Stroef water trekt over de heupen van zijn lange leven
Zelden sterven dagen trager, zelden zo'n bevroren ziel gekust, zo'n uitgekleed verdriet omarmd. Zijn lief zonder lusten, zijn verdriet vandaag aan de dag.
Alles wat hem restte was de geur van een beslapen bed, woelig zweet in schapenveren, een doorligwonde dieper dan zijn gedachten dragen konden.
Hij ligt beduimeld neer op de laatste kussen van wat eens was een lief, Hij rekt zijn lange ledematen, zijn lende breekt uit, de zonden spoelen over hem als was hij er nooit aan wal geraakt.
Zijn lief ligt elders, ze ligt langzaam. langzaam aan kind, later duurt wel eeuwig.
Hoe onbegrijpelijk kalm is de kamer De aanblik van een laatste nacht, een huis dat zo onwerkelijk lijkt in de stilte van de eerste dag,
Hij proeft haar zout nog op zijn tong, en slikt de liefde door.
Ze had voor de kachel gelegen met alleen haar sokken aan, ze hadden onder tafel gewoond, een plat dak, twee tassen koffie als schoorsteen van de huiselijkheid, haar glimlach in zijn binnenzak. Nooit eerder had hij pasfoto's bij zich gedragen slechts die van haar was zo onherroepelijk mooi dat het een gat in zijn zak brandde bij het dragen. Zij had er geen van hem gewild. Hij was niet mooi, ze vond hem matig mooi
En zij zal nooit meer in zijn oude overhemd en niets eronder bij het raam staan in de eerste zonnestralen, en hij haar lichaam waarnemen en haar vragen hem te trouwen Zij zal nooit meer zijn lijf beroeren, geen vrouwenschoenen en onderbroeken meer in de kamer op de grond, bij elkaar te sprokkelen na de weldaad,
het hoofd was van de kachel gevallen
Hij die met zijn gedachten steeds op wandel gaat, ze uitlaat in een poging rust te vinden in zijn denken, elke nachtstand uitproberen,
Wat kost een zonde? Hoe lang duurt een poging? Wie heeft er schrik van zomersproeten?
Hij dacht dat hij een strand was en de zon ging onder in zijn navel,
Ze had nog nooit gelogen, ze zou niet geweten hebben waarover. Ze was kortstondig vochtig en als hij niet bewoog, als hij stil bleef zitten en de narcissen met hun schreeuwige gestalte de winter schrik aanjagen, dan schemert het sneeuwwitte woede boven de zee van nooit meer anders.
Ze zeiden haar dat de zon opkomt voor niets en dat heeft ze nooit begrepen.
In de laatste klaarte van alweer zo'n dag verdwijnt een ballon stilaan uit het zicht, hij lost op, tot hij er nooit echt lijkt geweest te zijn,
de mensen zijn altijd onderweg naar huis,
Nu op dit moment, bevind iedereen zich in de verte.
men had licht gemaakt.
In de verte groeit een feest, de gasten praten moeizaam mooie praatjes
jonge vrouwen met hun gladgestreken moedersrokken komen aan gelopen, een trompet toetert de eerste noten van het nieuwe spel,
In de verte beweegt een feest, In de verte beweegt het, leeft het,
De vader ziet zijn dochters heupen wiegen en vraagt zich af hoe lang het geleden is dat hij haar had gekend, hij merkt voor het eerst haar volle lijf op en hoe haar lippen trillen, woorden tuiten tot een man die hij niet kent. Hij vindt haar wulps en terzelfdertijd hoort hij zijn vrouw weer in gedachten haar eerste lieve woorden zeggen, van ge zijt zo schoon, zo mannelijk.
