Recensies van films, zowel op het zilveren doek als schijfje, TV, muziek, games, etc.
06-07-2007
CD: Interpol - Our Love To Admire (2007)
Sinds hun debuutalbum "Turn On The Bright Lights" is Interpol zowat dé referentie geworden voor hippe gitaarbandjes. Hun hoekige, donkere sound werd met wisselend succes overgenomen door groepen als She Wants Revenge en andere Editors. Maar van zodra de eerste tonen van "Our Love To Admire" door de luidsprekers schallen wordt duidelijk dat Interpol nog steeds in een geheel eigen liga speelt, eentje die een paar divisies boven die van de concurrentie ligt.
'Babe, it's time we gave something new a try' zingt frontman Paul Banks in "No I In Threesome" (geweldige titel overigens), maar gelukkig houdt Interpol zich aan hun beproefde formule van oeverloos droefgeestige, maar instant catchy nummers. Wel hebben de heren uit New York op hun derde album gekozen voor meer subtiliteit in de songs, wat een trager, meer atmosferisch geluid oplevert met een klemtoon die meer op de percussie dan op loeiende gitaren is komen te liggen. Het gevolg is een geluid dat bij momenten aan de betere post-rock doet denken. Zeker naar het einde toe vertraagt het tempo aanzienlijk, met het bijna experimenteel klinkende epos "The Lighthouse" als climax. Wat niet wegneemt dat er ook gewoon up-tempo nummers op de plaat staan. Single "The Heinrich Maneuver" bijvoorbeeld, of "Who Do You Think" dat na het gitzwarte maar bloedmooie hoogtepunt "Rest My Chemistry" de meters even in het rood zet.
Twee jaar geleden speelde Interpol nog het voorprogramma van U2 en Coldplay, maar die twee hebben ze ondertussen moeiteloos overklast. "Our Love To Admire" is het nieuwe referentiepunt voor hippe gitaarbandjes allerlande, en meteen ook de beste plaat van het viertal tot op heden. Mooie hoesfoto ook.
Nu Dogma 95 al een tijdje op z'n retour is (Lars Von Trier gebruikte zelfs de hulp van een computerprogramma om "The Boss Of It All" te filmen) werd bij productiehuis Zentropa het tijd voor een nieuw concept. Dat werd het Advance Party-project, een initiatief van Lone Scherfig en Anders Thomas Jensen waarbij aan drie verschillende de opdracht werd gegeven drie afzonderlijke speelfilms te draaien. De voorwaarden waren dat alle films rond negen vaste personages, steeds gespeeld door dezelfde acteurs en actrices, dienden te draaien en zich allemaal in Schotland moesten afspelen.
"Red Road" is het eerste deel van deze conceptuele trilogie, en meteen het regiedebuut van Andrea Arnold. Kate Dickie vertolkt de rol van Jackie, een jonge vrouw die werkt als beveiligingsbeambte en in die hoedanigheid dag in dag uit de monitors van de verschillende bewakingscamera's van de stad Glasgow in de gaten houdt. Wanneer ze een interesse ontwikkelt voor een bepaalde man op het scherm ontspint er zich een zenuwslopende zoektocht naar de ware identiteit van zowel Jackie als haar object van obsessie. Hoewel ze te kennen geeft dat ze de man, ene Clyde, nooit meer had willen zien, doet Jackie steeds meer moeite om dichterbij hem te komen. Tot ze op een bepaald moment besluit de rechtstreekse confrontatie aan te gaan.
Arnold sleepte op het festival van Cannes met "Red Road" de juryprijs binnen, en geheel terecht. De film baadt in een sfeer van mysterie en duisternis, en die wordt nog versterkt door de mistroostige decors van de armoedige achterbuurten waartegen het verhaal van observeren en geobserveerd worden zich afspeelt. Ook de vertolkingen, met name die van Kate Dickie, zijn van een zeer hoog niveau en en leverden Dickie zowel de BAFTA Scotland Award als de British Independent Film Award de prijs voor beste actrice op. Als de twee volgende delen van het Advance Party-project even sterk zijn als "Red Road", dan staan er ons nog twee schitterende films te wachten.
DVD extras: helaas niet meer dan een trailer voor de film.
Bezig baasje, die Christopher Nolan. "Batman Begins" zat nog maar net te schreeuwen om een sequel of 's mans volgende project "The Prestige" liep al in de zalen. En het strafste van al is dat ondanks de mijlenver uit elkaar liggende thematieken de constante kwaliteit in zijn oeuvre aanwezig blijft.
In "The Prestige" vertolken Hugh Jackman en Christian Bale (niet de enige oudgediende uit "Batman Begins", want ook Michael Caine speelt weer mee) respectievelijk Robert Angier en Alfred Borden, twee goochelaarsassistenten ergens op het einde van de negentiende eeuw die aanvankelijk kameraden zijn. Tot ze elk aan hun eigen carrière beginnen en Angier de dood van zijn vrouw op de bühne in de schoenen schuift van Borden. Wat volgt is een ingewikkeld gestructureerd, maar beklijvend relaas over de aartsrivaliteit tussen twee mannen, waarbij Nolan het slim aanpakt door nooit echt kant te kiezen voor een van de twee goochelaars waardoor de personages een pak dieper worden. Doorheen het verhaal wordt duidelijk dat zowel Angier als Borden hun goede en slechte kanten hebben, en dat ze beiden tot alles bereid zijn om de ander de loef te kunnen afsteken op het podium. Zeker wanneer Borden met zijn naar eigen zeggen ultieme truc op de proppen komt bereikt de rivaliteit zijn hoogtepunt, met dramatische gevolgen.
