De priester moet Gods woord verkondigen. Hij moet de gezalfde van de Heer zijn die Jezus' boodschap verder uitdraagt, en dit naar Jezus' voorbeeld, een boodschap van caritas als voorwaarde voor heiliging. Hij is de voorganger die verkondigt, maar tevens de dienaar is in de naam van de Vader, de Zoon en de Geest. Hij is de gezant van de Heer die de weg naar de God toont, die steeds christelijk geïnspireerd een toevlucht moet zijn in de moeilijke momenten van het leven. Hij is een man van gebed, persoonlijk verbonden met Christus en Hem in het sacramenteel leven aanwezig brengt in de wereld, iemand die zoals Christus steeds bij de dingen van de Vader is.
'Hij had de zijnen in de wereld bemind, Hij gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe '(13,1) Dit zijn de aanvangswoorden over de viering van zijn Paasmaal met zijn apostelen. Na heel de Afscheidsrede te hebben overwogen en na de bezinning over het hogepriesterlijk gebed, dat we 'hetpriesterwijdingsgebed' menen te mogen noemen, zouden we durven stellen dat dit 'bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe'wel eens het priesterschap zou kunnen zijn. Hij had ze uitverkozen om, door Hem onderricht, voorbestemd te zijn op de zending die Hij hun toevertrouwt. Hij zendt hen zoals de Vader Hem gezonden heeft: 'Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: wie hem aanvaardt, die Ik zal zenden, aanvaardt Mij, en wie Mij aanvaardt, aanvaardt Hem, die Mij gezonden heeft' (13.20). In het sacrale wijdingsgebed over zijn apostelen bidt Hij tot zijn Vader: 'Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt, zo zend Ik hen in de wereld' (17,18). Bij zijn eerste ontmoeting als verrezen Heer herhaalt Hij: 'Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik U'(20,21); als eerste handeling blies Hij over hen, zeggend: 'Ontvang de Heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven '(20,23). Hij had hen al opgedragen: 'Neemt en eet, dit is mijn Lichaam; drinkt allen hieruit, want dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden' (ML26,26-28), zijn opdracht voor hen er aantoevoegend: 'Doet dit tot gedachtenis aan Mij' (Lc.22,19) Zij krijgen de taak zijn levensoffer telkens opnieuw tegenwoordig te stellen en zondaars hun zonden te vergeven. Zij moeten, naar zijn voorbeeld, de woorden van de Vader brengen, getuigenis afleggen (15,27) over Jezus' lijden en sterven, maar vooral over zijn opstanding, zijn schapen hoeden als de Goede Herder. Als zij elkaar liefhebben zoals Hij hen heeft liefgehad, en vast geloven dat Hij van de Vader is uitgegaan, gaat hij over tot wijding: Hij wijdt hen toe aan de Vader, en ook voor hen wijdt Hij zichzelf toe aan de Vader.
Zo is het priesterschap voor hen het bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.
Voortaan zullen zij, en na hen ieder priester, 'in zijn Naam' aan de wereld Jezus' boodschap van liefde en barmhartigheid brengen, de sacramenten toedienen. Daardoor is het bewijs van zijn liefde voor 'de zijnen' tevens Jezus' levensgeschenk aan zijn Kerk. Ieder gelovige zal in de priester 'de alter Christus' kunnen ontmoeten. Een eerste teken daarvan hebben we ontmoet onder het kruis: Jezus sprak tot zijn moeder: 'Vrouw, ziedaar uw zoon', tot Johannes: 'ziedaar uw moeder de evangelist vervolgt: 'De leerling nam haar bij zich in huis (eis ta idia) '(19,27) Maria, de moeder van Jezus staat onder het kruis als 'symbool' voor de Kerk, Johannes, de beminde leerling, pas gewijde priester, nam Maria, de Kerk, op in 'zijn huis', 'in de dingen van de Vader.' d.i. hij neemt Maria, de Kerk, op in zijn priestertaak, De Kerk wordt zo aan de priester toevertrouwd. 'Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Hierdoor wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij rijke vruchten draagt'. Heer, geef ons priesters, geef ons goede en heilige priesters!
INLEIDING
In de lezing over de gebeurtenissen die plaats vinden op het Laatste Avondmaal, brengen de drie synoptici verslag uit over de instelling van de Eucharistie, het offer van het Paaslam, 'Dit is Mijn Lichaam 'dit is Mijn Bloed' aangevuld met de woorden: 'dat voor u gegeven wordt, 'dat voor u vergoten wordt tot vergeving van de zonden'. Johannes daarentegen geeft ons bij de aanvang het verhaal van de voetwassing. Ligt bij de synoptici de nadruk op de Eucharistie, Johannes verwijst, - naar mijn bescheiden aanvoelen -, naar de instelling van het Priesterschap. Niet dat Johannes 'geen weet' heeft van de Eucharistie; hij heeft voordien reeds, in hfst.6, uitvoerig 'vooruitgekeken': 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Mijn vlees is echt voedsel, mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft met Mij verbonden en Ik met hem.' (Jo. 6,53.55-56).
We hebben tot nu toe gezien dat 'de Joden', de leidende klasse, de priesters en de oudsten, niet bepaald het voorbeeld van leiders zijn die Jezus aan zijn Kerk kan schenken; Hij noemt hen zelfs kinderen van de duivel: 'De vader uit wie gij zijt, is de duivel, en gij verkiest te volbrengen wat uw vader verlangt.' (Jo.8,44) Hoe zouden die priesters waardig de Eucharistie vieren en zijn bevel 'Doe dit tot mijn gedachtenis' kunnen uitvoeren?
De oude tempel breekt Hij af. De nieuwe tempel, de tempel van zijn lichaam, moet bediend worden door heilige, d.i. (toe-)gewijde priesters. Daarom heeft Hij zijn apostelen gekozen, ook als er een afhaakt en zijn taak verraadt. Zij moeten, naar zijn voorbeeld, en 'in zijn Naam', 'in persona Christi', de goede herders zijn wanneer Hij is teruggekeerd naar de Vader. In zijn naam moeten zij verder de liefde van God openbaren, zonden vergeven, mensen genezen, dankzeggen: weiden zoals het hoort. 'Weid mijn lammeren, weid mijn schapen 'Jo.21.J 5.17. Geen priester geen sacramenten noch geloofsverkondiging!
