De Heilige Margareta is de patroonheilige van onze parochie. Zij wordt aangeroepen tegen kinkhoest.
Tot eind jaren vijftig werd die verering voor onze heilige zeer hoog gehouden, onder andere door een processie. Die ging altijd langs dezelfde weg, de Margareta-weg : voorbij de kerk gingen we naar links de Kerkhofbaan in; voorbij Zjean Parauë naar rechts via een authentieke veldbaan naar de Margareta-kapel en zo langs het dorp naar de kerk terug.
Na de processie was er een ommegang in en rond de kerk. Ouders kwamen met hun kleine kinderen om af te smeken dat het met de kinkhoest snel beter zou gaan of dat de kroost die lelijke hoest nooit zouden krijgen.
Tussen haakjes : sinds 1943 (toen de grote kerkklokken werden aangeslagen) werden we ter kerke geroepen door een ijzeren ketel waartegen een zware hamer bonkte. Die ketel was een gift van Achiel Fies, de molenaar in het Dorp.
Rechts Lizette, daarachter de Heilige Margareta (Tilly Raemdonck)
Een massa volk (foto aan Margareta-kapel)
De mensen gaan 'te zeggeren' Het Margareta-beeld
Naast de Margareta-processie waren er nog andere : één die doorging de zondag na sacramentsdag en waarbij het rustaltaar stond opgesteld aan de Margareta-kapel, en één met halfoogst toen ze via de Kerkstraat en de Molenstraat ging naar het rustaltaar opgesteld aan Maxens.
Bovendien waren er de drie processies op de drie kruisdagen vlak voor Ons-Heer-Hemelvaart : de eerste gebruikte de Margareta-weg, de tweede ging langs de Molenstraat en de derde langs de Hoogstraat en passeerde aldus aan ons. Tijdens die processies, vooral bijgewoond door boeren, werd de zegen van de Heer over de velden en gewassen afgesmeekt in woord en gezang.
Uiterst rechts : Jaak Herman achter de zwis
In het midden Miel Ik en buur Oscar Gribbe
Processie passeert ons huis
08-03-2008
Plechtige communie
Eén van de mooiste periodes in mijn jeugd was de voorbereiding op mijn plechtige communie en Heilig vormsel én die dagen zelf natuurlijk.
De lering
Die voorbereiding, de lering, gebeurde gemengd in de klas van zuster Rosalia in de meisjesschool. Elke vrijdagmorgen, een half uur vóór het begin van de school, kwam Mijnheer pastoor ons uithoren over de kennis en beleving van ons geloof, middels een aantal vooraf aangeduide catechismusvragen. Bij faling kreeg je slechte punten. Dat kon deels goedgemaakt worden door de goede punten die je kon verdienen door in de week naar de mis en eventueel ook te communie te gaan. Dat naderen tot de Heilige Tafel was toen nog niet zo evident want mocht, zoals al gezegd, enkel in nuchtere toestand gebeuren. Ik heb niet veel slechte punten gehaald en veel goede punten verdiend want ik ging vaak gewoon met onze Jaak mee, die moest toch op het orgel spelen.
De zeven laatste weken vóór de Plechtige Communie werd de voorbereiding intenser. Tijdens deze zeveweiken werden we als het ware religieus gebrainwashed, zonder dat dit evenwel negatieve sporen naliet.
Integendeel deze weken behoren tot de mooiste die ik mocht meemaken. Wat wilt ge ? Alle dagen bij de meisjes mogen zitten en met elkaar kunnen spelen rond de kerk of op de kerkmuur voor of na de lering. De catechismusvragen kenden we intussen al rats van buiten en zorgden niet voor problemen. Mijnheer pastoor bekwaamde ons verder in de komende dingen des levens - en die zagen er mooi uit ! We leerden hoe we moesten binnenkomen in de kerk (toen wisten we nog niet in welke volgorde want dat hing dus af van het saldo tussen de slechte en de goede punten) en hoe we precies plechtig te communie moesten gaan.