De speciale vertelstructuur is meteen ook het meest opvallende aan "The Prestige". Aan het begin van de film zien we namelijk hoe Angier vermoord wordt en Borden veroordeeld tot de doodstraf. Vanaf dat punt gebruikt Nolan kundig opgebouwde flash-backs (en bij momenten zelfs flash-backs in andere flash-backs) die beetje bij beetje het gehele verhaal, inclusief de verrassende ontknoping, uit de doeken doen. Constant bij de les blijven is dan ook aangeraden, want de plotwendingen volgen zich in hoog tempo op. Maar de volhouder wordt zo in het magisch-realistische universum van de film gezogen en ontdekt met "The Prestige" een magische film met ijzersterke vertolkingen en een unieke sfeer, die bewijst dat Nolan een groot talent is.
DVD extras: aantekeningen van de regisseur, enkele korte making of-filmpjes, productiefoto's en de trailer. Niets bijzonders, maar beter dan niets natuurlijk.
CD: The Chemical Brothers - We Are The Night (2007)
Als je het als artiest in het van hype tot hype zwevende dancemilieu even lang wil volhouden als The Chemical Brothers, dan moet je ervoor zorgen dat je sound evolueert. Dat je niet altijd dezelfde boem-boem-tsjak maakt dus. De block rockin' beats van de eerste albums hebben de chemische broertjes Ed Simons en Tom Rowlands al enkele jaren ingeruild voor een toegankelijker, meer poppy geluid. Met "Surrender" leverde dat een instant klassieker op, met hun vorige plaat "Push The Button" ging het ze iets minder goed af. Nu, twee jaar later, zijn de heren terug met "We Are The Night".
De vooruitgeschoven single "Do It Again" kent u ongetwijfeld al, en die doet perfect wat hij moet doen: een hypernerveuze zanglijn van opkomend talent Ali Love koppelen aan een onweerstaanbare groove die zelfs de meest overtuigde rocker aan het dansen krijgt. Knap werk dus, en ook de rest van het album moet hier niet voor onderdoen. En zoals het de Chemicals betaamt dragen ook op "We Are The Night" weer een pak bekende gasten hun steentje bij. Klaxons doen hun nu-rave ding op "All Rights Reversed", de walgelijk getalenteerde singer-songwriter Willy Mason zingt op "Battle Scars" en de prachtige aflsuiter "The Pills Won't Help You Know" is eigenlijk een nieuw nummer van Midlake dat door Simons en Rowlands van wat zuinig gebliep wordt voorzien. De enige tegenvaller is de samenwerking met rapper Fat Lip. "The Salmon Dance" is een hip-hop niemendalletje dat even onnozel klinkt als zijn titel doet vermoeden. Maar gelukkig wordt dat snel goedgemaakt met "Burst Generator", dat menig dansvloer in de fik zal steken.
Kortom: The Chemical Brothers van tien jaar geleden zijn dan misschien dood, maar lang leve de nieuwe Chemical Brothers!
Er lijkt maar geen eind te komen aan de stroom veelbelovende jonge Britse bands. De volgende in de rij zijn de vier jonge honden -gemiddelde leeftijd: 21 lentes- van Air Traffic uit het slaperige badplaatsje Bournemouth, en hun voornaamste troefkaart is de aanwezigheid van een piano in hun instrumentarium. Gelukkig gaat de vergelijking met die andere band-met-piano Keane niet op, want Air Traffic gebruikt het instrument voornamelijk om te rocken en niet om stroperige ballads mee te kwelen.
Wat niet wil zeggen dat die van Air Traffic geen gevoel in hun songs leggen, integendeel. Zelfs de eerste single "Charlotte" barst onder het springerige melodietje en geweldig catchy gitaartje van het liefdesverdriet en melancholie. Ook Coldplay wordt al eens ge-namedropt als referentie, en hoewel de stem van zanger Chris Wall af en toe wel iets wegheeft van die van die andere Chris, maakt Air Traffic liedjes die een pak frisser klinken dan wat Coldplay op hun laatste plaat lieten horen. Waar de heren zelf wel opgezet mee zijn, is de terechte vergelijking met Supergrass. Ook hun muziek haakt zich onherroepelijk vast in het hoofd van de luisteraar, zowel de trage nummers als de opgewekte rockers.
Wat Air Traffic niet lijkt te schuwen in hun nummers, is het Grote Gebaar. Dramatische songstructuren die aanwellen tot epische climaxen zijn geen vreemden op "Fractured Life", en komen het meest tot hun recht in "No More Running Away" en afsluiter "Your Fractured Life". Hoogtepunt van de plaat is het typisch speels klinkende maar inhoudelijk heel wat donkerder "Shooting Star" dat ongetwijfeld een mooie live-carrière tegemoet gaat.
Uit het feit dat Air Traffic al van in het begin met andere bands wordt vergeleken kan besloten worden dat dit geen wereldschokkend originele plaat is. Maar met nummers die zo degelijk in elkaar steken als dit elftal hoeft dat ook niet. Dit is oerdegelijke, emotionele Britpop met net genoeg scherpe kantjes om niet in hetzelfde hokje als Keane en Coldplay te worden gestopt. Klasse.
Hoewel het het afgelopen jaar een beetje stil was rond Ryan Adams (in de cd-rekken althans, want de man overspoelde de fans met nummers op zijn website), is het wonderkind van de alt.country helemaal terug met zijn maar liefst negende album in zeven jaar tijd.
