Sint-Truiden
- Negen Galloway-runderen worden ingezet voor het beheer van het
natuurproject Runkelen. Leden van Natuurpunt wandelden het natuurgebied
opnieuw in.
Het natuurproject Runkelen op dHei werd in
2000 officieel geopend. De herinrichting van het gebied was gericht op
natuurherstel door onder andere de heraanleg van drie veedrinkpoelen,
het omvormen van een gekapte populierenaanplanting tot een inheems
loofbos, het herstel van wei- en hooilanden, de aanleg van een
hoogstamboomgaard en het aanleggen van kleine landschapselementen.
Het gebied is gelegen tegen de visvijvers Heidemeren, zodat
makkelijk een combinatie kan gemaakt worden van verschillende vormen
van recreatie: vissen, wandelen en genieten van de natuur.
Ook voor de scholen is dit project een interessant gegeven, waar het de
leerlingen mogelijk wordt gemaakt om ervaring met de natuur op te doen.
Om het beheer van dit project te optimaliseren, heeft de stad vorig
jaar het beheer overgedragen aan Natuurpunt Beheer vzw. Voor de
begrazing worden Galloway-runderen ingezet. De Galloway stamt af van
voornamelijk zwart vee, dat sinds de Keltische tijd in Schotland
voorkwam. De Galloway is kortbenig en heeft een ruig haarkleed, dat hem
's winters in staat stelt buiten te blijven grazen en zelfs tijdens
strenge kou te overleven. Dit koeienras is geschikt jaarrond in
natuurgebieden als grote grazer te worden ingezet voor de begrazing.
Het heeft weinig zorg nodig en is niet agressief.
Dankzij extensieve begrazing zullen allerhande variaties in de
plantengroei ontstaan, die een erg gunstige invloed hebben op de
soortenrijkdom van zowel fauna als flora.
De Galloway wordt vaak beschreven als een zeer oud en oorspronkelijk ras. Het
zou afstammen van een gehoornd en zwart vee dat sinds de Keltische tijd in
Schotland leefde. Zijn naam zou het te danken hebben aan het woord Gallovid of
Gaul wat Gallisch betekent en verwijst naar de aanwezigheid van dit volk in het
uiterste zuiden van de Schotse Lowlands. In deze streek, later het Graafschap
Galloway genoemd, stonden de kuddes bekend om hun lang, donker en golvend haar.
Ze waren ook zeer bestendig tegen het ruwe klimaat van dit kustgebied.
Voor het midden van de 18e eeuw werd er weinig opgetekend over de Britse
kuddes. Over de Galloway-runderen zijn enkel wat uitspraken bekend rond de
kwaliteit van het vlees; het wordt beschreven als heerlijk, zacht, zoet en
sappig. Gedurende de 18e eeuw werden de kuddes dan ook in grote getale naar het
zuiden gedreven en verkocht aan Engelse boeren. De dieren werden vetgemest op
Engels gras en verhandeld op de Londense Smithfield markt. Door de fokkers
werden ze geselecteerd op hun hoornloosheid: de drijvers gaven daar de voorkeur
aan omwille van de gemakkelijkere omgang. Vanaf 1780 gebeurde de selectie op de
vleestypische eigenschappen.
Tegen het midden van de 19e eeuw komt er een einde aan de drijftochten. Het
vleesvee wordt terug de heuvels ingestuurd en men stapt in Engeland over op
melkvee. In 1851 brandt het Highland Agricultural Museum in Edinburgh af met een
vernietiging van stambomen en oude documenten, van o.a. de Galloways, als
gevolg. Een nieuwe registratie gebeurt in het Polled Herdbook; er zouden echter
maar weinig Galloway-fokkers aan deelnemen. In 1877 start de Galloway Cattle
Society of Great-Britain met een eigen registratie. In Groot-Brittannië stonden
in 1991 300 stieren en 8000 koeien geregistreerd. Oorspronkelijk werden enkel de
zwarte dieren geregistreerd. In 1951 wordt ook de Dun Galloway (een vaalgrijze
variant) opgenomen. De andere kleurvarianten worden nog later erkend en
geregistreerd.
Als meest visuele eigenschap komt het lang en golvend haar naar voor. De ruwe
buitenvacht en zachtere binnenvacht vormen een ideale bescherming tegen wind en
regen. Omwille van deze isolerende vacht is de vetlaag van het dier minder dik.
Opvallend is dat ook de oorschelpen voorzien zijn van lange haren.