Thuis was er de meer wereldlijke voorbereiding in verband met de kledij en het feest. Zo moest ik een aantal keren bij René de klieërmauker gaan vooraleer mijn kostuum klaar was. En in verband met het menu van het feest maakte ons moe duidelijke afspraken met de kookes (kokkin) van dienst, noenkel Louise van Cornel.
De dag ervoor
De zaterdag vóór de communie moesten we de ultieme zielzuivering ondergaan door een berouwvolle biecht in de biechtstoel bij mijnheer pastoor.
Nadien volgde de 'uitslag' : eerste gelijk Fransken De Clerck en Urbain De Ridder, derde Alfons Crabbe en ik pas vierde. Dat is zowat één van de weinige keren dat ik een beetje jaloers was op die mannen. Ik had toch zo graag als eerste de hostie mogen ontvangen, vooral om onze Herman, de bijna-priester, te plezieren. Achteraf besefte ik dat die zich daar geen snars van aantrok, te meer omdat hij in zijn tijd ook bijlange den braafste niet was.
En dan was het tijd om bij Méken de kwaffeur (Aimé Van Langenhove, de kapper) mijn haar in een definitieve plooi te laten leggen. Omdat ik nogal weerbarstig haar had, heeft hij daar die keer serieus zijn werk van gemaakt. Maar hij heeft er eer van gehaald : de met minutieuze vaardigheid aangebrachte linker zijstreep heeft, versterkt door een hoop brillantine en, op zijn advies, mijn haar 's nachts verpakt in een netteken, stand gehouden tot zondagmiddag.
De dag zelf
De zondag was het al zeer vroeg dag want de mis begon al om zeven uur. Ik veronderstel, maar dat weet ik zo goed niet meer, dat dat betekende om zes uur opstaan, want ook mijn andere familieleden moesten zich kunnen klaarmaken. Vervolgens ging de familie zonder te eten of te drinken (je weet wel, nuchter blijven), langs de Langeweg en 't terp (de Dorpsstraat of Faubourg) naar de kerk, ik op kop, de van nonkel Hildebrand gekregen missaal in de linkerhand, waardoor mijn efkes geleende horloge van onze Miel ook zichtbaar werd. Onderweg kreeg ik reeds felicitaties van Lowisken van Carléjes en Maria Fies. Ik was fier en blij.
De plechtige communicanten zelf kwamen samen in de pastorij. We keurden mekaar een beetje vooral wat het stoefferken in het tesken (bovenste zakje) en de plastron betrof. Deze laatste had ik niet want mijn moeder had op mijn uitdrukkelijke vraag een open hemd gekocht omdat ik tegen dat gekriebel aan mijn keel niet kon. Ook de plechtige communieprentjes werden al geruild.
Dan werden we, begeleid door 't muziek en voorafgegaan door engelen (meisjes van 't zevende studiejaar) en de zwis rond en ten slotte in de kerk geleid. En dan kon het allemaal beginnen.
Mijn mede-plechtigecommunicante waren :
jongens
meisjes
Auwelaert Jozef
Guldolf Freddy
Baeyens Marie-Louise
Heyvaert Marie-José
Crabbe Alfons
Heyvaert Robert
Clauwaert Annie
Jacobs Anny
Crombé Willy
Peirlinckx Jozef
Clauwaert Magda
Stijlemans Lea
De Bie Eric
Saerens Benoit
De Block Rose-Marie
Uyttersprot Godelieve
De Clerck Frans
September Jean-Marie
De Brandt Suzanne
Van Damme Marie-Louise
De Ghendt Jozef
Van den Abbeele Roger
De Coninck Arlette
Van Damme Marie-Madeleine
De Pauw Willy
Van Ransbeeck Karel
Fieremans Marie-José
Van Neyghem Marèse
De Ridder Urbain
Plechtigcommunielief
Tijdens de lering werd ook verondersteld dat je een lief, een plechtigcommunielief, zocht en vond. Meestal gebeurde dat door onderling overleg bij de jongens : Marie-Louise is voor Karel, Lea is voor Benoit, enz... Ik kreeg aldus Anny Clauwaert toebedeeld. Zij was een braaf, lief meisje, de helft van een tweeling en financieel niet eens zo een slechte keuze want haar vader was een varkensboer, Sjalen van de Zjaar. Ik heb het nooit aangevraagd met Anny en zij ook niet met mij - ik kan mij zelfs niet herinneren dat wij ooit tegen mekaar gesproken hebben, maar toch was er 'iets' tussen ons. Jaren nadien heeft mijn goeie vriend Urbain en zijn zus Marie-Jeanne mij nog verschillende keren geplaagd. Op een keer, toen het mijn beurt was om buiten te gaan staan wijl zij binnen een persoon kozen die ik dan via vragen met ja-neen antwoorden zo snel mogelijk moest vinden, zag ik ze gremelen toen ik binnenkwam. 'Verkoept el vauder verkes ?' was mijn eerste vraag. En 't spel was direct gedaan.