Ook dit keer doet hij het zonder The Cardinals, en toch klinkt "Easy Tiger" even country als "Cold Roses" of "Jacksonville City Nights". Dat maakt Adams al duidelijk van bij het begin met openingsnummer "Goodnight Rose". Met zijn jengelende elektrische gitaar had het nummer zo op eender van die twee albums kunnen staan. Ook in de single "Two" trekt hij resoluut de kaart van de melancholische countrymuziek. Het nummer is tevens een duet met Sheryl Crow, en gelukkig levert deze samenwerking een beter resultaat op dan zijn duet met Norah Jones op "Jacksonville City Nights". Het nummer is trouwens net als "Everybody Knows" geschreven voor de film "Elizabethtown", maar uiteindelijk niet in de film verwerkte door regisseur Cameron Crowe. Een mens kan enkel gissen wat de man bezielde toen hij dat besliste, want ook "Everybody Knows" is een prachtig akoestische song. Een fraaie uitschieter tussen al deze trieste alt.country nummers is "Halloweenhead", een onvervalste rocker (Adams kondigt zelfs luidkeels een gitaarsolo aan) die niet zou misstaan hebben op "Rock N Roll". Na deze geslaagde vingeroefening wordt het tempo weer omlaag geschroefd met het mooie maar korte "Oh My God, Whatever, Etc.". "The Sun Also Sets" wordt dan weer voortgestuwd door een ijzige piano die zo van voorganger "29" lijkt weggelopen. Het mooiste moment van het album heeft Adams echter tot het einde bewaard. Afsluiter "I Taught Myself How To Grow Old" drijft op de melodie van een huilende mondharmonica en akoestische gitaar recht naar het hart.
Ryan Adams levert met "Easy Tiger" een consistent album af, en toch is er constant de neiging de tracks in te delen op basis van 's mans vorige platen. Het valt dan misschien ook nog het best te omschrijven als een soort greatest hits album, maar dan met louter nieuwe nummers. En dat is verre van een slechte zaak.
Regisseurs die de overstap wagen van videoclips naar langspeelfilms, het durft al eens falikant aflopen. Michel Gondry doorbrak de verwachtingen echter met het oogstrelende "Eternal Sunshine Of The Spotless Mind", een melancholische en dromerige trip door een warrige geest vol herinneringen en onvervulde wensen. In het semi-autobiografische "The Science Of Sleep" gaat hij ongeveer dezelfde toer op, en verkent hij de droomwereld van hoofdpersonage Stéphane (Gael García Bernal). Omdat zijn leven van alledag maar saai is en zijn bewondering voor zijn buurmeisje Stéphanie (een rol van Charlotte Gainsbourg) onbeantwoord blijft, vlucht hij in zijn dromen die steeds meer met de realiteit vervlochten raken.
Het verhaaltje is dus zeker aan de dunne kant, Gondry heeft dit keer geen beroep gedaan op de diensten van wonderking Charlie Kaufman maar het scenario zelf geschreven, maar het ziet er ronduit oogstrelend uit. In tegenstelling tot de Hollywood-aanpak waar computergegenereerde achtergronden en special effects de dienst zouden hebben uitgemaakt kiest Gondry er immers voor om de droomeffecten in zijn tweede langspeler met zelfgeknutselde materialen tot stand te laten komen. Dit levert hallucinante beelden op, met hele sets uit karton, stop-motion animatie en andere prachtig gemaakte elementen.
Uiteindelijk komt "The Science Of Sleep" op hetzelfde neer als "Eternal Sunshine Of The Spotless Mind", een liefdesgeschiedenis waar rozengeur al even ver weg is als maneschijn, maar waar nergens de tranentrekkerige toer wordt opgegaan. Integendeel, Gondry weet perfect hoe hij een prachtige sfeer van melancholie en fantasie kan oproepen, waardoor de knappe doe-het-zelf-speciale effecten naadloos deel gaan uitmaken van het geheel. Een prachtig ogende en eigenzinnige film, met net dat tikje te weinig verhaal om even aangrijpend te zijn als zijn vorige prent.
DVD extras: enkel een paar trailers, en dat is jammer want aan een unieke filmals dezekan zonder twijfel een boeiende making of gekoppeld worden.
Dat ze meer waren dan het zoveelste Joy Division-afkooksel bewezen de vier uit Birmingham met "The Back Room", hun eerste album dat behalve barstensvol stond met catchy refreinen en zangpartijen die toch wel erg dikwijls aan wijlen Ian Curtis deden denken ook terecht op raving reviews kon rekenenen bovendien platinum haalde in de verkoop. Met dit zowel kritische als commerciële succes achter de hand werd er dan ook halsrijkend uitgekeken naar de opvolger, en gelukkig trappen Editors niet in de valkuil van de Moeilijke Tweede Plaat. Want "An End Has A Start" kan moeiteloos naast "The Back Room" staan.
Al van bij het begin, met single "Smokers Outside The Hospital Doors", wordt duidelijk dat er geen radicaal nieuwe wegen zullen bewandeld worden op dit album. Alles klinkt misschien een beetje toegankelijker en gladder geproduceerd, maar van bij de eerste noten wordt het duidelijk wie er ten dans speelt. In dat opzicht is "An End Has A Start" nog het best te omschrijven als de grote broer van "The Back Room". De songs zijn op het eerste gehoor inwisselbaar en van even hoog niveau, maar de nieuwe lichting klinkt voller, afkomstig van een groep die beseft dat ze ze in grotere zalen dan voorheen zal moeten spelen.