De zwarte Galloway is waarschijnlijk het meest bekend. De andere kleurvarianten,
vaalgrijs, rood, wit (vaak met donkere pigmenten rond de ogen, neus, oren,
tepels) en gestreept (zwart, vaalgrijs of rood met een witte band rond het
midden), zouden er echter ook altijd geweest zijn.
De hoornloosheid wordt beschreven als een erfelijke, dominante eigenschap die
spontaan kan optreden bij vrijwel alle gehoornde runderrassen. Zoals reeds
vermeld, werd er in de 18e eeuw door fokkers geselecteerd op hoornloosheid.
Het gewicht van een koe varieert tussen 450 en 590 kg. De schofthoogte bedraagt
gemiddeld 120 cm. Bij een stier kan dit oplopen van 600 tot 900 kg. bij een
gemiddelde schofthoogte van 135 cm.
Een Galloway is vanaf 1,5 jaar geslachtsrijp. Een koe krijgt haar eerste kalf
meestal vanaf 2,5 jaar. De dracht duurt 9 maanden en het kalveren (meestal van 1
kalf) gebeurt vrij gemakkelijk. De kalfjes zijn gehard, sterk en vitaal en wegen
25 à 30 kg. Een Gallowaykoe geeft niet zo veel melk als de huiskoe maar de melk
zou zeer voedzaam zijn. Het kalf drinkt het eerste half jaar bij de moeder en
eet na een jaar enkel nog gras. Een koe baart zo'n 10 tot 12 kalveren.
Het graasgedrag van Galloways is zeer verscheiden. Ze eten zowel (groffe)
grassen als bramen, takken, twijgen,...Het is ook opvallend dat ze vaak eten wat
door andere kuddes werd vermeden. Bijvoederen is niet nodig.
Hun gedwee karakter wordt als zeer waardevol ervaren. Zelden wordt een razende
of lastige stier aangetroffen. Toch worden ze als zeer moedig omschreven. Het is
bekend dat zij in groep krachtig kunnen reageren wanneer hun rust wordt
verstoord door bijv. wilde dieren of honden. Ook hun zelfredzaamheid en
acclimatisatievermogen wordt erg op prijs gesteld.
Meer en meer worden Galloways ingezet in het natuurbeheer.
In vroegere tijden vormden grote en kleine grazers het landschap. Vele van deze
wilde grazers zijn in onze streken echter uitgestorven. Ter vervanging worden nu
runderrassen uitgezet die nauw verwant zijn aan hun wilde voorouders. De
Galloway is een rund met veel primitieve kenmerken. Het is een sociaal dier dat
in kuddeverband leeft en in kleine groepjes kan losgelaten worden in
natuurgebieden. Het is zeer goed aangepast aan het leven buiten en vraagt weinig
zorg. Zo heeft het geen hulp nodig bij het kalveren, dient het niet gemolken te
worden en vindt het voldoende voedsel waardoor bijvoederen niet noodzakelijk is.
Doordat het niet enkel grassen eet en sommige delen meer of minder begraast
neemt de diversiteit van het landschap toe. Zijn vriendelijk, en rustig karakter
is ideaal in natuurgebieden met een hoog bezoekersaantal.
Toch nog dit. Ondanks het zeer zachtaardig karakter zijn deze dieren niet tam en
kunnen ze niet vergeleken worden met de koeien die we kennen van op de
boerderij. Het is ook belangrijk dat de dieren hun zelfredzaamheid behouden en
niet afhankelijk worden van de mens. Er wordt dan ook gevraagd de dieren met
rust te laten, er niet naar toe te lopen en ze niet te voederen. Ook de hond
blijft het best aan de leiband.
Konik paarden mogelijk naar Veluwe om vogelkers te weren10-08-2009
Er
is een grote kans dat op de Veluwe het konikpaard wordt uitgezet. Het
uit Oost-Europa afkomstige konikpaard, dat niet mensenschuw is, zal de
strijd aan moeten binden met de vergrassing van de heidevelden en de
Amerikaanse vogelkers (ook wel de 'bospest' genoemd), een woekerende
boomsoort die al het andere verdringt.
De Veluwe kent al, van oudsher, schaapskuddes om de vergrassende heide
te begrazen. En sinds een jaar of twintig Schotse hooglanders. Dat zijn
wilde koeien die zijn losgelaten in het natuurgebied Veluwezoom van de
Vereniging Natuurmonumenten, gelegen ten noordoosten van Arnhem.
Beide diersoorten hebben behalve voor- ook nadelen. Schaapskuddes
behoeven een herder en dat kost geld. Schotse hooglanders grazen wel
maar niet zodanig dat de heide er op grote schaal door terugkeert.