Vormsel
Het Heilig Vormsel kregen we toegediend in Meldert. Dat zat zo : het ene jaar werd er gevormd in Meldert en moesten de plechtige communicanten van Baardegem op verplaatsing spelen, het volgende jaar kwam de bisschop naar Baardegem en moesten die van Meldert bij ons komen.
Achter de engelen (van r. naar l.) : Vic Costers (klarinet), Frans en Urbain (aan 't zingen), Alfons aan wie ik mijn missaal laat zien en Willy
Ander zicht van de optocht.
Zonder das, met stoefferken
Ik ontvang het Heilig vormsel. Achter mij Fransken De Clerck
Het feest
Daags na mijn Plechtige Communie was er bij ons een groot feest, er was zeker tien man uitgenodigd : Louise van Cornel, nonkel Louise zei ik altijd, nonkel Dom Hildebrand van Affligem (een broer van mijn grootvader die twee dagen na dit feest overleed, omdat hij door ons moe té vol gestampt was, zei onze Marc later), meester Mon, mijn doopmeter Colette , haar man Gustaaf en dochter Linda, juffrouw Van Autryve van de 'coup', tante Delphine, tante Malvine en tante Louise.
Ik veronderstel dat de nonkels (Zjeen en Alfons) ook zullen uitgenodigd geweest zijn, maar door werkomstandigheden weerhouden.
Ik en mijn meter
Ik en nonkel Hildebrand
Alle genodigden
Mijn meter, papa, ik, Linda, tant en Gustaaf
Jaak en ik
Alle genodigden
Bij het feest op onze hof
07-03-2008
Het kerkelijk jaar
Wij leefden in ons gezin echt op het ritme van het kerkelijke jaar : de Advent, Kerstmis, de Vasten, de Goede week, Pasen, Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, Allerheiligen, plus al de afgestelde heiligdagen. Behalve een religieus was er vaak ook een culinair aspect verbonden aan één van die feestdagen. Lichtmis en Allerheiligen bijvoorbeeld stond gelijk met wafelen bakken.
De Vasten, de veertig dagen vóór Pasen, was echt nog een periode van verstervingen doen. Persoonlijk at ik een beetje minder boterhammen en snoepte ik wat minder. Voor onze Herman bijvoorbeeld, was dat veertig dagen niet roken. Ik herinner mij dat hij op paaszaterdag om twaalf uur s middags (toen eindigde de Vasten) klaar zat, zijn sigaret en stekskes bij de hand, klaar om terug te roken ! Tijdens de Vasten ging ik ook elke zondag naar het lof en de lange Vespers. Ik denk dat die beide zaken samen ongeveer twee uur in beslag namen.
Tijdens de Goede Week vertoefde ik een respectabel aantal uren in de kerk, maar dat stak mij niet tegen. Ik probeerde mij zo goed mogelijk die laatste uren van Jezus in te beelden en hoe kon ik dat beter doen dan door de kerkdiensten van die week allemaal te volgen. Vooral het lang evangelie met het lijdensverhaal dat op Palmzondag en op Goede vrijdag werd gelezen, sprak mij zeer aan, en volgde ik aandachtig in mijn missaal.
