Et in quacumque domum intraveritis, ibi manete, et inde ne exeatis. Et quicumque non recepirent vos: exeuntes de civitate illa, etiam pulverem pedum vostrorum excutite in testimonium supra illos.
Als ge ergens een huis binnengaat, blijft daar tot ge weer afreist. En is er een plaats waar men U niet ontvangt en niet naar U luistert, gaat daar dan weg en schudt het stof van uw voeten als een getuigenis tegen hen.
And whatsoever house you shall enter into, abide there, and depart not from thence.
And whosoever will not receive you when ye go out of that city,
shake off even the dust of your feet for a testimony against them.
krak, krak, krak dat was een tak die brak en Tom die vogels wilde vangen die kon zijn broek te drogen handen want vogels bouwen liefst hun nest aan 't water; 't is daar ook het best en wie niet weet waarom die vraagt dat maar aan Tom
Als je de voet op de andere oever zet en het blijkt de hemel te zijn. Als je dan door een hand wordt aangeraakt en het blijkt Gods hand te zijn. Als je dan muziek hoort en het blijken engelen te zijn: dan ben je niet heengegaan maar naar huis gegaan.
Lang reeds is ze van ons heengegaan als in een vreemde, mistige ochtend Angstig zoekend, radeloos soms naar onbestemde dingen We stonden naast haar en wilden haar helpen maar ze herkende ons niet meer Eens zal ze ook uit ons zicht verdwijnen Huilen helpt niet ...
In de mist is trage een os met een ossewagen stappend naast de mist nooit mist zijn maat de os van de ossewagen Uit de mist in de mist met de hortende wagen dut de wagenvoerder zich niet vast in een spoorloze slaap
Achter aan de wagen drijft lantaarnlicht een geringe wig van klaarte in de donkerdiepstraat.
Mijn moeder was een heilige vrouw. - O daar ligt blijdschap in die rouw. - Mijn moeder was heilig, en rein, en zoet Als de melk van haar borst ... O mijn moeder was goed ! En schoon, schoon oud ! Niet één groef in haar wang, Haar ogen al ziel en haar woorden al zang ! Gij hoordet, gij zaagt haar, en vroegt, mijn vriend: Ach jongen, waar hebt ge zo'n moeder verdiend !
En toch, gij wist nog niet half wat zij deed Uit verborgen zorgen; hoe hard zij streed In de nederigheid van haar weduwsmart, Met een roos op 't gelaat en een doorn in 't hart ! Haar kinderen schonk zij het brood uit haar mond. Tot het laatste bloed uit haar warme wond ... Mijn moeder ! ... Zoete gedachtenis. Beheers wat er goeds in mijn leven is !
Aan uwen boezem einden alle tochten, mijn vrouw die mij met God en mens verbindt. Altijd ontbloeid en nimmer vrij gevochten, troost zich mijn ziel aan u en aan ons kind.
Met u en bruinen Herfst in dezen huize, de appels geblonken op de schouw in rij, wachtende boeken, vuur en vlammend suizen, is 't hart, hoe droef ook, toch onzegbaar blij.