Het is een taak, een ambt, dat verleend wordt door de Heer zelf, door Hem alleen!
'Elke Hogepriester wordt genomen uit de mensen
en aangesteld voor de mensen,
om hen te vertegenwoordigen bij God,
om offers op te dragen voor de zonden.
Hij is in staat onwetenden en dwalenden geduldig te verdragen,
omdat hij ook zelf aan zwakheid onderhevig is;
Daarom moet hij, als hij offers voor de zonden opdraagt,
evengoed aan zichzelf denken als aan het volk.
En niemand kon zich die waardigheid aanmatigen.
Men moet evenals Aaron door God geroepen worden. 'Hebr. 5.1-4)
'Ik, de Heer zelf, heb u geroepen om heil te brengen.
Ik neem u bij de hand, Ik vorm u en bestem u om de man te zijn
van mijn verbond met het volk, het licht voor de naties.' (J.42,6)
Dat Johannes zich op het priesterschap van de Apostelen 'concentreert' zullen we in de hfst. 13/17 van het Johannes-evangelie mogen vermoeden
EVANGELIE VAN WITTE DONDERDAG
'Het paasfeest was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader en die de zijnen in de wereld bemind had...' (1)
De Heer vroeg Petrus en Johannes alles voor het paasmaal klaar te maken. Hij wist goed wat er gebeuren zou. Tot driemaal toe had Hij Zijn lijden en sterven, maar ook Zijn opstanding voorzegd. Vele wonderen had Hij verricht; het waren de werken van de Vader: 'Het zijn de werken die de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen en die Ik ook volbreng.' (Jo.5.36) Hij had de twaalf, 'die Hijzelf wilde' (Mc.3,13) tot zich geroepen om Hem van zeer nabij te volgen. Nu viert Hij zijn laatste paasfeest enkel met hen, omdat ze Hem toebehoren, het zijn de 'mensen die de Vader Hem uit de wereld heeft gegeven. Zij behoren de Vader toe. Al het mijne is van U en het uwe is van Mij. '(17,6.10,)
Het is het uur waar Hij zo naar verlangd heeft, het uur van de verheerlijking van de Zoon door de Vader. Maar bij zijn terugkeer naar de Vader gaat zijn liefde vooral uit naar zijn apostelen: 'zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toekom. '(17,11)
Op dit ultieme moment 'gaf Hij hun het bewijs van zijn liefde tot het uiterste.' (1)
Dat die liefde van goddelijke oorsprong is kan niet anders. En toch verwondert het ons misschien, maar tot hier toe werd in het Johannes-evangelie niet veel over de liefde gesproken; enkele verwijzingen naar de liefde tussen Vader en Zoon: 'De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles is handen gegeven. '(Jo.3,35) 'De Vader toch heeft de Zoon lief en laat Hem alles zien wat Hij doet.' (Jo.5.20) 'Hierom heeft de Vader Mij lief omdat ik mijn leven geef' (Jo.10,17) En als er dan sprake van liefde bij mensen, is het eerder in een 'negatieve' zin; tot de 'Joden' zei Hij immers: 'Ik weet dat gij in uw hart geen liefde tot God hebt. Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en toch aanvaardt gij Mij niet.'_(Jo.5.41-42)
'Als God uw Vader was, zoudt gij Mij beminnen, want van God ben Ik uitgegaan. Daarom luistert gij niet, omdat gij niet uit God zijt. ' (Jo. 8,42.47)
Bij de aanvang van het Laatste Avondmaal spreekt Jezus over zijn liefde voor zijn leerlingen, voor de 'zijnen' (idious), en dan nog wel over de liefde tot het uiterste, d.i. volledig en overvloedig. In alles wat Hij doet wil Hij alleen maar liefhebben, zeker nu in het vooruitzicht van zijn heengaan naar de Vader. Hij richt zijn volle liefde tot hen die Hij heeft uitgekozen, maar in de wereld blijven. Het is omwille van de Vader dat Hij de zijnen zozeer liefheeft, dat Hij tot het uiterste gaat. Het betekent het eindpunt van zijn goddelijke zending hier op aarde. Tot nu toe had Hij alleen maar over zijn liefde tot de Vader gesproken; nu richt Hij zijn volle liefde tot zijn apostelen. Hij wil hen het bewijs van zijn liefde schenken. Hoe zouden zij dit 'bewijs' ervaren?
'Er werd een maaltijd gehouden,...' (2a)
Het betreft hier de paasmaaltijd. Dit is een feestmaal, een rituele maaltijd met een vast ritueel, dat herinnert aan de bevrijding van het volk uit de slavernij van Egypte; dit verhaal staat te lezen in boek Exodus hfst.12. Het wordt in onze liturgie op Witte Donderdag gelezen. Jezus viert het paasmaal zoals is voorgeschreven door de Joodse wet. Maar Hij brengt ze samen met de viering van de sabbatliturgie, waar de Joodse gemeenschap samenkomt rond het woord van God. Deze omvat psalmen, zegen- en smeekbeden, en waar een 'voorganger' lezingen uit de Schriften houdt, en deze daarna 'becommentarieert. (cfr. Lc.4, 16-22) (cfr. het 'toemaatje' dd. 14.03.2005: 'La Messe', Card. Jean-Marie Lustiger, Erd. Bayard, p.27-30)
terwijl de duivel reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan had ingegeven Hem te verraden. '(2b)
Zo juist nog sprake van de liefde tot het uiterste toe, of de duivel is aanwezig, de uiterste boosheid van het verraad. Het is nog maar een plan en de leerlingen nog niet bekend. Zij hebben geenszins een vermoeden. Jezus zal hen daar later over 'inlichten'.Ook bij het ultieme moment van de liefde zit de duivel mee aan tafel. In het christelijke leven is de duivel nooit ver weg. Hij is een stoker, 'een vijand, een briesende leeuw, die op zoek is naar een prooi om te verslinden. '(1Petr.5, 8), zal Petrus later getuigen, en we zullen zien dat hij uit 'ervaring' spreekt.