Met hun tweede plaat bevestigen Editors wat ze met de eerste al beloofden: dit is geen kloon van Joy Division of aanverwanten, dit is een band met een eigen geluid en de klasse om het Moeilijke Tweede-syndroom moeiteloos te omzeilen.
'Geplooid voor de commerce!' 'Schandalig!' Ja, Tom McRae kreeg vanalles te horen bij de release van zijn vierde plaat. En ja, de man heeft zelf meermaals toegegeven dat hij wel eens wou doorbreken bij een breder publiek, maar is dat daarom slecht? Natuurlijk niet, zolang de muziek op hetzelfde hoge niveau blijft. En dat is gelukkigerwijs grotendeels het geval op "King Of Cards".
De plaat opent verrassend lichtvoetig met "Set The Story Straight", dat lichtjaren verwijderd lijkt van zijn gitzwarte voorgangers op "All Maps Welcome". Toch kan McRae de melancholische knik in zijn stem niet verbergen onder opgewekte tonen. En er staan wel meer van die pseudo-vrolijke up-tempo nummers op "King Of Cards", "Bright Lights" en "Keep Your Picture Clear" zetten bijvoorbeeld meer aan tot meeneuriën dan tot acute depressies. Maar het blijft Tom McRae natuurlijk, en hoe hij ook zijn best doet, soms kan hij de melancholie niet in elk nummer onder dwang houden. Het verstilde "Deliver Me" zou zo op één van 's mans vorige albums kunnen staan en ook "Houdini And The Girl" en "Got A Suitcase, Got Regrets" (de titel alleen al) drijven op dezelfde intimistische stroom van hartepijn. Meeslepende melodieën, die bekende trieste stem en pikdonkere teksten, McRae is duidelijk nog steeds op zijn best als hij het onderste uit zijn ziel kan pleuren.
Het mag dus duidelijk zijn dat McRae zijn ziel geenszins verkocht heeft, maar eerder zichzelf heeft heruitgevonden en bewijst dat hij ook opgewektere muziek aankan. Laat de criticasters dus maar kraaien, wie vier prachtplaten op rij kan afleveren zonder zichzelf te verloochenen wensen wij het succes bij het grote publiek van harte toe.
Geen kat die hun vorige cd, het volgens velen absolute meesterwerk "Alligator", gekocht heeft, en dus geen kat die weet wat voor een ruwe diamant The National is. Hopelijk komt daar met de opvolger en ondertussen al vierde langspeler "Boxer" verandering in, want ook dit is weer een plaat van een eenzaam hoog niveau.
'We're half awake in our fake empire' zingt frontman Matt Berninger in opener "Fake Empire, een brok rauwe emotie die, ook al door het stemgeluid van Berninger onmiddellijk doet denken aan Willard Grant Conspiracy en de toon zet voor de thematiek rest van de plaat: rusteloze zielen, gebroken harten en andere personages die steeds weer de hoofdrollen vertolken in de songs. Daarmee is ook meteen de rustigere aard van het album blootgelegd, zeker in vergelijking met meebrul-rockers als "Abel" op "Alligator". Wat niet wil zeggen dat er niet meegezongen zal worden, verre van, want de refreinen zijn hemelbestormend mooi en bijten zich onmiddellijk vast in de gehoorgang van de nietsvermoedende luisteraar. De aanstekelijke single "Mistaken For Strangers" en het door strijkers en aanwellende drums voortgestuwde "Squalor Victoria" zijn daar perfecte voorbeelden van en bewijzen dat "Boxer" een werkstuk is van een band die weet hoe ze ambachtelijke poprocksongs in elkaar moeten knutselen.
The National hebben met "Boxer" het quasi onmogelijke gepresteerd en "Alligator" overtroffen. Al is 'overtroffen' misschien een wat ongelukkige woordkeuze, want "Boxer" klinkt heel anders dan zijn ruigere voorganger. Zie het dus meer als een meesterwerk dat naast een ander meesterwerk kan staan en dat toevallig van dezelfde geniale groep afkomstig is.
The National speelt trouwens ten dans (nu ja, ten rock) op Rock Herk, 14 juli.
Racespellen en shooters met hopen op Sony's nieuwste console, maar aan een goede RPG ontbrak het bij de lancering. Er was "Enchanted Arms", maar dat was een quasi rechtsreekse overzetting van het XBOX 360 origineel en dat was al geen te beste game. Gelukkig is nu het fantastische "Oblivion" ook overgezet naar de PS 3, en met succes.
De negatieve punten uit de PC- en XBOX 360-versies zijn zo goed als helemaal weggegwerkt, de framerate is stabieler, de laadtijden korter en de graphics zien er, zeker op een Full High Definition systeem, oogverblindend uit. Meer zelfs, dit spel toont voor het eerst de grafische pracht en praal waar de next gen consoles toe in staat zijn. Daarnaast is het spel nóg gigantischer dan de eerdere versies, door de toevoeging van de eerste uitbreidingsset "Knights Of The Nine".
Voor de "Oblivion" leken: het spel is een first person action role playing game,wat zoveel betekent als dat je met een zelfgemaakt personage ten strijde trekt tegen de duistere machten van in dit geval Mehrunes Dagon, heerser van de onderwereld genaamd Oblivion. Maar dit is bijlange na niet het enige wat er te doen is in de enorme spelwereld van "Oblivion". Bijna elk van de ontelbare personages die je als speler tegen het lijf loopt in de vele dorpen, steden, grotten, weilanden, noem maar op van de fantasy-wereld Tamriel heeft zo zijn of haar eigen besonges en vraagt je steevast om een gunst. Het gevolg is dat het spel naast de hoofdverhaallijn een schier oneindig aantal sidequests bevat die volledig los staan van het verhaal, maar die het spel een diepgang verschaffen die nooit eerder gezien is in een videospel. De mogelijkheden tot zelfontplooiing zijn dan ook legio. Je kan met andere woorden zelf kiezen of je een ridder, een magiër, een dief, een moordenaar, een vampier of nog iets heel anders wordt waardoor geen enkel spel hetzelfde is.