Staatsbosbeheer heeft nu echter grote verwachtingen van het
grijs-zwarte konikpaard. Die dieren begrazen nu al onder meer de
vlaktes van de natuurgebieden Meinerswijk (aan de zuidkant van de Rijn
bij Arnhem) en de Oostvaardersplassen.
Land van herkomst:
De Konik is een bijzonder paardenras. Zijn oorsprong ligt in Polen
alwaar men probeerde de 'uitgestorven' Tarpan weer terug te fokken.
De Konik is van alle paardenrassen het meest verwant aan de
Tarpan. De laatste wilde paarden in Polen werden in 1780 gevangen en
ondergebracht in wildparken. Echter in het begin van de 19e eeuw werden
deze paarden verspreid onder boeren die de paardjes kruisten met hun
eigen paarden. Ruim een eeuw later begon men met het terugkruisen. In
feite is de Konik het resultaat van een succesvol Pools fokprogramma
dat erop gericht was een op de Tarpan gelijkend paardenras te
verkrijgen.
De Konik heeft veel invloed gehad op de meeste Poolse en Russische
paarden en pony's. In tegenstelling tot de Tarpan is de Konik juist
bijzonder vriendelijk en werkwillig. (De Tarpan is meer hardnekkig en
onhandelbaar.) De Konik bezit daarentegen wel de taaiheid en soberheid
van de Tarpan. Konik betekent eenvoudig 'klein paard'. De pony is
bijzonder robuust en kan met weinig voedsel toe. Een hoge leeftijd is
geen uitzondering en de vruchtbaarheid is groot. Het karakter is
vriendelijk en gewillig en daardoor makkelijk af te richten en een
harde werker.
Stokmaat:
De schofthoogte bedraagt ca. 1.32 m. Exterieur: Het lichaam is sterk en
goed gebouwd. Het hoofd lijkt op die van een Tarpan (lang, breed, licht
concaaf profiel, breder bij de neusgaten). De benen zijn hard en droog.
Koehakkigheid komt voor bij dit ras. De kleur: varieert van geelvaal
tot blauwvaal, vaak voorzien van een aalstreep maar ook schimmel komt
voor.
Gebruik:
De eerste Koniks deden hun intrede in Nederland in 1982. In Groningen
op de Ennemaborg werd destijds een kudde Koniks uitgezet.
De
Konik-populatie bedraagt momenteel zo'n 2500 stuks, over de hele wereld
gezien. Van dat aantal lopen er ca. 1200 in Nederland en aangrenzende
Belgische gebieden! De grootste kudde (ruim 500) loopt in de
Oostvaardersplassen. De Konikpaarden in Nederland behoren toe aan
Stichting Ark, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en een aantal andere
natuurbeherende organisaties en zijn hier in Nederland puur voor de
begrazing. Behalve in de Oostvaardersplassen lopen er ook kuddes in het
Lauwersmeergebied en het Rivierengebied.
De Fokkerij
Stichting Ark bezit bijna alle bestaande bloedlijnen van de Konik
ter wereld. Oorspronkelijk waren er 35 bloedlijnen, doch door de 2e
Wereldoorlog zijn er nog slechts 22 bloedlijnen over. Stichting Ark
bezit 17 bloedlijnen, de overige 5 lijnen bevinden zich in Polen. Een
unieke situatie voor Nederland waar de grote en kleinere kuddes veel
informatie opleveren over het gedrag van wilde paarden en hun
levenswijze in de natuur. De Stichting werkt vanaf 1991 samen met
Poolse dierentuinen om het genetisch materiaal te behouden. In
Nederland zijn van alle dieren DNA haarmonsters genomen zodat hun
afstamming bekend is.
Een konik is van oorsprong een in Polen en Wit-Rusland gehouden paardenras, dat klein van stuk en heel resistent is. Koń is Pools voor paard, konik (konjiek) voor paardje.
Kenmerken
Het konikpaard heeft geen verzorging nodig en kan het hele jaar vrij
rondlopen. Om deze reden wordt het dier vaak ingezet voor begrazing in
natuurgebieden in Nederland. Hoewel alle paarden nazaten zijn van hun
wilde voorouders wordt voor begrazing vaak gekozen voor de konik, omdat
er geen storende factor is van "liefhebbende fokkers" en omdat de konik
nauw verwant is aan de tarpan, een oorspronkelijk wild paard. De konikpaarden bleken bovendien nagenoeg vrij van gebreken die onze huispaarden hebben
Begrazing door paarden
Paarden hebben een differentiërend effect. Ze eten graag kort gras, waardoor ze vaak hetzelfde terrein begrazen. Zo ontstaat een paardenwei. Een latrine daarentegen verruigt omdat daar door paarden niet gegeten wordt. Hierdoor ontstaan omstandigheden waardoor een meer diverse flora en fauna zich kan ontwikkelen.
