In de mist is trage een os met een ossewagen stappend naast de mist nooit mist zijn maat de os van de ossewagen Uit de mist in de mist met de hortende wagen dut de wagenvoerder zich niet vast in een spoorloze slaap
Achter aan de wagen drijft lantaarnlicht een geringe wig van klaarte in de donkerdiepstraat.
Mijn moeder was een heilige vrouw. - O daar ligt blijdschap in die rouw. - Mijn moeder was heilig, en rein, en zoet Als de melk van haar borst ... O mijn moeder was goed ! En schoon, schoon oud ! Niet één groef in haar wang, Haar ogen al ziel en haar woorden al zang ! Gij hoordet, gij zaagt haar, en vroegt, mijn vriend: Ach jongen, waar hebt ge zo'n moeder verdiend !
En toch, gij wist nog niet half wat zij deed Uit verborgen zorgen; hoe hard zij streed In de nederigheid van haar weduwsmart, Met een roos op 't gelaat en een doorn in 't hart ! Haar kinderen schonk zij het brood uit haar mond. Tot het laatste bloed uit haar warme wond ... Mijn moeder ! ... Zoete gedachtenis. Beheers wat er goeds in mijn leven is !
Aan uwen boezem einden alle tochten, mijn vrouw die mij met God en mens verbindt. Altijd ontbloeid en nimmer vrij gevochten, troost zich mijn ziel aan u en aan ons kind.
Met u en bruinen Herfst in dezen huize, de appels geblonken op de schouw in rij, wachtende boeken, vuur en vlammend suizen, is 't hart, hoe droef ook, toch onzegbaar blij.