"Oblivion" is meer dan een spel, het is een levende wereld met realistische personages waar je als speler deel van gaat uitmaken. Uitgestrekt, vol verrassingen en nevenopdrachten, en bovendien bloedmooi. De standaard voor RPG's op de Playstation 3 is gezet.
Op de hoes van hun zesde album staan Meg en Jack White in de meest gaye cowboy-outfits sinds de hoogdagen van Liberace. Schijn bedriegt echter, want "Icky Thump" (de titel verwijst naar een Engelse slang term voor ongeloof of verrassing) is geen country-album. Hier zwaait vettige bluesrock de scepter, precies zoals we van The White Stripes gewend zijn. Vernieuwend is het dus allemaal geenszins, maar who cares, als de rood-wit gestreepten nog steeds rocken als de beesten?
De deur wordt meteen ingetrapt met de eerste single en tegelijk het titelnummer, en meteen valt het op dat de songs precies langer geworden zijn dan vroeger. Dat komt, zo zal blijken, doordat de songschrijverij van Jack White met rasse schreden vooruit gegaan is. Ketelherrie volgens de een, een geniale geluidenbrij mét boodschap ('Well, Americans: What, nothin' better to do?/Why don't you kick yourself out?/You're an immigrant too/Who's usin' who?/What should we do?/Well you can't be a pimp/And a prostitute too') volgens ons. In het daaropvolgende "You Don't Know What Love Is (You Just Do As You're Told)" neigt Jack's gitaarspel naar de glamrock van Slade, maar ook de invloed van Led Zeppelin is duidelijk hoorbaar, net als in "300 M. P. H. Torrential Outpour Blues". "Bone Broke" en "Conquest" lijken, met hun rammelende gitaren en dito drums nog het meest naar het vroegste werk van The White Stripes, terwijl "Prickly Thorn, But Sweetly Worn" met zijn banjoriedel nog het meeste neigt naar de country die de hoesfoto deed vermoeden. Tot het nummer wordt opengebroken met een doedelzaksolo en zo van de ene noot op de andere verandert in een bezwerend Iers folknummertje.
"Icky Thump" klinkt op het eerste gehoor een stuk gepolijster dan de vorige White Stripes-albums, maar toch hebben Jack en Meg hun artistieke eigenheid weten te bewaren. Het album is dan ook verre van een knieval voor de commercie, daarvoor bevatten de songs nog veel te veel gemene weerhaken en voetangels. Maar dat ze steeds betere en dieper uitgewerkte songs op plaat zetten, daar kan geen twijfel over bestaan.
Wow. WOW. Zelden is een plaat zo straf uit de startblokken geschoten als deze "Coward", het tweede album van het New Yorkse kwartet Made Out Of Babies. "Silverback" heet het nummer, en frontvrouw Julie Christmas krijst er zich de longen uit het lijf om op te boksen tegen de loeiharde muur van gitaargeweld. Met succes overigens, want dit is een zangeres van het kaliber PJ Harvey, die weet hoe ver ze met haar stem kan gaan. En dat is heel ver.
"Silverback" zet ook meteen de toon voor de rest van het album, waar de rustpunten op de vingers van één hand te tellen zijn. En dan nog, zelfs in een 'traag' nummer als "Proud To Drown" kunnen de snerpende gitaren soms niet onder bedwang gehouden worden terwijl in "Fed" en "Mandatory Bedrest" de lome ritmiek in combinatie met Christmas' scheurende stem een erg beangstigend effect in de hand werkt. In het aflsuitende duo "Mr. Prison Shanks" en "Gunt" trekt Made Out Of Babies weer voluit de kaart van de gierende gitaren, dreunende drums, en de ondertussen witheet uitslaande stembanden van Christmas. Een paar kopstoten om af te sluiten, waarom ook niet, we waren ondertussen toch al even bont en blauw als het kereltje op de hoesfoto.
Made Out Of Babies heeft een beetje een omgekeerd parcours doorlopen: waar het op hun debuut "Trophy" nog wat zoeken was naar een eigen sound hebben de vier deze op "Coward" duidelijk te pakken. Niks geen 'moeilijke tweede' dus voor deze band, wel een plaat die negen lappen oorverdovend luide, compromisloze punk voorschotelt. Met een gewéldige groepsnaam overigens.
Alsof het gisteren was herinneren wij ons de godsdienstlessen van meester Janssen. Als meneer weer eens te lui was om zijn les voor te bereiden kregen we steevast een of andere stichtende film voor geschoteld. Stuk voor stuk waren dat strontvervelende krengen, steevast uit naar ogende ex-Sovjetrepublieken waarbij Mordor plots wel Sunparks in Middle-Earth gaat lijken. Maar, en daar ging het meester Janssen tenslotte om, ze gingen wel over de Grote Waarheden.