'In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, stond Hij van tafel op, legde zijn bovenkleed af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.' (3-5)
Het maal waarbij zij nu samen aanwezig zijn is nog niet de Eucharistie; Hij zal het sacrament instellen in de loop van de maaltijd. Toch is het er een begin van.
- We weten uit de brief van Paulus aan de Korintiërs dat de 'Maaltijd des Heren' gevierd werd,volgend op een gewone maaltijd. (1 Kor. 11,17-33) -
De paasmaaltijd omvatte verschillende 'delen'. Bij het begin van de maaltijd heeft de voetwassing plaats. Wat kan ze betekenen?
'De voetwassing. Zij is het 'bewijs van de liefde tot het uiterste toe' (Jo.13,1). Een daad van liefde die Petrus - zoals men best kan begrijpen - als onaanvaardbaar, als de omgekeerde wereld ervaart. Maar precies dit omgekeerde is het juiste, dan men eerst aan zich moet laten gebeuren (en wel precies zo, als de Heer het doet, noch min noch meer), vernederd te worden door zijn onovertrefbare liefde, om er dan 'een voorbeeld' aan te nemen (13,14) en dezelfde vernedering van de liefde te voltrekken tegenover de broeders. Dit is in het Evangelie de concrete illustratie van wat onmiddellijk daarna, in het mysterie van de Eucharistie, aan de Kerk zal gegeven worden: de christenen moeten evenzo voor elkaar eetbaar voedsel en aangename drank worden.' (2)
De voetwassing wordt aangezien als een daad van nederigheid van de Heer Jezus. 'Hij heeft het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis. 'Fil.2, 7-8) - Deze lezing gebruikt de Kerk als inleiding voor de liturgie van de Goede week, lezing op Palmzondag.
Naast de nederigheid moet tevens de dienstbaarheid onderlijnd worden. 'De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen. Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn.' (Mc. 10,45.44) 'Gelukkig de dienaars, die de heer bijzijn komst wakende zal vinden. Voorwaar, Ik zeg U: Hij zal zich omgorden, hen aan tafel nodigen en langs hen gaan om te bedienen.' (Lc. 12,37)
Het beeld van de dienstbaarheid brengt ons bij het beeld van de lijdende Dienaar
'Ziehier mijn dienstknecht, aan wie Ik verknocht ben mijn Uitverkorene, die Mij behaagt!
Ik heb op Hem mijn geest gelegd,
en aan de volkeren zal Hij de wet verkondigen.
Trouw draagt Hij de wet voor zich uit,
onvermoeid en nooit gebroken,
totdat Hij op aarde de wet heeft gevestigd,
en de landen naar zijn leer uitkijken. 'Js.42, 1-4)
Hij sprak tot Mij: Gij zijt mijn Dienaar, door wie Ik Mij glorie bereid.
Die tot zijn Dienaar Mij vormde van de moederschoot af
om Jakob tot Hem terug te brengen en Israël voor Hem te verzamelen.
Ik stel U tot Licht voor de heidenen,
om mijn heil te doen reiken tot de grenzen der aarde!' Js.49.3.5.6b
'Waarlijk, Hij heeft zichzelf tot zoenoffer gemaakt,
Hij zal zijn nakomelingen mogen zien in lengte van dagen,
als Hij volbracht heeft wat de Heer behaagt.
Zelf rechtvaardig, zal mijn Dienstknecht velen tot gerechtigheid brengen,
hun zonden laadt Hij op zich.' (Jes. 54,10.11b)
Is de voetwassing misschien geen 'rituele' reiniging, - 'Toen echter het paasfeest dan de Joden op handen was, gingen velen uit de streek vóór Pasen naar Jeruzalem om zich te reinigen.' (Jo. 11,55), - Jezus ziet er een teken in dat naar vergeving en liefde verwijst. Lezen we de tekst over Maria, de zondares, die de voeten van Jezus heeft gewassen met haar haren; Jezus spreekt over vergeving, en de grote liefde die zij Hem betoond heeft: 'Jezus sprak tot Simon (de Farizeeër): Gij ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; gij hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd ... Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg Ik u. haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want zij heeft veel liefde betoond. '(Lc.7,44.46-47 'De Joden', de toenmalige leiders van Israël, die Jezus 'kinderen van de duivel noemt' (Jo.8.44). zijn voor Hem onwaardige dienaars. Hij noemt hen blinde leiders!
'Wee u, blinde leiders die zeggen: Als iemand zweert bij de tempel, is het niets, als iemand echter zweert bij het goud van de tempel, is hij ertoe verplicht. Dwazen en blinden, wat immers is groter, het goud of de tempel die het goud heiligt? En: Als iemand zweert bij het altaar, is het niets; maar als iemand zweert bij de gave die erop ligt, is hij ertoe verplicht. Blinden, wat is groter: de gave of het altaar dat de gave heiligt? Hij die zweert bij het altaar, zweert erbij en bij alles erop; en hij die zweert bij de tempel, zweert erbij en bij Hem die erin woont; en hij die zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij Hem die erop zit. '(Mt. 23.16-22)
'Ik zal u herders geven naar mijn hart.' (Jer. 2,15) 'Ik zal een betrouwbaar priester aanstellen, die naar mijn hart en mijn geest zal handelen. Ik zal een duurzaam huis voor hem bouwen, zodat hij heel zijn leven in dienst kan staan van mijn Gezalfde. '(1Sam.2.25)
'Het gaat om de eerbaarheid en een onverdeelde toewijding aan de Heer. '(1 Kor. 7,35b)
De nieuwe tempel die Hij in drie dagen opbouwt, en het zoenoffer dat het Lam Gods is dat de zonden van de wereld wegneemt dat Hijzelf offert, vergen 'nieuwe priesters' die Hem en de Vader toegewijd zijn om door Hem gezonden te worden. Zij moeten aanbidders zijn van het Allerheiligste! Zij moeten het misoffer waardig vieren en met een zuiver hart.