In mijn vroege kinderjaren was het vertrek van de klokken naar Rome een hoogtepunt. Dat gebeurde op Witte donderdag in de mis tijdens de Gloria : het orgel speelde op volle kracht, de misdienaars rinkelden met alle mogelijke bellen, de klokken (in zoverre er bij ons sprake was van klokken) begonnen te luiden en dan viel alles ineens stil en weg waren ze, de klokken, naar Rome de eieren gaan halen. Die dropten ze de morgen van paaszaterdag vakkundig in één of andere palmij-struik of in een hilleken op onze boomgaard, één keer zelfs op ons keukentafel (maar toen was het zéér slecht weer). Elke paaszaterdagmorgen riep onze Miel of Herman van beneden : De klokken zijn hier en ik zag vanuit mijn bed door het dakraam die klokken werkelijk voorbijvliegen.
Op Goede vrijdag om 3 uur in de namiddag loeide er een sirene en stopte men een paar minuten met werken. Ons moe en ik gingen dan in de kamer een paar weesgegegroeten lezen voor het grote schilderij met Jezus aan het kruis dat papa geschilderd had.
Van Allerheiligen herinner ik mij dat wij na het lof naar het kerkhof gingen en dat, tegen dat we thuis kwamen, ons moe wafelen had gebakken. Ik weet niet meer waarom, maar met Allerheiligen bracht telkens Jan van Mauzel (Jan Michiels), een oude schoolmakker van onze Miel en Herman, ons een bezoek en at hij wafelen mee.
Met Kerstmis gingen mijn broers en zus te voet naar de nachtmis in het klooster Affligem. Ze deden dat in gezelschap van een grote groep van leeftijdsgenoten. Ik was nog te klein om mee te gaan en benijdde ze enorm. Toen ik wat groter was, was deze mooie traditie in onbruik geraakt.
De zaterdag vóór elke eerste zondag van de maand gingen we te biechten. Dit vond ik niet de meest plezante opdracht die onze moeder de Heilige Kerk had bedacht. Ik heb wel eens gelogen en zonden uitgevonden (bijvoorbeeld aan de pillen suiker wel te verstaan - gezeten) om toch iets te kunnen zeggen. Op het moment dat hij het vensterluikje van de biechtstoel opende, kuchte mijnheer Pastoor eens, ten teken dat ik mijn zonden mocht beginnen te belijden. Dan moest ik mijn spijt betuigen want anders was er geen vergeving mogelijk. Dat deed ik met de woorden : Het spijt me o mijn Heer dat ik u heb vergramd, maar ik maak het vaste voornemen nooit meer te zondigen of met het volledige akte van berouw. Dan viel het verdikt van de pastoor : Voor uw penitentie twee onzevaders en twee weesgegroeten. Vaak vroeg ik dan aan diegene die vóór mij was gaan biechten : Wa edde gauë gat ? , waardoor ik door vergelijking kon inschatten hoeveel pillen die had gepikt.
s Anderdaags kon ik dan in volle staat van genade te communie gaan. Dat diende, toen ik nog klein was, in de eerste mis te gebeuren, want we moesten echt nuchter zijn. Wat dus betekende dat er vanaf middernacht vóór die mis niet meer mocht gegeten of gedronken worden.
06-03-2008
Bij Cornels
Met ons moe ging ik af en toe eens bij Cornels vanachter in de Molenstraat. Daar woonden de ongetrouwde Louise en haar eveneens ongetrouwde broers Remy, Octaaf, August en Maurice Vermeir. Tegen Louise zei ik altijd noenkel Louise. Dat kwam, denk ik nu, omdat ze nog met nonkel Alfons 'gevrijd' heeft. Om die vrijage kracht bij te zetten gingen ze elke zondag bij Maxens iets drinken. Aan die relatie kwam een einde toen nonkel Alfons een galcrisis kreeg en in de kliniek moest opgenomen worden.
Octaaf was een goede vriend van papa en nonkel Alfons met wie hij samen zong in het kerkkoor.