Geschiedenis
De bioloog / econoomGerben Poortinga introduceerde voor het eerst in 1981 de konik in het natuurbeheer. De introductie was niet bedoeld als beheermiddel zoals voorheen de inzet van boerenvee, maar als integraal onderdeel van de natuur. Ook grazers
en de natuur om hen heen moeten zich in onderlinge afhankelijkheid
ontwikkelen. Poortinga eiste van de beheerders dat strikt natuurlijke
kuddevorming, zonder "dierverzorgende" maatregelen, zou plaatsvinden en
dat overbevolking uitsluitend aselect en op basis van ecologische
ontwikkelingen van het gebied zouden plaatsvinden. Door jarenlang
onderhandelen vervierf Poortinga toestemming tot een vrije selectie van
uitgangsmateriaal. Aan de kwaliteit van de konikspaarden op de
Ennemaborg is dat volgens Margriet Markerink, auteur van het boek "Koniks, wilde paarden in Nederland", nog steeds te zien. Naar aanleiding van het succes van de natuurontwikkeling op landgoed de Ennemaborg wordt het ras nu gebruikt in Europese natuurreservaten als de Oostvaardersplassen voor begrazingsdoeleinden. Hiermee functioneert de konik als een van de grote grazers van Europa. Ook in alle omringende landen is de beheersvisie nu op grote schaal overgenomen en toegepast.
Predatie
In de Nederlandse natuurgebieden ontbreken predatoren van de Konik. Hierdoor is het gedrag anders dan het is in een gebied met wolven of lynxen. In Frankrijk in de Jura zijn koniks uitgezet omdat zij minder last van predatie hebben dan de schapen die zij vervangen. In Letland is de konik uitgezet om de vergrassing tegen te gaan in een milieu waar de wolf thuis is. De ervaring tot nu toe leert, dat een gezonde kudde paarden weinig te duchten heeft van de wolf. De wolf is niet direct gewend om op het paard te jagen; ook de wolf moet zich hieraan aanpassen.
Een galloway is een hoornloos, meestal zwart behaard runderras dat oorspronkelijk uit Schotland komt.
Algemeen
Dit koeienras is geschikt jaarrond in natuurgebieden als grote grazer te worden ingezet voor de begrazing. Het heeft weinig zorg nodig en is niet agressief.
Rasbeschrijving - oorsprong van de Galloways
De Galloway stamt af van voornamelijk zwart vee, dat sinds de Keltische tijd in Schotland
voorkwam. Dit Keltische vee moet de basis hebben gevormd voor o.a. de
Galloway van Zuidwest Schotland. De Galloway is kortbenig en heeft een
ruig haarkleed, dat hem 's winters in staat stelt buiten te blijven
grazen en zelfs tijdens strenge kou te overleven. Het haar van de
Galloway is lang en golvend: de oorschelpen zijn karakteristiek voor
het ras, voorzien van lange haren. Galloway - koeien, hebben een
gemiddelde schofthoogte
van 120 cm en wegen 450-590 kg: stieren zijn gemiddeld 130 cm en wegen
600-900 kg. De dieren zijn robuust en vruchtbaar. Vaarzen zijn dekrijp
op een leeftijd van 20-27 maanden, de tussenkalftijd bedraagt 365
dagen. De koeien die over een sterk beschermend moederinstinct
beschikken, kunnen aan 10-12 kalveren het leven schenken. De kalveren
wegen bij de geboorte 25-30 kg en zijn vitaal. Het ras is sober en dus
erg geschikt voor extensieve vleesproductie. Intensiveren en voeren van
brokken zal zelfs alleen maar leiden tot een financieel fiasco. Op 3
jarige leeftijd is de Galloway gereed voor de slacht en sinds het begin
van de 19e eeuw is de "Galloway-rib" bekend en gewaardeerd bij de
Londense slagers. Het Gallowayvlees bevat bijzondere vetten namelijk
alleen de gezonde amino 3 vetten die voor lichaam 100 % verwerkbaar
zijn.
Voortplanting
De Galloway is na anderhalf jaar geslachtsrijp. Na negen maanden
wordt meestal één kalf geboren, dat ongeveer een jaar bij de moeder
blijft. Een koe baart zo'n 10 tot 12 kalveren in haar leven.