Er was eens een héél klein vlindermeisje. Nu denk je waarschijnlijk vlindermeisjes, bestaan die wel? Nu kan ik je vertellen dat ze echt wel bestaan, maar ze zijn zo klein dat wij mensen ze amper met het blote oog kunnen zien. Dat vlindermeisjes zo klein zijn is ergens niet meer dan logisch, want moesten ze groter zijn zou elke mens, buiten jij en ik, ze ook kunnen zien en ze eventueel vangen. Daar is het vlindervolkje heel erg bang voor. Het idee alleen al dat een mens hen in een glazen kastje zou stoppen en hen tentoon zou stellen in een museum was voor hen een nachtmerrie.
Op een dag was het vlindermeisje buiten aan het spelen. Helemaal alleen.
Normaal gezien spelen vlinderkindjes altijd samen, maar vandaag niet want al de andere vlinderkindjes zaten die dag thuis met buikpijn omdat ze gisteren te veel honing uit de bloemen hadden gesnoept. Het vlindermeisje was buiten met een bijtje aan het verstoppertje spelen. Ze verstopte zich achter een blaadje weegbree. Hier zou het bijtje haar vast niet vlug vinden. Ze zette zich met haar rug tegen de stengel, leunde een beetje achterover en probeerde een zonnestraal op te vangen. Mmmm wat gaf de zon warmte. Het vlindermeisje sloot haar ogen en dacht aan al haar vrienden en vriendinnetjes. Wat had ze er veel. Ze dacht aan Miserabelle met wie ze elke dag tikkertje speelde, aan Honingvlokje met wie ze soms danste in de dauwdruppels. Terwijl vlindermeisje zo aan het mijmeren was, was bijtje ijverig op zoek naar haar. Vlindermeisje was bijtje alweer helemaal vergeten. Ineens werd Vlindermeisje heel triest. Ze dacht terug aan gisteren.Toen waren al haar vlindervriendjes samen op honingjacht gegaan. Elk vlinderkindje was erbij, behalve Vlindermeisje. Zij zat gisteren haar vlindermama te helpen met meeldraden in te maken voor de strenge winter die weldra zou komen.
Geen enkel van haar vlindervriendjes was haar komen halen. Dikke tranen rolden over haar wangen. Wat voelde ze zich alleen. Ze was zo in gedachten verzonken dat ze het lichte gezoem niet had opgemerkt. Het was Bijtje die haar gevonden had.
Hier ben je Vlindermeisje. Eindelijk heb ik je gevonden zei Bijtje. Ey, waarom huil je vlindermeisje? Pfff Bijtje dat begrijp jij toch niet, zuchtte Vlindermeisje. Ik voel me zo alleen. Niemand ziet me graag, zelfs mijn vrienden zien me niet staan als ze op honingjacht gaan.
Bijtje zette zich op het blaadje naast Vlindermeisje en zei Oh jawel, dat begrijp ik heel goed. Ik mocht vroeger ook nooit meespelen met Jobbe en Flubber de wespen. Vlindermeisje keek Bijtje vol ongeloof aan. Maar weet je zo erg vind ik dat nu niet meer. Je kan andere vrienden maken. Vrienden waarvan je dacht dat het er eerst geen konden zijn. Denk je? vroeg vlindermeisje. Ik weet het zeker, zei Bijtje. En met haar borstelig lijfje veegde Bijtje de laatste traan van Vlindermeisjes linkerwang.