Nonkel Hildebrand, Louise Vermeir, nonkel Alfons, tant en Octaaf Vermeir (augustus 1941)
Toen we langs het Dorp en nadien de smalle baantjes naast de school, voorbij Lowieken de smid en de maalderij van 'Kaultoenens' naar Cornels gingen zei ons moe altijd : mènneken, ziet dat ge nooit vergeet wat ze voor ons in de oorlog gedaan hebben. Dank zij Cornels hebben we meestal patatten, brood en af en toe wat vlees kunnen eten.
Ook ná de oorlog was hun gulheid haast grenzeloos. Bij Cornels gaan betekende altijd met een zwaar maag naar huis gaan omdat de ballekes en de kriekjes, de pensen en de appelmoes, de oren en de poten, de boerenhesp op het zelfgebakken brood er tóch zó lekker waren.
Noenkel Louise had een zalig karakter : een aanstekelijke lach, altijd goedgezind, behulpzaam, vrijgevig... Op cruciale momenten kwam ze ons moe helpen. Ik herinner mij vooral haar uitgebreide culinaire vondsten die ze demonstreerde bij mijn plechtige communie en het feest van onze Herman.
Op 18 februari 1949 bleef broer Octaaf in de maalderij van Kaultoenens aan den elektrik hangen en stierf. Enkele dagen voordien, de zondag van Hoogstraat-Kermis, was hij bij ons nog komen eten, als ik mij niet vergis oeëren en poeëten. Maar t kan ook gewoon stoverij geweest zijn, dé specialiteit van ons moe. Ik herinner mij dat iemand het verschrikkelijk bericht van Octaaf's dood bracht en dat zelfs papa erg aangeslagen was. Onze Herman, die naar 'De Bonte dinsdagavondtrein' of 'Negen heit de klok' aan het luisteren was, moest onmiddellijk de radio uitzetten.
05-03-2008
Naar het Kokerij
Tot zijn dood in 1954, ging ik regelmatig met mijn moeder naar het Kokerij in Meldert bij peter Alfons. Eigenlijk woonde hij in de Kerkweg maar die maakte deel uit van het gehucht Kokerij. Peter Fong was een ongelooflijk lieve, brave peter. Hij bakte zelf brood in zijn bakoven en we kregen dan altijd een paar van die grote karrenwielen mee.
In zijn erg kleine woning - hoe is het mogelijk dat daar ooit zo veel mensen hebben samen gewoond, vroeg ik mij steeds af - verbleven toen ook nog : nonkel Fil en tante Delphine (meter Mie De Craecker was gestorven in 1945).
Tegen nonkel Fil zegden we de werkman omdat hij vroeger een seizoenarbeider was die elk jaar naar Frankrijk trok voor de bietenoogst en zon arbeiders werden werkmannen genoemd. Hij was de ongetrouwde broer van mijn grootmoeder Mie, dus een schoonbroer van peter Fong. Hij kon ongeloflijk rauzen en kreften, had een merkwaardige vloek, potverblomme, kon zich een ferm stuk in zijn kraag drinken, maar was eigenlijk een brave man. En je kon hem geen groter plezier doen dan met een pak tabak. Ons moe deed hem dan ook altijd één van t Haantje cadeau. Net zoals ze dan een pakje koeken meedeed voor haar zus, tante Delphine.
Tante Delphine was de jongste zuster van ons moe. Zij was, toen ze drie jaar was, na een ziekte, doofstom geworden. Maar ze was absoluut niet dom. Bijlange niet. Ze had trouwens op een speciaal pensionaat voor doofstommen in Brussel gezeten. Ze las alle boekjes over de koninklijke familie, kon ongelooflijk goed naaien en deed daarom soms verstellingen voor ons moe.
Ze probeerde een normaal leven te leiden : ze was zeer sociaal, ze ging bijvoorbeeld bij alle buren op bezoek, en ik ben veel later met haar zelfs eens naar een toneelopvoering geweest van een stuk van onze Marc.
Ze probeerde ook elk gesprek met haar ogen te volgen en als het te vlug ging of ze had niet kunnen kijken, vroeg ze steeds, vrij goed verstaanbaar : Wat zeg ? of : Waarom lach, want ze dacht vaak dat er met haar gelachen werd. En als je haar naar haar goesting niet snel genoeg verstond, schreef ze het gauw op een papiertje.
Na de dood van peter bleef nonkel Fil alleen over met haar. En hoewel ze elkaar steeds beschuldigden van te hard te zagen (tante Delphine maakte dat duidelijk door een zaagbeweging over haar onderarm te doen), konden ze elkaar niet missen.
Tante Alice, een andere zus van ons moe, woonde twee huizen verder. Ze was getrouwd met nonkel Petrus (die overleed in 1952 nog geen veertig jaar oud aan de gevolgen van keelkanker) en moeder van Suzanne die getrouwd was met Frans Sneppe, Godelieve en Alfons (. Fong was als een broer voor mij en onze Marc en kwam veel bij ons thuis. Tante Alice was altijd optimist, zelfs in de trieste periode van de ziekte van haar man, goedlachs en gigantisch vrijgevig. Zij was de doopmeter van onze Marc en als hij met nieuwjaar zijn nieuwjaarsbrief ging aflezen kreeg hij altijd nen dikke ceng. Meestal zat nonkel Fil dan ook bij haar, al goed vantissen, met zijn hoofd op de kant van de stoof. Dan kreeg hij ervan van tante Alice : Lester naa toch ne kieë as dauë joeng zènnen brief afleest.
Tussen het huis van peter en dat van tante Alice was er nog een gebouw met stallen en een ast waar de hop werd gedroogd. Ik ben met ons moe en onze Marc nog hop gaan plukken. Dat was echt een plezante bedoening, alle buren en familieleden verzameld op het hopveld en dan maar proberen zo veel mogelijk hop te plukken, want de vergoeding gebeurde volgens een heel eenvoudige recht evenredige verdeling : hoe meer kilo hoe meer pree. Hoe groot die vergoeding was weet ik niet meer, wel dat ik van dat plukken altijd ongelooflijke honger kreeg. Maar dat was bij mij eigenlijk niet zon uitzonderlijke gewaarwording.
Soms gingen we nadien nog eens bij nonkel Pit die café hield op Kokerij. NonkelPit was ook een De Craecker, dus een broer van mijn grootmoeder. Hij had een zoon Omer, die naar Brussel verhuisde en nadien nog vrij regelmatig ons moe een bezoek bracht.
Nonkel Pit werkte vroeger aan de Spoorwegen in het station van Moorsel. Hij was getrouwd met tante Madeleine (Vertongen), die door haar schoonbroer nonkel Fil de ekster werd genoemd. Nonkel Pit woonde in bij zijn schoonouders. Zijn schoonvader was de legendarische cafébaas Schorre, bij wie heel wat scha volk over de vloer kwam, en waar nogal gul met bijnamen werd omgesprongen. Zo was bijvoorbeeld Peter Fongs bijnaam Mèts, een verbastering van Meyst. Waarom? Peter kwam op Kokerij te vrijen en omdat hij van Moorsel kwam dacht Schorre dat hij De Meyst heette - wat eigenlijk opgaat voor ongeveer de helft van de Moorselse bevolking.
04-03-2008
De mannen van de Pupillenschool
Een plezante periode in mijn jeugd was toen onze Herman zijn legerdienst deed.
Omdat hij voorpastoor leerde, klopte hij zijn dienst in de kazerne van de Pupillenschool op de Graanmarkt in Aalst, samen met de andere seminaristen van het bisdom Gent.
Regelmatig kwam hij dan met een schommelend aantal collegas met de bus of de fiets soms ook eens te voet meen ik naar huis afgezakt. Als ik wist dat ze met de bus kwamen, dan ging ik hen tegen tot aan Dolves. Dan telde ik snel het aantal, liep naar huis en vanaf den draai riep ik tegen ons moe die in het hofgat stond te wachten : Ze zijn met negen. Aan dat aantal paste ons moe dan vlug haar aantal wafelen of haar portie frieten (met stoverij) aan. Soms maakte ze dan ook het lievelingseten van onze Herman, hutsepot.
