Reisverslag 10 okt
Dit wordt een prachtige dag. De zon schijnt zoals ze in Iran
hoort te doen. Het wordt warm vandaag!
We rijden naar het platteland van Koerdistan (of Kordistan
zoals het hier geschreven wordt), naar het dorpje Palangan. De weg ernaar toe
loopt door een prachtig berglandschap, en naarmate we naderen verschijnt
alsmaar meer groen tussen de eindeloze schakeringen van bruin. De streek is
duidelijk erg vruchtbaar. Maar vermits we op een 70-80 km van de westelijke
grens met Irak zitten, worden we regelmatig tegen gehouden door (aanvankelijk)
politie en daarna militairen. Maar we mogen telkens door. Het paswoord is
duidelijk: turista.
Deze plek is al meer dan 1000 jaar bewoond. De huisjes die
ik zie zijn uiteraard niet zo oud, maar toch een paar honderd jaar. En de
mensen dragen nog steeds de traditionele Koerdische kleding. We lopen wat
verloren tussen al die eeuwenoude huisjes tot onze gids tee, koffie en koekjes
serveert. Rechtopstaand eten we die op terwijl de lokale bevolking op onze
vingers kijkt. Ik maak de bedenking dat het toch wel niet netjes is dat we hier
fotos komen nemen en niets van de plaatselijke bevolking consumeren. De gids antwoordt dat hij wel wil
maar dat er geen neringdoeners zijn. Gewoon niets. Ik ga met mijn tasje troost op de richel van
een huis in aanbouw zitten en raak aan de praat met een Kurd die wat Engels
machtig is. Hij vertelt me dat hij een restaurant heeft en hij vraagt of de
groep bij hem willen komen eten. Ik zie de opportuniteit maar wil ten alle
prijzen vermijden dat ik de gids publiek dwing zijn programma aan te passen. Dus
verwijs ik hem naar onze gids en overtuig de Kurd dat ie maar flink moet
aandringen. Ik zie de Kurd naar onze gids 20 m verderop stappen en er ontstaat
een geanimeerd gesprek. Effen daarna roept de gids zijn kudde mensen bij elkaar
en zegt met een stralend gezicht dat hij zonet een mooie deal heeft kunnen
sluiten met een Kurd en dat we in zijn restaurant kunnen gaan eten. En hij vraagt de groep of ze dit alternatief
verkiezen boven zijn initieel voorziene broodmaaltijd. Ik zeg onmiddellijk ja
(om zeker te zijn dat ik volgers krijg) en effectief iedereen is akkoord. Ik
glimlach en denk bij mezelf: ja, ik kan het nog zoals vroeger, ik ben het nog
niet verleerd. De zaken namelijk zó in gang zetten dat anderen mijn idee verdedigen
en realiseren alsof het het hunne was, zonder dat ikzelf tussen publiekelijk
iets doe of zeg. Ik geef ootmoedig toe: het stemt me even gelukkig.
De maaltijd is een belevenis. Restaurant had onze beginnende
restauranthouder (nog) niet. We moesten bij hem thuis met zn allen op de
grond/tapijten gaan zitten en na flink wat wachten kwamen vers gevangen en
geroosterde forellen op de grond (in plaats van op tafel). Iedereen kreeg een grote
halve forel met het typische tanur brood. Maar, ik mocht met de gids bij de
restauranthouder in spe gaan eten en kreeg een heel beest. De drank was de klassieke
dugh yoghourt. Er is duidelijk nog wat werk aan de winkel.
Dan trekken we verder zuidwaarts richting Kermanshah naar
Bisotun. Daar logeren we in een eeuwenoude karanvaserai. Schitterend logement
met prachtig ingerichte kamers, maar het geheel is nét iets te strak
gerestaureerd. Precies recht uit Disneyland, niet meer echt. Het oudste
gedeelte van de karavanserai dateert van 1093. Hij werd gebouwd op de oude baan
(meer dan 30000 jaar oud!) van Susa in Iran tot aan de Middellandse Zee.
Tot op heden vind ik de Iraanse keuken eenvoudig, maar
lekker. Vanavond was het stew met geraspte amandelnoten en schapenvlees,
tomaten en groenten. Daar serveren ze chelo rijst bij. Dat is lange-graan
rijst die een uur lang gestoomd wordt. Lekker.
Bijna vergeten: mijn knie is terug dicht en de buikloop
bacteriën hebben maar een halve dag feest kunnen vieren. Dan zijn ze, na een
vreselijke doodstrijd, roemloos ten onder gegaan. Het zal ze leren: Iraanse bacteriën kunnen niet op tegen Peruaanse salmonella!