Zouden we ook kunnen stellen dat hier een aanduiding naar de priester aanwezig is? Lezen we even wat staat in Exodus (29,1-34) en Leviticus (Hfst.8 vl.): beschrijving van de priesterwijding van Aäron en zijn zonen. De symboliek op het Laatste Avondmaal is er niet helemaal vreemd aan.
'De Heer sprak tot Mozes: Haal Aäron en zijn zonen, de gewaden en de zalfolie, een stier voor het zondeoffer, twee rammen en een korf met ongezuurd brood... 'Wat we gaan doen, gebeurt op het bevel van de Heer.' Daarop liet hij Aaron en zijn zonnen naar voren komen en reinigde hen met water.' (Les'. 8,1-2.5) 'Om hen tot priester te wijden moet u het volgende doen. Neem een jonge stier en twee gave rammen, ongezuurd brood ... Laat dan Aaron met zijn zonen naar de ingang van de tent van samenkomst komen en reinig ze met water. Bekleed Aaron met de gewaden, ... Vervolgens giet u over zijn hoofd zalfolie uit om te zalven ... Zo zullen zij rechtens voor altijd het priesterschap bezitten dat u hen verleend hebt.' (Ex. 29,1 vlg)
Dan volgt de beschrijving van het zondeoffer, het brandoffer, 'Zo was het wijdingsoffer, een geurige gave die de Heer behaagt.' (Lev.8,28) 'Ontbied dan Aaron met zijn zonen bij de ingang van de tent van samenkomst en reinig hen met water. Bekleed Aaron met de heilige gewaden, zalf hem met olie en wijd hem tot mijn priester... De zalving zal hun voor altijd de priesterlijke waardigheid verlenen, door de generaties heen.' (Ex.40. 7.12-13.15) 'Het wasbekken plaatste hij tussen de tent van samenkomst en het altaar en goot er water in. Mozes en Aaron met zijn zonen wasten er hun handen en voeten. Telkens wanneer zij de tent van samenkomst binnengingen en het altaar naderden wasten zij zich, zoals de Heer aan Mozes bevolen had. '(Ex.40,31-32)
Op het Laatste Avondmaal zet Jezus de ritus van zijn levensoffer in; Hij zal de H. Eucharistie instellen. Is het dan niet normaal dat men rein voor het altaar staat? Op het 'priesterwijdingfeest ' van zijn apostelen is het offerlam de Heer zelf: Hij is het Lam Gods. Hij is de nieuwe Mozes, de Hogepriester die hen tot priester wijdt. Hij zal hen zalven met de
H. Geest. Zijn Hogepriesterlijk gebed is het priesterwijdingsgebed met wijding en zending: '(Vader,) Wijd hen U toe in de waarheid. Uw woord is waarheid. Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt, zo zend Ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd Ik Mij aan U, opdat zij in de waarheid aan U toegewijd mogen zijn. '(Jo.17.1 7-18)
'Zo kwam Hij bij Simon Petrus die echter tot Hem zei: Heer wilt Gij mij de voeten wassen? Jezus gaf ten antwoord: Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet, maar later zult gij het inzien.' (6-7)
Voor Petrus is Jezus' handelwijze totaal onverklaarbaar. Vandaar zijn te begrijpen reactie. Om een tegenspraak ligt Petrus niet verlegen; Jezus' wederwoord op Petrus' afwijzing bij de aankondiging van zijn lijden en sterven, is tekenend: 'Ga weg, Satan, terug! Want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil. '(Mc.8,33)
Petrus moet nog veel leren. Inzicht in Jezus' boodschap en handelen vraagt nog veel inspanning. - We hebben dit reeds mogen aanvoelen bij de lezing vaan de verrijzenisverhalen. -
Tot een fundamentele geloofsopgave behoort het geloof in de Eucharistie, behoort ook de ware betekenis van de priesterroeping Jezus' daden in opdracht van de Vader, zijn niet altijd zo eenvoudig te verstaan. Dat de liturgie spreekt van 'Mysterie van ons geloof bij de consecratie, of de priester is de 'alter Christus,' die handelt 'in persona Christi', vergt een geloofsinzicht waarvoor de hulp van de Geest onontbeerlijk is.
'Toen zei Petrus tot Hem: Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen. Jezus antwoordde hem: Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn. Simon Petrus zei tot Hem: Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en hoofd.' (8-9).
Zojuist is Petrus nog verwonderd over Jezus' optreden; Jezus zegt hem geduld te oefenen om alles, wat Hij voor hem doen wil, te kunnen verstaan. Petrus is een 'protestant', hij wijst Jezus' handelwijze af: 'Nooit!', zegt hij, spijts de belofte van de Heer dat hij het later wel zal begrijpen. Na Petrus' neen is Jezus even categorisch: 'Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn', kan hij niet meer tot de gemeenschap van zijn Heer behoren, behoort hij Hem niet toe. Als de Heer zich ten dienste stelt mag de leerling niet aan zijn oprechtheid twijfelen. Gehoorzaamheid aan de Heer is de basis van de liefde van elk christen, voor de priester in het bijzonder. Petrus moet aanvaarden dat 'Jezus gekomen is om te dienen', wat dat dan ook inhoudt. Jezus geeft hem de tijd tot bezinning en inzicht. Als Jezus een teken wil stellen van reiniging, die verwijst naar de delging van de zonde, en als Hij nu reeds in gedachte heeft om na zijn terugkeer naar de Vader, deze taak toe te vertrouwen aan het ambt in de Kerk, en waarvoor Hij zijn leerlingen nu op voorbereidt, dan moet Petrus Jezus' beslissing aanvaarden. Als verrezen Heer zal Hij hun de taak aanwijzen: 'Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, aan wie ge de zonden niet vergeeft, zijn ze niet vergeven. '(Jo.20,23.), de eerste woorden als verrezen Heer, na zijn offer aan het kruis. Het Sacrament van de biecht is zo een paasgeschenk, en dit geschenk komt het ambt in de Kerk toe. Ook daarvoor worden zijn apostelen tot priester gewijd.
