar wel ruw. Te ruw.

    Misschien vindt Doby dat ook, misschien voelt hij zich buitengesloten, misschien wil hij zijn vriend terug voor zich alleen. In elk geval: hij stuift eropaf, en gooit zich naast grote broer in een speelbuiging. Die laat zich meten verleiden, en opnieuw volgt een wild achtervolgingsspelletje: Ito voorop, Doby op zijn hielen. Cirkeltje linksom, cirkeltje rechtsom, heuveltje op, heuveltje af, rakelings langs ons scherend of wat verder weg.  Met één belangrijk verschil: vlak naast mijn zwarte reus holt een klein minihondje. We lachen; ik omdat het zo’n grappig zicht is, de andere baas omdat: “Ze vast blij is met haar onverwachte medestander waardoor de rollen eens omgekeerd zijn.”

    Wanneer er even op adem wordt gekomen, snuffelen de honden onbekommerd rond. Alle drie.

    Waarop het spel terug ingezet wordt. Op vraag van kleine zus. Met een speelbuiging naar haar grote beschermheer. En weg zijn ze weer: grote broer voorop, Doby en kleine zus erachter. Zij aan zij.

     

    Mijn Doby, nog altijd onstuimig (zij het voorzichtiger dan voorheen), af en toe nog wel eens opdringerig. Maar met een hart van goud.

    Een hart dat hem binnen de hondengemeenschap ondertussen zo geliefd gemaakt heeft dat een korte wandeling er niet meer inzit. Ik ben trots. En moe.

     

     


    Categorie:Niet verschenen op homepage.


    Archief per jaar
  • 2014
  • 2013
  • 2012


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs