Akasztó. In het vorige artikel was er sprake van de rijke Hongaarse adel die diverse kastelen bezat die nu in het huidige Slovakije (na het Trianon verdrag) liggen. Eén van die rijke families de "Andrássy"-familie bezat ooit een kasteel dat recent zwaar beschadigd werd door een brand (zie op 11/03/12: Een zware brand heeft grote delen van het historisch kasteel Krásna Hôrka in het oosten van Slovakije in de as gelegd. De brand in het ruim 600 jaar oude symbool van de streek was in de namiddag uitgebroken). De geschiedenis van dit kasteel is zeer boeiend. Tijd om na te gaan wat er in het verleden gebeurde. Dit kasteel ligt in de omgeving (op 4 km) van Roňava in de regio Koice - de Hongaren noemen dit steevast Kassa. Voor Trianon was dit Hongaars grondgebied.
De omgeving, Gemer genaamd (een gemeente nu op de grens Hongarije-Slovakije), was een ooit een kleinschalig Hongaars koninkrijkje. De streek is bekend voor de mooie heuvels en valleien. Heel wat historisch erfgoed werd verwoest tijdens WO II. Gelukkig overleefde het overblijvende historische erfgoed zelfs de storm van 45 jaar communisme. De meest bekende vorige eigenaar was de familie Andrássy (voluit: "Andrássy de Csíkszentkirály és Krasznahorka"). "Csíkszentkirály" is nu een stad in Roemenië (Sâncrăieni), het kasteel Krásna Hôrka ligt in het huidige Slovakije. Zo grillig kan het verloop van de geschiedenis zijn. Er zijn nog telgen van deze beroemde familie (zeker in de Hongaarse geschiedenis - wie kent niet de Andrássy út, de mooie boulevard (1872) in Budapest?). Het hoofd van deze familie is nu graaf Gyula Andrássy de Csik-Szent-Király
& Kraszna-Horka (geboren in 1927), die momenteel in Canada leeft. Hij is de zoon van graaf Mihály
Andrássy (18931990) en zijn vrouw gravin Gabrielle
Károlyi de Nagy-Károly (18991992). Een andere zeer bekende telg was Gyula Andrássy (1823-1890), die leefde in de tijd van de beroemde "Sissy". Hij was zondermeer een staatsman, eerste minister van Hongarije (1867-1871) en minister van buitenlandse zaken van Oostenrijk-Hongarije (1871-1879). Kwatongen beweren dat hij zelfs een "verhouding" had met diezelfde Sissy - iets wat uitvoerig aan bod komt in de beroemde Sissy filmtrilogie -.
De geschiedenis van dit kasteel. De geschiedenis van dit kasteel voert ons terug naar de middeleeuwen. Toen kwam er een einde aan de glorierijke periode van de Misko familie en dit in de eerste helft van de 13de eeuw. Een legende vertelt dat koning Béla IV (1235-1270) - behorende tot de Árpád dynasty op de vlucht voor de invallen van de Tataren (ook de Mongoolse invasie genoemd) en met behulp van de broeders Filip en Detre Szárs (behorend tot de Ákos clan en deelnamen aan de gevechten tegen de Tataren 1241) - en hen daarvoor beloonde met een belangrijke gift in 1243 in de streek onder het beheer van het Gemer kasteel. Dit terrein bleef in onverdeeldheid tot de laatste tien jaar van de 13de eeuw. Toen werden delen verkocht. De omgeving van het dorp Krásna Hôrka werd verkocht aan de Batisz clan rond 1318. Het zou deze familie, samen met de Máriássys-clan die de aanzet gaven tot de bouw van dit kasteel. In oorsprong een gotische versterkte toren op de top van een kalksteen heuvel. De Ákos-clan wijzigde hun naam in Bebek. Later ontdekten zij belangrijke grondstoffen in hun domein, wat tot een langdurig conflict leidde met de Máriássys-clan. De Bebek-clan zou het kasteel pas terugkrijgen in 1352 - Het kasteel zelf wordt voor het eerst vermeld in documenten in 1333 -.
De legende wil verder dat de Bebeks eerst gewone herders waren. Eén van hen vond een kostbare edelsteen, die hij prompt aan de koning schonk in ruil voor het bouwen van zeven kastelen - eigenlijk wou de vrager enkel schaapstallen - op omringende heuvels (Krásna Hôrka, títnik, Brzotín, Turňa, Pleivec, Sádec en Sólyomkő). Het best bekende en bewaarde werd het kasteel van Krásna Hôrka. De Bebeks hadden dit kasteel in hun bezit tot de tweede helft van de 16de eeuw. Zij voerden diverse verbouwingen en uitbreidingen (de meest bekende onder Ferenc Bebek) uit in die periode. Toen kwam de Turkse dreiging en bijhorende invasiegevaar. Daarom werden ingrijpende verbouwingen en versterkingen uitgevoerd vanaf 1540. Zo werden versterkingen gebouwd onder de vorm van een onregelmatige driehoek met drie massieve bastions rond het kasteel.
Kort daarna kwam ene Ferenc Babek (met zijn broer Imre en heersers over het Gemer gebied) op een negatieve manier in beeld - althans volgens de legende -. Zij werden bekend als 'roofridders' die kerkklokken stalen om ermee kannonen te gieten en munten te slaan. Een paar beroemde exemplaren zijn bewaard gebleven op diverse plaatsen. De katholieke kerk was hier allerminst mee opgezet en daarenboven werd zij bedreigd door de Reformatie beweging. De familie raakte nooit meer verzoend met de kerk. Daarenboven liet hij een protestantse zendeling (Ondrej Fischer) gevangenzetten en terechtstellen. In 1556 vocht Ferenc, samen met de Turken (na verraden te zijn door de Hongaarse koning), tegen de Habsburgse keizer en werd daardoor een soort beschermer van het protestantisme. Hij werd in balingschap gestuurd naar Transsylvanië, waar hij leefde aan het hof van Jan Sigmund. Dit kostte hem zijn kop want hij werd vermoord in 1558. Dit had zware gevolgen voor de familie die heel wat glorie verloor. Het bezit werd geconfisqueerd. Zijn zoon Gyorgy stierf (1567) zelf kinderloos wat meteen het einde betekende van deze clan.
Het kasteel keerde terug naar het keizerlijk hof en kwam onder het beheer van 'kasteelkapiteins". Eén van hen was Peter I Andrássy I (de eerste Andrássy in het Krásna Hôrka kasteel en in het Gemer gebied. Dit was het begin van een 400 jaar durende periode van de geschiedenis van het kasteel en het gebied met de betrokkenheid van het beroemde invloedrijke huis van de Andrássy's). Zij lieten het kasteel grotendeels onaangeroerd om diverse redenen. Zij waren echter niet de eigenaars. Dit werden ze pas nadat deze familie Caspar Békessy (een aanhanger van de Habsburgers) steunde in de strijd tegen István Báthory (1533-1586 Hongaars edelman, prins van Transsylvanië, later koning van Polen en hertog van Litouwen). Het was een kleinzoon van Peter I, Matthias II, die het kasteel definitief verwierf in 1642. Deze Matthias huwde met Anna Monoky. Een gevolg was de uitbreiding van het bezit van deze familie met Monok, títnik (Csetnek) en Drnava (Derno) gebieden. Hij werd verheven tot baron (1676) door Leopold I (1657-1705 behorend tot de Habsburg dynastie) als beloning voor zijn dappere strijd tegen de Turken. Hij huwde tweemaal en had zeven kinderen. Het kasteel werd verbouwd (in laat-Renaissance stijl en met een aanzienlijke meubelcollectie) in de 17de eeuw onder Miklos I (diens kinderen gingen in militaire dienst). Eén van die zonen Stefan I kreeg van de keizer voormalige eigendommen in Transsylvanië terug (in beslag genomen onder zijn grootvader Peter I). Zo werd deze familie zowat de rijksten onder de toenmalige adel.
In 1883 werd de Hongaarse romanschrijver Mór Jókai ("a nagy Magyar mesemondó" 1828-1904) ontvangen in hun domein in Betliar. Zijn werken maakten het kasteel en de bijhorende stad Levoča (Lőcse in het Hongaars) en enkele bekende Hongaarse personaliteiten zowat wereldberoemd. De roman "A lőcsei fehér asszony"- (De witte dame van Levoča-1885) voerde Julianna Korpony (de witte dame) en de Andrássys als belangrijkste personages op en het kasteel als het decor van een geschiedenis van liefde, haat, verraad en trouw. De plot speelt zich af in de periode van Ferenc Rákoczi II, samen met de twee Andrássy broers István I en Miklos II. Jókai creeërde een echte legende die verder leeft in de kasteelmuren en in de sarcofaag van Zsofia Seredy (de vrouw van István I). Zij stierf in het begin van de 18de eeuw en werd begraven in een graf in de dorpskerk beneden het kasteel. Kalkwater zou haar lichaam geconserveerd hebben (een soort mummificatieproces) en het lichaam werd door de Andrássy's verplaatst naar een kapel in het kasteel in de 19de eeuw. Historisch onderzoek deed echter twijfel rijzen over het feit of dit lichaam wel van de betrokken vrouw was.
In 1695-1696 werd de familie-eigendommen verdeeld over twee broers István I en Gyorgy II. István verhuisde naar Betliar (en stichtte zo de oudere Betliar familietak). Gyorgy bleef in Krásna Hôrka en vormde de jongere tak van Monok, of Hosszúrét. De laatste ingrijpende verbouwingen werden uitgevoerd in 1770 onder István III, die de titel van graaf verwierf in 1766. De verbouwingen waren blijkbaar geïnspireerd door zijn broer Antonius (bisschop van Roňava in 1780). De kapel combineerde zowel Barokke als Classicistische elementen.
Een versterkt kasteel is niet de beste plaats om in te verblijven en daarom besloot gravin Mária Andrássy-Festetich (weduwe van István II) het kasteel te verlaten in het begin van de 19de eeuw. De Andrássy's bezaten diverse soorten domeinen in Hongarije en Oostenrijk. In die periode hadden zij een klassieke 'manor' in het dorp Dlhá Lúka waarheen zij verhuisde. In 1817 brandde het kasteel uit door een blikseminslag. De familie liet enkele noodzakelijke herstellingswerken uitvoeren, doch het bleef een soort ruïne tot 1860. Mária Festetich en István III hadden een zoon, Gyorgy IV, die belangrijk werd voor het economische en culturele leven in Hongarije. Hij was een tijdgenoot en vriend van graaf István Szechenyi (zij droegen beiden toe tot de ontwikkeling van de Hongaarse Academie voor Wetenschappen en het Hongaarse Nationale Museum). In de eerste helft van de 19de eeuw trokken zij op studiebezoek naar Engeland en Gyorgy IV stelde de producten van zijn Drnava ijzergieterijen voor in het Londens Crystal Palace in 1851. Deze fabrieken droegen bij tot de bouw van de beroemde "Kettingbrug" (Széchenyi Lánchíd) in Budapest.
Het was Gyorgy IV die besloot een familiemuseum in het kasteel onder te brengen (vermeld in de lokale pers in 1857). Het is niet exact bekend wanneer dit openging voor het publiek (vermoedelijk op 19 Augustus 1867). Bij heb begin van de 20ste eeuw werden reconstructies uitgevoerd onder graaf Dénes (de zoon van graaf Gyorgy IV Andrássy en gravin Franziska Königsegg von Aulendorf).
Deze verbouwingen werden uitgevoerd onder supervisie van een architect Győző Czigler (uit Budapest). Een nieuw familiegraf werd gebouwd op het gelijkvloers. Een kleine grafkapel werd eveneens gebouwd. Kamers boven de derde poort werden gerenoveerd waar de graaf Dénes Andrássy een herdenkingsmuseum aan zijn geliefde echtgenote Franciska, (geboren Hablawetz) onderbracht. Zij bleven echter kinderloos. Dénes Andrássy was dus de laatste mannelijke afstammeling van de Dlhá Lúka-tak
(Hosszúrét) van de Andrássy famile. Een overeenkomst tussen Győző, Sándor en Július Andrássy,
zorgde ervoor dat er zorg werd gedragen voor het symbool van de familie, het kasteel. In augustus 1944 verliet de familie (een van de belangrijkste Europese aristocratische families) het land. Het kasteel en de bezittingen werden genationaliseerd in 1945 door een decreet van President Bene. Het werd meteen cultureel erfgoed. Sinds 1996 stond het kasteel onder het beheer van het Slovaaks Nationaal Museum, als een onderdeel van het Betliar Museum (zie foto onderaan).
De recente zware brand laat vrezen dat een heel deel van het bezit van deze beroemde familie, die in het museum in het kasteel bewaard werd, wel eens voor altijd verloren kan zijn.

Een foto van het kasteel (Bron Wikipedia.org).

De brand in het kasteel in beeld (Bron: GVA archief).

Het jachtslot van de familie Andrássy (de aanzet kwam van de Bebek-clan - de Plesivec tak en vooral de afstammelingen van Dominic Bebek), in het huidige Slovakije (Betliar - een van latere domeinen van deze familie) met prachtige Engelse tuin (eigen foto).
Bron: diverse krantenredacties met verslagen over de brand en de websites: en.wikipedia.org/wiki/Gyula_Andr%C3%A1ssy www.hradkrasnahorka.sk/index.php?page=&lng=en nl.wikipedia.org/wiki/M%C3%B3r_J%C3%B3kaiµ www.slovakheritage.org/Castles/betliar.htm
|