DEELGENOOT
'Mijn deelgenoot zijn' Ook hier is een referentie naar het priesterschap te onderkennen. Het boek Numeri spreekt in hfst 18 over de taak en het inkomen van de priesters. Zij zijn bedienaars van de eredienst, de dienaars in de tempel. 'De taak bij het heiligdom en bij het altaar moet u zelf blijven vervullen; dan zal geen toom de Israëlieten treffen. Hierbij zonder Ik uw broeders, de Levieten, van de Israëlieten af. Zij zijn aan de Heer afgestaan om dienst te doen bij de tent (tabernaculum) van samenkomst en zij staan tot uw beschikking. Maar uw zonen moeten alle priesterlijke handelingen aan het altaar en achter het voorhangsel verrichten. Daar ligt uw werk. Uw priesterlijke taak is een geschenk dat Ik u geef' (Num. 18,5-8) 'Het priesterschap van Jahweh is hun erfdeel.' '(Jos 18,7) Aan de stammen van Israël werd door Jahweh grondeigendom beloofd voor hun levensonderhoud. De stam Levi echter, de priesterlijke stam, krijgt geen eigendom ter beschikking. Deze moet leven van de gaven van het altaar, want ze zijn de eigendom van Jahweh zelf, Hem behoren ze toe. 'De Heer zei tegen Aaron: U zult geen grondbezit hebben en geen deel van het land krijgen zoals zij; ik ben uw aandeel en uw bezit onder de Israëlieten ... Maar de tienden die de Israëlieten aan de Heer afdragen, heb Ik hun gegeven. Daarom heb Ik bepaald dat zij geen eigen stuk grond krijgen, zoals de overige Israëlieten. '(Num. 18, 20_23-24) 'In die tijd zonderde de Heer de stam Levi af om de ark van het verbond van de Heer te dragen, om in dienst van de Heer te staan en te zegenen met zijn Naam. Zo is het tot op de dag van vandaag. Daarom heeft Levi geen erfdeel, geen eigendom gekregen zoals zijn broeders; zijn eigendom is de Heer, zoals de Heer uw God hem beloofd heeft. '(Deut. 10,8-9; cfr.18,1)
De priester behoort de Heer toe; hij is zijn deelgenoot. Zouden we dit niet mogen overwegen als we de woorden die Jezus tot Petrus richt overwegen? En dan nog in een veel intensere wijze als beschreven in het O.T. 'Opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt lief gehad, in hen moge zijn, en Ik in hen.'(Jo, 17.26) Ook al begrijpt Petrus dit op dit moment nog niet.
'Simon Petrus zei tot Hem: Heer, dan niet alleen mijn voelen, maar ook mijn handen en hoofd. Jezus zei tot hem: Wie zich gewassen heeft, hoeft zich alleen nog maar de voeten te wassen, want hij is helemaal rein. Ook gij zijt rein, ofschoon niet allen.' (9-10)
Petrus vervalt in het andere uiterste. Jezus echter is het die bepaalt wat Hij zal doen, en Petrus heeft zich te houden aan wat de Heer wil. (- dit doet denken aan het antwoord van Jacobus op de besnijdenisdiscusie om geen onnodige lasten op te leggen aan de bekeerlingen. -) Jezus verwijst naar de reinheid van het hart: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.' (Mc. 7.6.23). Jezus weet immers wat er in de mens omgaat. Zijn de voeten niet de ledematen die ons van de rechte weg kunnen afbrengen? Later zal Petrus dienaangaande verwijzen naar Judas? 'Heer, die het hart van de mens kent, wijs aan wie van de twee U hebt uitgekozen om in ons apostolisch werk de plaats in te nemen die Judas verlaten heeft om zijn eigen weg te gaan. '(Hand 1,25)
'Toen Hij dan hun voelen had gewassen, zijn bovenkleren had aangetrokken en weer aan tafel was gegaan, sprak Hij tot hen: 'Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?' (12)
Na dit 'confiteor' kan de dis beginnen. Toch geeft Hij zelf duiding over zijn handeling met de bedoeling dat ook zij zouden handelen zoals Hij. De liefde die Hij hun betoonde, moeten ook zij aan elkaar betonen. Hun onderlinge relatie moet dezelfde liefdesuitdrukking kennen.
'Ik belijd voor de almachtige God, en voor u allen, dat ik gezondigd heb in woord en gedachte, in doen en laten...'
Nadat Hij zijn priesterkleren heeft aangetrokken, geeft Hij een verklaring over zijn optreden. Zijn handelingen zijn altijd gericht op wat komen gaat; zij geven de gedragingen weer voor het toekomstig gedrag van zijn leerlingen. Zij behoren tot de catechese en opleiding voor zijn priesters, en voor hen die door hen onderricht zullen worden.
'Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doel gij terecht, want dal ben Ik. '(13) De Heer is inderdaad de Leraar voor hen die Hem erkennen en wat ze over Hem zeggen beaamt Hij: Hij is Leraar en Heer. Dat wil zeggen dat ze moeten openstaan voor wat Hij hen leert; zij moeten leren zich open te stellen voor de wereld zoals de Heer die ziet. Zijn visie over de wereld, zijn heilsplan met de wereld, moeten ze leren aanvaarden en zich eigen maken. Want in die wereld, en met die visie, zullen zij het werk van hun Meester moeten verder zetten. Het onderricht dat Hij hun geeft is een dienst die Hij hun betoont; het behoort tot de werken die Hij vanwege de Vader uitvoert.
Wat een tegenstelling tot de Joodse leermeesters: zij hebben van de tempel een markthal gemaakt (Jo.2,16) Deze 'onterechte' rabbi's hadden zich genesteld op de leerstoel van Mozes. 'Het is mensenwet wat zij leren. '(Mc.7.7) 'Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken; zelf handelen ze niet naar hun woorden.' (Mt. 23"4.3b.)
'Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan moet ook gij elkaar de voeten wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zou doen zoals Ik gedaan heb.' (14-15)
Jezus geeft voor het eerst aan zijn apostelen het bevel zijn manier van handelen over te nemen; zij moeten voortaan dezelfde handelingen uitvoeren. Ook zij moeten, zoals de Heer, het gebod van vergeving en liefde uitoefenen op de wijze die zij Hem hebben zien doen. De liefde tot elkaar moet een deelname zijn aan de liefde van de Heer zelf. En wanneer Hij de Eucharistie als liefdessacrament instelt, en zijn leerlingen tot priester wijdt, is dit een absolute voorwaarde. 'Gij hebt maar één Meester en gij zijt allen broeders.' (Mt.23,8) Elke liefde tot elkaar en elke wederliefde moet afgesteld zijn op de liefde van de Heer.
'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U: een dienaar staat niet boven zijn heer en een gezant niet boven degene die hem gezonden heeft. Wanneer ge dit beseft: zalig zijt gij als gij er naar handelt.' (16-17)
De Heer is diegene die de taken uitdeelt, de dienaar is de uitvoerder. 'Wie van boven komt, staat boven allen. Wie van de aarde is, behoort tot de aarde en spreekt de taal van de aarde. Wie uit de hemel komt, staat boven allen.' (Jo.3,31) Zij noemen Hem Heer, dus weten zij dat zij de door Hem opgedragen taken moeten uitvoeren. Hijzelf zegt dat de Vader groter is, niet dat Hij als God minder God zou zijn, maar omdat de Vader Zijn Vader is en dus aan de oorsprong ligt; alles heeft Hij van de Vader ontvangen. Hun leerling zijn is de keuze van de Heer. Hij vraagt hun Hem te volgen en de gevraagde taken op te nemen. En zoals de Vader de Zoon gezonden heeft, en Jezus telkens opnieuw de aandacht daar op trekt, zo ook is het belangrijk te weten dat Hij die zendt de meerdere is van hem die gezonden wordt. En de gezondene weet dat, wat hij doet, in opdracht gebeurt van hem die hen zendt. Jezus legt daarop de nadruk, wanneer Hij hen zalig noemt. Zij moeten bereid zijn zo te handelen als de Heer het bedoelt. Zij moeten bereid zijn te doen wat Hij van hen vraagt, ook als zij het altijd niet helemaal begrepen hebben.
'Ik kan dit niet van u allen zeggen. Ik weet wie Ik heb uitgekozen, maar het Schriftwoord moet vervuld worden: 'Die mijn brood eet, heft zijn hiel tegen Mij op. '(18)
Jezus weet dat iemand van zijn apostelen niet wil handelen zoals Hij het vraagt. Judas wil een andere, een eigen weg inslaan, een weg die niet de weg van de Heer is. Judas verkiest om naar de 'Joden' te gaan, die Jezus' dood willen, om zijn Meester te verraden. Herinner Jezus' woorden aan het slot van zijn leer over de betekenis van de wonderbare spijziging, wanneer de volgelingen Hem verlieten uit ongeloof. Toen reeds sprak Hij over Judas: 'Heb Ik u niet uitgekozen, twaalf in getal? En toch is een van u een duivel. Hiermede doelde Hij op Judas, de zoon van Simon Iskariot, want deze zou Hem overleveren: een van de twaalf ' (Jo.6,16-17,)
'Helaas, de mens die met mij in vrede leefde, op wie ik hoopte; die mijn brood at, gaf mij een trap met de hiel. '(Ps.41,10)
Jezus kent de Schriften die melding maken van de Lijdende Dienaar, en Hij weet dat Hij die is. Spijts alle tegenstand, voert God zijn heilsplan voor de mensen uit. Jezus stelt zijn handelen af op de wil van de Vader.
Aan de tafel van de Heer zitten reinen en onreinen: de leerling die Jezus lief heeft, de leerling die Jezus verraadt, de leerling die Jezus verloochenen zal. Voor allen is Hij gekomen, voor allen verlangt Hij redding en heil. Ieders antwoord op zijn uitnodiging is een persoonlijke beslissing. Ook wij bidden: 'Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt, maar spreek en ik zal gezond worden'.
'Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; wie weigert in de Zoon te geloven, zal het leven niet zien. Gods toom blijft op hem.' (Jo. 3,36)
'Nu reeds zeg Ik het u, voordat het gebeurt, opdat gij wanneer het gebeurt, zult geloven dat Ik ben. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie hem ontvangt die Ik gezonden heb, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. '(19-20)
Uit deze tekst blijkt dat Jezus zich richt tot degenen die Hij wil zenden. Zij zijn het die op de eerste plaats moeten geloven dat Hij uit God geboren is, dat Hij uit de hemel is neergedaald, niet om de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. En dit zal geschieden door de gave van zijn leven, door de dood aan het kruis.
'U moet geloven dat Ik ben.' Als Lijdende Dienaar zal Hij de wereld redden van haar zonden. 'Wanneer gij zelfs niet gelooft als Ik u spreek over aardse dingen, hoe zult gij dan geloven als Ik u over hemelse dingen spreek? Nooit is er iemand naar de hemel opgeklommen, tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald: de Zoon des Mensen. En deze Mensenzoon moet omhoog geheven worden, zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben. Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn Eéngeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft, niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.' (Jo. 3,12-17) Dit gaat nu gebeuren. Hij vraagt hun, nog vóór Hij de Eucharistie en het sacramenteel priesterschap instelt, dat zij Hem erkennen en aanvaarden als 'Ik ben', m.a.w. als God. Hij doet immers de werken van de Vader. 'De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, leggen getuigenis over Mij af. Het zijn werken die uit de Vader voortkomen. Dan zult gij inzien en erkennen, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben.' (Jo. 10,25.32.38) Hij wil niet nog eens een 'Dat nooit in der eeuwigheid!' (13,8) horen. Hij wil zich geven als het levende Brood en als het Bloed van het Nieuw en altijddurende Verbond, Hij wil hen wijden aan de Vader om hen te kunnen zenden, zoals de Vader Hem gezonden heeft, om de zonden van de wereld weg te nemen.