In verband met onze Herman en hutsepot, dit verhaal van een tijdje later. Nadat hij priester was gewijd, is hij beginnen lesgeven aan het college in Wetteren en wat later werd hij ook zondagsonderpastoor in Schellebelle. Na de hoogmis kwam hij vanuit Schellebelle met zijn scooter naar huis. In de winter maakte ons moe dan hutsepot. Onze Herman handelde dan aldus : in de kamer deed hij zijn soutane en Romeinse boord uit om op zijn gemak te zijn; dan schepte hij zich twee borden hutsepot tegelijk op : één liet hij afkoelen, het andere viel hij direct aan; die handeling herhaalde hij een paar keren.
De soldaat-seminaristen van de pupillenschool waren een gezellige bende. Vaak zongen ze ook, aan de piano begeleid door onze Jaak of iemand van hun groep, liedjes die niet altijd van kerkelijke origine waren. De mooiste stem had Walter De Beer die later pastoor geworden is in de Minnestraat in Lebbeke. Er waren toffe mannen bij : André De Paepe, Paul Van den Berghe, de latere bisschop van Antwerpen, André Sonneville van Kalken geloof ik, Robert Vertenten die ik later nog tegen gekomen ben als subregent in het college, de lieve bescheiden Norbert Coorevits, Paul Van de Winkel die op zijn handen kon lopen,
03-03-2008
Leireken
In tegenstelling tot bijvoorbeeld Wieze, Meldert en Mazenzele beschikte Bardegem wel over een statie. Dat was wel omdat we toevallig op de lijn 61 Aalst Londerzeel lagen. Deze enkelsporige lijn verbond de reeds bestaande spoorlijnen Mechelen Dendermonde en Brussel Gent. De eerst trein reed door Baardegem in 1878.
Het stoomtreintje dat voor de verbinding zorgde noemden we Leireken, aldus genoemd naar het schijnt omdat ooit één van zijn machinisten Valère heette.
Ik ben nog een paar keer in de winter met Leireken naar het college in Aalst gereden. Kort nadien werd hij vervangen door een buslijn.
Met Leireken sporen was een heel evenement.
Eerst was er de tocht in dendonkeren naar de statie. Ik probeerde altijd aan te sluiten bij een groepje dat ook richting station trok, kwestie van niet alleen te zijn. Bij sommigen was er de ultieme kick om net op tijd te zijn, niet te vroeg en uiteraard niet te laat. Dat hoogste genot bereikte je als jij aan Boet was op het moment dat de Leiren het station binnenliep. Ik was altijd goed op tijd vooral om de Leiren van ver, vanin Nijverseel bijna, te zien aankomen.
Dan was er het openen van de deuren en plaats zoeken als er die nog was, want er zaten al veel studenten uit Londerzeel, Steenhuffel en Opwijk in de verschillende wagons. Die van het Atheneum hokten samen, die van t Klein College eveneens. Zo zat ik vaak bij mannen van Steenhuffel en Peisegem, onder andere bij Alois Van der Stappen, een vriend van onze Marc.
Dan was er de tocht naar Aalst, ongeveer 8 km. Die rit duurde een half uur. Dat kwam onder andere door het zware, bergachtige traject : Moorselberg was een knap lastige hindernis. Er wordt gezegd, ik denk nu zelfs dat ik het zelf meemaakte, dat er aan de reizigers soms gevraagd werd om de trein te verlaten, kwestie van de last te verlichten.
In het station van Aalst was het de bedoeling om zo snel mogelijk van de nog rijdende trein te springen. Dan kregen we meestal onder ons voeten van de garde.
De sporen tussen Opwijk en Londerzeel werden in 1956 uitgebroken. En de laatste reizigerstrein tussen Aalst en Opwijk (en dus ook in Baardegem, ik ben er naar gaan kijken) reed op 2 juni 1957. Tot 1961 reed er af en toe nog een goederentrein tussen Aalst en Baardegem, maar van dan af was het ook amen en uit met deze spoorlijn.