Met deze herinneringen in het achterhoofd is het niet verwonderlijk dat er meer dan een alarmbel ging rinkelen toen we vernamen dat "Paradise Now" ook in zeker opzicht een stichtende film is. De film speelt zich af in Nabloes, waar de jonge Palestijnen Khaled (Ali Suliman) en Saïd (Kais Nashef) hun dagen vullen met autos repareren, thee slurpen en waterpijp roken. Althans, zo lijkt het. Buiten ieders weten om zijn de twee geselecteerd voor een zelfmoordactie tegen de Israëlische kolonisten in Tel Aviv. Wanneer de operatie in het honderd loopt worden de twee gescheiden en beginnen ze elk op hun manier na te denken over de situatie. Dit uiteraard tot grote ergernis van hun opdrachtgevers, die zo snel mogelijk tot actie willen overgaan.
Regisseur Hany Abu-Assad heeft dus niet meteen de meest luchtige materie uitgekozen om op gezellig een avondje cinema te verhapstukken. Gelukkig zorgt de manier waarop hij omgaat met de tragische lotgevallen van de mensen in het Palestijnse gebied ervoor dat de film al een pak beter te verteren valt. Vooral tijdens de eerste helft van "Paradise Now" mogen we zelfs al eens uitbundig lachen om de droogkomische conversaties tussen de twee hoofdpersonages. Langzaamaan en heerlijk subtiel begint dan toch de bittere ernst van de situatie door te sijpelen en na de laatste scène zaten wij zowaar aan onze stoel genageld naar het lege scherm te staren. Want zo sterk is "Paradise Now". Een film over de Grote Waarheden, maar wel eentje waarbij de regisseur in het midden laat welke visie op de waarheid de juiste is. De zelfmoordenaars worden afgeschilderd als volkshelden noch als demonen, maar als simpele mensen die door hun ellende en door listige manipulatie geen andere uitweg meer zien dan geweld. "Liever een paradijs in het hoofd dan de hel waarin we leven", antwoordt een van de twee verdoemden op de stelling dat het beloofde hiernamaals misschien niet bestaat. Een noodkreet die hopelijk zijn weg vindt naar de oren van bepaalde minder pacifistisch aangelegde wereldleiders.
"Paradise Now" is een van de weinige echt krachtige films met een Boodschap. Omdat er gefilmd werd op echte lokaties, tussen de mitrailleursalvos en raketinslagen door, is de film langs de ene kant een uiterst realistische ervaring. Daarnaast is het ook een knap gestileerde prent, met indrukwekkende panoramas van het door oorlog verwoeste landschap en indringende acteerprestaties. Tenslotte is een beetje voorkennis over het conflict tussen Israël en de Palestijnen wel handig om de gebeurtenissen in de film te begrijpen, maar ook zonder achtergrondkennis zal niemand onberoerd blijven bij "Paradise Now". Wie weet wordt u er zelfs een beter mens van.
Hebt u dat genoteerd, meester Janssen?
DVD extras: de trailer, interviews en een korte making of.
Onbekend is naar het schijnt nog steeds onbemind, en dus is het voor Youth Group te hopen dat ze met hun derde plaat eindelijk voet aan de grond krijgen in Europa. In Australië, de bakermat van het viertal, zijn ze alvast een gevestigde naam en speelden ze in het voorprogramma van Coldplay. In een eerlijkere wereld zou het omgekeerd geweest zijn, want Youth Group bewijst op "Casino Twilight Dogs" dat ze over meer talent en vooral over meer gevarieerde songs beschikken dan de Chris Martin van tegenwoordig.
Het op weemoedige tonen openende "On A String" en het daaropvolgende lichtjes rockende "Sorry" vatten de essentie van deze plaat perfect samen: de lichtjes melancholische teksten van frontman Toby Martin (nee, geen familie van) die zich vasthaken aan opgewekte gitaarakkoorden en een warme ritmesectie. De hartenpijn mag ook ongegeneerd hoogtij vieren in hét kippenvelmoment van de plaat, het epische grenzende prachtnummer "Daisychains". Een nummer dat openbloeit van een klein liedje over een verloren liefde tot een magistraal bombastische song. Het daaropvolgende nummer zal vooral fans van de televisiereeks "The O. C." bekend in de oren klinken, want speciaal voor die serie herwerkte Youth Group het bekende eighties-kitsch deuntje tot een pareltje dat eindelijk recht doet aan de boodschap van het nummer, namelijkdat het al bij al nog niet zo slecht is om jong te zijn.
Youth Group heeft met "Casino Twilight Dogs" dus alles in huis om ook op ons continent een grote naam te worden. Mooie fluisterrock die zich bij elke beluistering een beetje dieper onder je vel en in je geheugen nestelt. De ideale soundtrack bij een lange, warme zomeravond waarop de zon zo lang mogelijk haar best doet om niet onder te gaan.
Het is vaak niet eerlijk verdeeld in de wereld. Non-talenten met een grote marketingmachine achter zich krijgen massale bijval, terwijl prachtgroepen hun albums haast geruisloos tot bij de platenboer laten brengen. "Puddle City Racing Lights" van Windmill behoort tot die laatste groep. Windmill is het geesteskind van de amper zesentwintigjarige Engelsman Matthew Thomas Dillon, maar klinkt hoegenaamd niet als de golf van Engelse bandjes die ons de laatste maanden overspoelt. Want hoewel het een eenmansband betreft klinkt deze plaat zodanig rijkelijk georkestreerd dat daar niets van te merken is.