Met dank voor de uitgeschreven overwegingen van Leo Kiebooms
DE BARMHARTIGHEID EN DE GERECHTIGHEID VAN GOD. ( ZUSTER FAUSTINA ).
DE BARMHARTIGHEID EN DE GERECHTIGHEID VAN GOD
Verkondig aan de wereld mijn grote, ondoorgrondelijke barmhartigheid. Bereid de wereld voor op mijn tweede komst. Voordat ik als rechter kom, zet ik eerst de poort van mijn barmhartigheid nog heel ver open.
De vlammen van mijn barmhartigheid verteren mij. Ik voel me opgedrongen deze over de zielen uit te storten.
Uit al mijn wonden, in het bijzonder mijn Hart, vloeien stromen van liefde.
Om te straffen heb ik de hele eeuwigheid; nu verleng ik nog de tijd van mijn barmhartigheid. Ik straf alleen als men mij daartoe dwingt.
Ik wil, dat de zondaars zonder enig vrees tot mij komen. De grootste zondaars hebben heel speciaal recht op mijn barmhartigheid. Ik ben verheugd als zij hun toevlucht nemen tot mijn barmhartigheid. Ik overlaad hen met mijn liefde, meer nog dan zij verwachten. Omwille van hen ben ik naar deze aarde gekomen; omwille van hen heb ik mijn bloed vergoten. Geen enkele zonde, al was zij een afgrond van slechtheid, kan mijn barmhartigheid uitputten; want hoe meer men neemt, des te rijkelijker stroomt zij.
Al waren zijn misdaden zo zwart als de nacht, toch zal de zondaar, die zijn toevlucht neemt tot mijn barmhartigheid mij verheerlijken en mijn lijden eren. In het uur van zijn dood zal ikzelf hem verdedigen als mijn eer.
De grootste zondaar ontwapent mijn toorn, als hij roept om mijn medelijden. Ik zal hem recht doen door mijn ondoorgrondelijk, oneindige barmhartigheid.
Ik ben de heilig en de kleinste zonde vervult mij met afschuw. Als de zondaars echter berouw hebben, is mijn barmhartigheid grenzeloos. Ik achtervolg hen met mijn barmhartigheid op al hun wegen. Als zij tot mij terugkeren, vergeet ik alle bitterheid en verheug me over hun thuiskomst. Zeg hun, dat ik nooit ophoud op hen te wachten: Ik luister naar hun harten om de geringste hartslag op te vangen, die voor mij bedoeld is. Ik achtervolg hen met wroeging en beproevingen, met storm en bliksem en met de lokgroep van de Kerk. Als zij echter al mijn genaden afwijzen, laat ik hen aan zichzelf over en geef hun nog, hetgeen zij wensen.
Wie niet door de deur van mijn barmhartigheid wil gaan, moet voor mijn gerechtigheid verschijnen
Ik ben blij, als men veel van mijj verlangt; want het is mijn verlangen veel te geven, steeds meer en meer. Bekrompen mensen, die weinig verlangen, maken me verdrietig.
Mijn dochter, laat iedereen weten dat ik een en al liefde en barmhartig ben. Eenieder, die met vertrouwen tot mij komt, ontvangt mijn genade zo overvloedig, dat hij ze niet bevatten kan en hij zal ze ook naar andere mensen laten stromen.
Als een ziel mijn goedheid prijst, beeft satan en vlucht naar de diepste hel.
Zeg tegen de priester, die hun best doen om apostelen van mijn barmhartigheid te worden, dat ik aan hun woorden onweerstaanbare kracht en overtuiguiging geef en de harten zal aanraken van eenieder, die zij aanspreken.
Niets kwetst mij zo zeer als het gebrek aan vertrouwen van een godgewijde ziel. Haar ontrouw doorboort mijn Hart. De zonden van twijfel aan mijn goedheid treffen mij het wreedst! Gelooft dan toch minstens mijn Wonden.
De zielen, in de wereld en in het klooster, die mij zonder voorbehoud beminnen, zijn een vreugde voor mijn Hart en de blik van mijn Vader rust met welbehagen op hen. Zij zijn degenen, die een dam opwerpen tegen mijn gerechtigheid en de sluizen van mijn barmhartigheid openzetten. De liefde van deze zielen draagt de wereld.
De opkomstvandecultusvandemartelarenwasnietdeenigeveranderingvanhetchristendomindeRomeinsewereld.ErwarenooksubtielereveranderingendoordatdereligieelementenvandeRomeinsecultuurovernam ;eencultuurwaarinalveelvandeouderehellenistischecultuurwasverwerkt.
Twee nieuwe mirakels toegeschreven aan Johannes Paulus II
Geplaatst door Theo Borgermans op vrijdag 3 april 2009 om 11:45u
VATICAANSTAD (RKnieuws.net) - Er zijn de afgelopen dagen getuigenissen bekendgemaakt over twee nieuwe mirakels die aan de Poolse paus Johannes Paulus II worden toegeschreven.
Mgr. Stanislaw Dziwisz, aartsbisschop van Krakau, en jarenlang privé-secretaris van Johannes Paulus II, heeft de genezing bekend gemaakt van een 9-jarige Poolse jongen die was gaan bidden de graftombe van de paus. De jongen leed aan kanker.
Uit Amerika komt het getuigenis van een priester uit een ziekenhuis in Cleveland over een 26-jarige man. Hij raakte bij een overval zwaar gewond aan het hoofd en overleefde na een rozenkrans gekregen te hebben die gezegend werd door de overleden paus. (tb)
SATAN PROBEERT JE TE VERSLINDEN. (D. W. ).
Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten. (1 Petr 5:8-9).
Als je lid bent van het lichaam van Christus, maak je dan op om een woedende duivel tegemoet te moeten treden. Je denkt hier liever niet aan of wil dat liever niet accepteren - maar als je besloten bent Jezus te volgen met je gehele hart, dan heeft satan je gemarkeerd om je kapot te maken. En hij gaat je leven met een vloed van allerlei soorten narigheid overspoelen.