In de verte leeft een feest van schuifelend en aarzelend de eerste stappen, Slechts nog enkele geloven niet dat ge schoner zijt dan ooit als ge danst met heel uw hart. slechts nog enkele geloven dat ze niet graag dansen ze zijn bijna allemaal vertrokken
De vlecht van de vijftienjarige verliest na het losmaken haar eerste levensjaren, want hij had haar ten dans gevraagd, zij had haar nek ontbloot, dikke lippen lepelen naar een rode tong, ze krijgt haar eerste kus, ze zal nog nooit zo goed geslapen hebben
in de verte leeft een feest, in de verte heerst er dronken liefde het groeit onder de jurken van de jonge zwanen, in de grote glimlach van de vrouw, elk leven van een vreemde is nu achterwege gelaten, ieder van hen neemt deel aan het gebeuren van groot geluk en nee geen zorgen
Het onderhemdje van de grootmoeder vertoont jaarringen van 't vele springen, en ze springt en springt mannen met aktetassen bouwen stapels van om ter hoogst en de mijne is den grootste, hier wordt niet gekeerd en gekeurd, hier is geen straat, in den donker is alles zwart
In de verste verte van daar achter mijn horizon groeit een vurig volk, ze dansen met hun harde noten op de melodie ze kraken al die beenderen niemand kan nu nog niet aan 't dansen zijn, niemand nooit eerder had niemand nooit zo'n dans gemaakt, ze buitelden als honden door de aarde, ze tuimelen en turnen, twee oude mannen maken een vliegtuiggebaar,
het bruist het zwelt het feest
ooh nee nooit niemand nooit eerder had niemand dit geluk gezien.
want hier is het feest hier breekt men de potten
dit is de liefde,
de duif die aan de voeten zat schrikt wakker bij het ploffen van een korrel, ` acht, negen, tien misschien wel meer duiven schrikken wakker bij het ploffen, ze willen allen den eerste zijn, ze kronkelen langs elkaar heen, ze pikken in de natte aarde
een vrouw leunt hijgend op het puntje van haar paraplu, schuintegenover haar zit een man in grijstinten, met borstelige wenkbrauwen, een wollige lucht trekt weg uit zijn mond, hij zegt zacht en alleen tegen zichzelf " ik, ik wil surfen op de bochten'
In de verte is een feest en zo iets heb ik nog nooit gezien ik hoop dat er een levend standbeeld is
en jij laat me lachen, met je woorden die je altijd anders zegt
voor jou zijn al mijn woorden nooit genoeg, voor jou kan ik geen dingen schrijven,
ik naar je warme lijf, in je schoot, en bijt een stukje van je vinger, bewaar het naast mijn bed,
onverzonnen zinnen ik kan voor jou geen woorden vinden, hoe moet ik je dan wel zeggen?
over straten loop ik, door de steegjes, langs de huizen, gestapelde verhalen aan elkaar gebreeën bakstenen vertalers van een geschiedenis, verhullers van een ongekend, nooit verteld verhaal, ik dwaal verdwaal zonder het plan van mijn gevoelens te verlaten,
hoe vreemd niet te verwoorden kunnen, hoe vreemd voor mij die anders schrijven kan, zonder te bedenken wat, nu zo onbeschrijfelijk, gevaarlijk zacht
wat ben je mooi
en ik, ik kan alleen maar zeggen dat het niet te zeggen valt en dat ik liever zwijg, en liefst nog in je kruip en je arm rond mij en je lijf mijn hoofdkussen, mijn steun om op te dromen
en je bent zo goed, ik kan niets anders zeggen
verhaaltjes gaan over prinsen en erwten en veel te grote tanden, meisjes met strikken en je nestels veel te los, verhaaltjes gaan over ons en wij twee, nooit alleen, ergens in mijn gangen dwaal je rond in die gedachten, zelden verder weg dan juist maar om de hoek in de kamer van mijn hart, meestal dicht,
dicht in je lichaam staat de nacht in brand
gloedrode drijfkracht
tedere gedrochten schuimen langzaam langs de kraan die ons voorgoed herinnert aan de voorspoed
in de golven van je lijf voel ik dat je nader komt, vooruit in de gang de overkant trekt grijze sporen in een lichtblauw zomerkleed
kleffe nachten, lenteschachten
zacht zoenen goed dromen en hard zoenen en slapen en blij dat je het deken nam. en morgen morgen en jij en ik en en een doos vol dromen en veel slaap slaap
achter de gordijnen kruipt een donker grijs verhaal, antraciet mysterie van zonder hem geen leven ongeduld zo vol donders ongeduld
en ik naast je en kijkend naar je naar hoe je zachtjes je lijf beweegt, je lippen laat trillen tuiten om je zacht prievelend je op je zij te draaien en te keren en nu heb ik het koud