De stem van Dillon doet bij momenten denken aan Jonathan Donahue van Mercury Rev en Wayne Coyne van Flaming Lips, en qua muzikale stijl neigt de plaat eerder naar de neo-psychedelica van Talking Heads en recenter Arcade Fire. Maar toch is dit meer dan zomaar een doorslagje van. Dillon slaagt er in een mooie dynamiek in zijn plaat te stoppen, waar rustige pianoriedeltjes worden afgelost door bombastische refreinen met strijkers, koortjes en drums alom. Dat klinkt allemaal erg theatraal, en op papier ook nogal saai, maar het werkt wel. De songs van Windmill verschillen namelijk genoeg van elkaar om van meer dan louter een herhalingsoefening te spreken. Opener "Tokyo Moon" bijvoorbeeld, is een uiterst breekbaar deuntje dat is schril contrast staat met het bijna rockende "Fluorescent Lights" dat dan weer heel anders klinkt dan ronduit pakkende songs als "The Planning Stopped" of "Newsflash". En eigenlijk is elk nummer op "Puddle City Racing Lights" dankzij de geweldige productie van de plaat een klein pareltje op zichzelf.
Het is te hopen dat Windmill de aandacht krijgt die het verdient, want Matthew Thomas Dillon heeft een schitterend album afgeleverd dat een prachtige staalkaart is van zijn grote talent. De vergelijkingen met Amerikaanse bands overleeft hij makkelijk, en in vergelijking met zijn landgenoten laat hij een frisse doch melancholische wind waaien door het poplandschap, waarvoor niets dan lof en hulde.
Ter informatie: Windmill speelt op 14 juli op Rock Herk, gratis en voor niks. Doe er uw voordeel mee.
Dirk Benedict is vooral bekend als Face uit het heerlijk oubollige "The A-Team", maar daarnaast vertolkte hij vroeger ook de rol van Starbuck in de originele serie van "Battlestar Galactica". Die reeks nu terugzien is een tenenkrullend campy aangelegenheid. Blijkbaar droeg iedereen in de toekomst van dertig jaar geleden capes en vonden robots die eruitzagen als uit de kluiten gewassen broodroosters het handig om zich op blikken grasmaaiers voort te bewegen. Die Dirk Benedict liet zich over de remake van "Battlestar Galactica" ontvallen dat hij er niets aan vond. De serie zou te serieus, te donker en vooral te politiek geworden zijn. Dirk Benedict is een idioot.
Om te beginnen ziet de nieuwe "Battlestar Galactica" er adembenemend uit voor een televieserie. De maar liefst drie uur durende pilootaflevering steekt zelfs menig blockbuster uit de stallen van Hollywood naar de kroon. En naast de overweldigende production values valt ook meteen op dat dit meer is dan de zoveelste science-fiction reeks. Het verhaal is grotendeels hetzelfde gebleven als in het origineel: de mensheid heeft ergens in de toekomst robots uitgevonden (de zogenaamde Cylons) die op een dag besluiten van zich tegen hun makers te keren. Na een oorlog lijken de Cylons zich terug te trekken naar andere oorden, tot op zekere dag zonder waarschuwing de voltallige robotvloot opduikt boven de mensenplaneet Caprica en alles en iedereen met de grond gelijk maakt. Iedereen, behalve de dik 50000 inzittenden van de Galactica, zowat de Lada Niva onder de ruimteschepen. Met de laatste mensen in het heelal aan boord en met de Cylons op de hielen zet commandant Adama koers naar een planeet die enkel bekend is uit legendes, namelijk de Aarde.
Maar hoewel de ruimtegevechten en speciale effecten talrijk aanwezig zijn, staan de personages centraal in dit epos. En net als in het hier en nu hebben de mensen van de toekomst en ver weg allemaal hun eigen beslommeringen en problemen. Minister Laura Goslin bijvoorbeeld, die door de dood van alle andere regeringsleden tot president wordt gebombardeerd en daarnaast ook nog eens met kanker worstelt. Of doctor Gaius Baltar, wiens leven gered werd door de zelfopoffering van een gevechtspiloot maar die tevens het geheim meedraagt dat hij wel eens verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de invasie. En zo hebben alle personages in "Battlestar Galactica" naast een eigen agenda een uitgediepte persoonlijkheid die zelden gezien is voor dit genre. Daarenboven is de overlevingsstrijd van de mensen in het aanschijn van de moordmachines ook nog eens reuzespannende televisie die de metaforen over de (Amerikaanse) politieke situatie niet uit de weg gaat en die daarom ook de niet-liefhebbers van het genre zeker zal aanpreken.
Conclusie: Dirk Benedict had gelijk, "Battlestar Galactica is donker, bloedserieus en barst van de verwijzingen naar het huidige politieke klimaat in de VSA. Maar net daarom is dit zo'n geweldige en intelligente reeks, en veel meer dan louter popcorntelevisie. Op de DVD's van de verschillende seizoenen zijn helaas geen extra's terug te vinden over de totstandkoming van de beste science-fiction reeks in jaren.
Josh Homme heeft naast zijn Eagles Of Death Metal en Desert Sessions nog eens tijd gemaakt om de line-up van Queens Of The Stone Age te veranderen en er een nieuwe plaat mee te maken. Dat die plaat daarenboven ook nog eens uitstekend is bezorgt hem met recht en reden de titel van 'hardest working man in showbusiness'.
'Vlaggen dienen om ladingen te dekken', moest Homme gedacht hebben toen de titel van de nieuwste plaat moest bedacht worden. Want de teksten van Homme en co. zijn weer als vanouds vulgair in elke zin van het woord, en ook de gitaarriffs en erg nadrukkelijk aanwezige drums zijn vuil en hoekig. Maar wat vooral opvalt is hoezeer er ook weer aan dit vijfde Queens-abum gesleuteld is. Want bovenal is Homme een vakman en een perfectionist, en dat laat zich horen op de plaat. Zo zijn er gastoptredens voor onder andere Julian Casablancas, Trent Reznor en oude gediende Mark Lanegan, maar geen enkele van die drie is merkbaar, want allen staan ze louter in dienst van Homme's masterplan.
