Via de achterdeur kwam je rechtstreeks in de keken (de keuken) die tevens dienst deed als eet- en zitkamer en als wachtkamer voor de klanten van onze verfwinkel.
In de keuken stonden een tafel met vier stoelen en een bank, een canapé in een nis naast de lévesse stoof (de Leuvense stoof) en nog één zetel.

 Papa in keuken (rond 1970)
De tafel werd, als we allemaal tegelijk aten, weggetrokken van tegen de muur onder het raam en na de maaltijd gewoon over de bank teruggeschoven om plaats te winnen.
Boven de nis was er een hank (schap) waarop ons moe haar enige rijkdommen stonden : allerlei koperen voorwerpen, gaande van een klein kaarsenpannetje tot een koffiepot. Op geregelde tijdstippen (ik denk toch zo elke twee maanden) werden die voorwerpen aan een meer dan grondige poetsbeurt onderworpen. Ons moe zei dan : ik gon ons koper koïssen. Daar maakte ze werkelijk een erezaak van : alles moest blinken als een spiegel.
De Leuvense stoof, die door ons moe elke dag werd opgemaakt met papier en stoofhout, werd, behalve als verwarmingstoestel, ook gebruikt als kookfornuis. De oeille (kolen) stond onder de stoof in een bak met schopje.
De stoof werd afgedekt door een scheil (deksel) dat met een koteraak kon weggenomen worden of door een plaat waar twee haken aanstonden. Die haken dienden uiteraard om de plaat op te nemen, meestal om te zien of er nog genoeg vuur inzat of om bij te vullen met kolen. Ooit, heb ik horen vertellen, is die plaat van de stoof gevallen en bleef ze met één oor aan onze Herman zijn bil plakken. Om de brandwonden te bestrijden heeft papa toen onmiddellijk met kalk, olie en droogsel een soort mastiek gemaakt. Dat was een zeer efficiënt middel tegen brandwonden !
Vrijwel constant stond op de stoof ook een moeër (een moor, waterketel) en een koffiepot. De koffie werd warm gehouden door de pot op de stoof te laten staan. De koffiebonen werden door een aan de muur hangende koffiemolen gemalen. In de bezze (een koffiebeurs) werd koffie gemengd met bitter peeën van Cichorei De Beuckelaer, en dan werd er doorgegoten. Het gruis (koffiedik) werd uitgestrooid in de hof.
Op de stoof werd alles klaargemaakt : vlees, groenten, aardappelen, soep, pap en nog veel meer. In de oven van de stoof, werd bereid : macaronie-in-den-oven, vlaai, gebakken uitgehaalde appelen, brij en allerlei andere lekkernijen van het zoete en aanverwante genre.
De stoof deed ook dienst als opwarmer van de twee strijkijzers van ons moe. Die werden op de plaat heet gemaakt. Om te zien of ze de gewenste temperatuur hadden bereikt hield ons moe de ijzers efkes verwijderd van haar wang en spuwde ze er lichtjes op. Het strijken zelf gebeurde op de keukentafel waarop een dik deken gelegd werd. Als het eerste strijkijzer te koud geworden was werd het op de stoof teruggezet om te warmen en werd het tweede gebruikt. Dat ging zo beurtelings verder tot de strijk gedaan was. En dat duurde altijd een tijdje !
Soms trok de stoof niet zo goed. Dat kwam omdat er sintels in waren. Bij de gewone, goeie kolen, zaten er soms minderwaardige die niet goed opbrandden en dan een soort steen vormden die aan de rooster plakte. Dat was een sintel. Ons moe wrikte die sintel dan los met de koterhaak en droeg hem dan met een soort grote tang naar buiten. Het plezante was dat ik daar dan mocht op pissen, waardoor er een hevige rook ontstond.
Rechts naast de stoof waren onder mekaar drie nissen in de muur. Ze waren afgewerkt in bruin geschilderd hout. In de bovenste nis lagen de keukenhanddoeken en de schotelvodden, in de middelste stond een doos met wat snoepgerief in (wat bollen, speculaas en andere droge koeken). In de onderste nis stond steevast een kan van zo'n twee liter met zuiver pompwater in en daarnaast een zjat (tas). Wie dorst had hoefde maar eens te tanken.
Naast die twee nissen was er nog een grotere van zo'n twee op één meter maar nauwelijks 20 cm diep, die werd afgesloten door een deur die naar onder scharnierde. Die deur was zeer speciaal : ze bleef dicht, ik denk door een soort tegendruk, ook al was er geen slot noch één of ander sluitingsapparaat te bespeuren. Als ze geopend werd om één of ander product (een tas of een glas, de suikerpot, het zoutvat of de peperbus) te nemen, lieten we de deur gewoon rusten op de zetel die er steeds onderstond. Aldus kon ze nog als een soort bijzettafel gebruikt worden.
In verband met de te tassen had ons moe ons op het hart gedrukt om nooit de blauwe te gebruiken, die waren voor de vreemde mensen : voor de verfwinkelklanten, voor metsers Zjean, voor Fil de zanger... Fil was iemand die op geregelde tijdstippen eens langs kwam en dan ofwel een Onzevader bad ofwel een liedje zong ('Als een kind zijne moeder verliest en de man iene andere verkiest ...'). Hij kreeg dan in ruil een halve frank en een tas koffie of water.
Boven die niskast was er een schap waarop zes bruine potten stonden. De inhoud van al die potten ken ik niet meer maar er was zeker eentje bij met bitter peeën, koffie, en pillen suiker.
|