Openingsnummer "Turnin' On The Screw" geeft ondanks het dreunende ritme de plaat een beetje een lome start, die gelukkig helemaal in rauwe rock 'n roll wordt omgezet in de eerste single van de plaat, het door vervormd gitaargeweldgedreven "Sick, Sick, Sick". Ook tweede single "3's & 7's" rockt als de besten en zal menig gitarist zichzelf harenkrabbend doen afvragen waarom híj in godsnaam niet op die riff gekomen was. De prijs voor beste nummer van de plaat gaat echter naar het smerig in het rond stampende "Misfit Love", dat zonder schroom naast het meesterlijke "Someone's In The Wolf" kan staan. Maar wat vooral opvalt is de intrede van New Wave-achtige synthgeluiden in nummers als "Battery Acid" en "Suture Up Your Future". Het getuigt van Homme's talent dat hij ook die sound naadloos kan laten aansluiten bij loeiende gitaren en ziedende baslijnen.
De reacties op "Lullabies To Paralyse" waren verdeeld, en dat zullen die op "Era Vulgaris" ongetwijfeld ook zijn. Laat u echter niets wijsmaken, Queens Of The Stone Age hebben alweer een dijk van een album afgeleverd waar, op het spuuglelijke hoesje na, zo goed als niets op aan valt te merken.
Ze flikken het weer, de mannen van Kings Of Leon. Lieten ze op "Aha Shake Heartbreak" een heel ander geluid horen dan op hun debuut "Youth & Young Manhood", dan slaan ze op hun derde weer een andere weg in. De vergelijkingen die nog het meest voor de hand liggen bij het beluisteren zijn (nog meer dan vroeger) hopeloos uncoole groepen als Lynyrd Skynyrd en CCR. Tot zanger Caleb Followill op een gegeven moment (in "Charmer" bijvoorbeeld) zijn keel opentrekt en er een geschreeuw à la Pixies' Frank Black uitkomt. Ook lijkt hij een voorliefde te hebben ontwikkeld voor dezwartgallige romantiek van pakweg Echo & The Bunnymen en consoorten. Jep, de tijd dat ze een soort van hillbilly-antwoord op The Strokes werden gezien is duidelijk voorbij.
Opener "Knocked Up" doet al meteen vermoeden dat dit een bijzondere plaat gaat worden. Een nummer zonder refrein dat van hot naar haar ketst maar er bovenal in slaagt de luisteraar de volle zeven minuten te boeien met een verhaal over de gevolgen van een ongewenste zwangerschap, faut le faire. Een paar nummers later is het de beurt aan de geniale single "On Call", een beest van een song met een fantastische baslijn die zich onmiddellijk in het geheugen vastbijt. Huisfavoriet is echter "Black Thumbnail", dat opent als een gezapige bluessong, maar dan ontploft tot een monster van een rocksong. Het enige mindere nummer van de plaat is het reggae-probeerseltje "Ragoo", maar met twaalf andere songs van onberispelijke kwaliteit zien we dat ene missertje graag door de vingers.
De band is geslaagd in het voorbijsteken van hun "voorbeeld". Waar The Strokes zich met hun derde plaat vastreden in herhaling bevestigen Kings Of Leon hun talent met een fris klinkende en vooral stevig rockende plaat. Klasse!
Je zal het maar treffen, geboren worden in het gezin Wainwright. Vader Loudon is zowat een levende legende en moeder Kate McGarrigle heeft haar sporen verdiend als folkzangeres. Al toen ze dertien waren traden zoon Rufus en dochter Martha op als achtergrondkoortje van hun moeder en tante Anna. 'Voorbestemming' noemen ze dat, want beide kinderen Wainwright zijn net als hun ouders gezegend met een enorm talent als songwriter,al is de een al wat productiever dan de ander. Want terwijl het nog altijd wachten is op de opvolger van Martha's ijzersterke titelloze debuutplaat, laat Rufus Wainwright alweer zijn vijfde album los op de wereld.
Drie jaar na zijn heerlijk barokke "Want"-tweeluik is de zelfverklaarde Gay Messiah nog steeds even flamboyant. Dat getuigt al direct het cd-boekje waarin Rufus in diverse poses te bewonderen valt, gehuld in Lederhosen. Ook in songs als "Do I Disappoint You" en het titelnummer van de plaat duikt zijn voorliefde voor breed uitgesmeerde orkestraties de kop op. Een pompeuze, decadente sound die hij net zo goed kan inwisselen voor een rockgeluid (het zoals al zijn songs weer van de seksuele innuendo's bolstaande "Between My Legs") of rustige luisterliedjes (single "Going To A Town" bijvoorbeeld, of het ronduit schitterende "Rules And Regulations"). In "Slideshow" weet hij ze zelfs te combineren tot een machtige, zij het volledige over the top climax.
Rufus Wainwright is een groot artiest, iemand die door Elton John niet geheel onterecht de beste songschrijver aller tijden genoemd werd. En hoewel de bombast van "Want One" en "Want Two" grotendeels is moeten wijken voor een meer mainstream geluid (het werd tijd om ook eens echt wat geld te verdienen dacht hij naar verluidt) moeten de fans van het eerste uur niet wanhopen. Wainwright heeft geenszins zijn ziel verkocht en alweer een prachtige en eigenzinnig album afgeleverd, hopelijk zet het zijn zus aan om ook eens met nieuw materiaal op de proppen te komen.