De apostel Petrus waarschuwt: "Het einde aller dingen is nabijgekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden" (1 Petr 4:7). Hij zegt, met andere woorden: "Dit is niet de tijd voor lichthartigheid. Je moet nuchter worden in je denken over geestelijke zaken. Het is een zaak van leven of dood."
Waarom is het zo belangrijk om hier serieus mee om te gaan? Het einde der tijden is nabij - en onze vijand heeft de boel flink opgestookt. Hij is ons als een leeuw aan het stalken (= besluipen, achtervolgen), verbergt zich in het gras, en wacht op een gelegenheid om ons te bespringen. Hij wil ons verslinden - en ons geloof in Christus geheel vernietigen.
Sommige christenen zeggen dat we niet eens over de duivel zouden moeten spreken, dat we er beter aan doen hem gewoon te negeren. Anderen proberen hem uit ons bestaan weg te redeneren. Vrijzinnige theologen, bij voorbeeld, beweren dat er geen duivel is, geen hel, geen hemel.
Maar de vijand van onze zielen gaat niet zomaar weg. Weinig Bijbelse figuren zijn zo duidelijk en uitgebreid beschreven. Hij wordt genoemd: Lucifer, satan, duivel, bedrieger, hinderpaal, die valserik, overweldiger, misleider, beschuldiger, verslinder, god van deze wereld, heerser van het rijk der duisternis, oude slang.
Deze duidelijke beschrijvingen vertellen me dat de duivel een realiteit is. En we weten van de Schriften dat hij echte macht bezit. Ook nu is hij op de aarde aan het werk: in onze naties, steden, kerken, huizen en persoonlijke levens. En we mogen zeker niet onwetend zijn over zijn methodes en strategieën van oorlogsvoering tegen ons.
De apostel Johannes vertelt ons dat de duivel de hele geschiedenis door drie keer de oorlog heeft verklaard.
Openbaringen 12 noemt 3 gebeurtenissen waarbij satan de oorlog heeft verklaard:
1. Hij verklaarde eerst God Zelf de oorlog. Johannes schrijft:
"En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem" (Openb12:7-9).
Dit passage vertelt het ogenblik in de hemel dat satan in rebellie opstond tegen Gods hoogste gezag. In die tijd was zijn naam Lucifer, een engel die groot gezag had. Maar Lucifer wilde als God zijn. Dus, door een derde van de engelen achter zich te krijgen, leidde hij een opstand tegen de Almachtige.
Maar God wierp Lucifer uit de hemel, samen met de andere opstandige engelen. De gehele hemel verheugde zich in de overwinning. De duivel verloor die oorlog, evenals zijn plaats in de hemel.
2. Een verslagen satan verklaarde toen zijn tweede oorlog: deze was gericht tegen Gods zoon: Jezus Christus. Johannes schrijft:
"En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.
En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden" (Openb 12:1-:4).
Satan wist dat een ongelooflijke kerk op het punt stond geboren te worden uit het overblijfsel van het Oude Testament. Het zou een roemrijk lichaam zijn, bekleed met de zon van gerechtigheid. Dus verklaarde de duivel nogmaals de oorlog, en redeneerde dat hij nu oorlog kon voeren op zijn terrein: de aarde.
Dit passage veronderstelt dat satan wist dat hij niet bij het kind in de baarmoeder van Maria kon komen. Dus besloot hij Christus te vernietigen zodra hij geboren was. Hij verzamelde al zijn demonische machten rond Bethlehem, en zond geesten van bedrog naar de schriftgeleerden, priesters en farizeeën om hen te verblinden. Daarna kwam zijn eigen geest in koning Herodus, en nam bezit van hem. Als satan Christus zelf niet kon doden, dan zou hij een man hebben klaarstaan, om deze taak voor hem te verrichten.
Maar de legerscharen des Heren van hemelse engelen waakten over het kind, zodat satan hem niet kon aanraken. De duivel zou nog dertig jaar moeten wachten om Christus te verslinden.
Hij nam zijn volgende kans waar bij het begin van de bediening van Jezus, toen de Heilige Geest aan Jezus zei dat Hij de Messias was. Op dat punt leidde Christus satan in de wildernis om verleid te worden. Maar Jezus versloeg hem ook in die strijd. God beschermde zijn zoon weer, en zond engelen naar Hem om Hem te dienen toen Hij zich lichamelijk zwak voelde.
De duivel zou nog een laatste keer proberen om Christus te verslinden. Dit keer kwam hij met machten die moesten proberen Jezus te doden door Hem te kruisigen en Hem in het graf te werpen. Hij zond demonische geesten om een menigte mensen op te zwepen, die de lichamen van priesters binnengingen, soldaten, politieke leiders en valse getuigen. Eindelijk, zo dacht satan, had hij zijn uur van macht. Nu zou hij een totale oorlog voeren.
Maar je weet de rest van het verhaal: De opstandingsdag was satans meest vernederende nederlaag. Toen Jezus naar de hemel steeg, was hij voor altijd buiten het bereik van de duivel. " haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon" (Openb 12:5). De gehele hel werd door elkaar geschut omdat satan weer had verloren. Alhoewel hij al zijn macht gebruikte, kon hij toch niet de Zoon van God verslaan.
3. De duivel verklaarde zijn derde en laatste oorlog aan het zaad van Christus. Dit betekent dat hij in oorlog is met iedere echte gelovige op aarde. Johannes schrijft:
"En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had" (vers 13). "En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben;" (vers 17).
Satan heeft zijn woede gericht op de kerk van Jezus Christus. En hij heeft zijn ergste woede bewaard voor gelovigen die Gods geboden bewaren en in Hem vertrouwen.
De duivel weet dat deze oorlog zijn laatste kans is, omdat het alleen nog maar een korte tijd is voordat Christus terugkeert voor zijn bruid: " wetende, dat hij weinig tijd heeft" (vers 12). Daarom is de oorlog van satan tegen de kerk het meest intens van allemaal. Hij wil de grond terugwinnen die hij verloor tegen Christus - daarom zal niets hem doen stoppen om het geloof van de bruid van Christus te vernietigen. Dat betekent dat hij al zijn wapenen tegen ons zal gebruiken - alle vernuftigheid, leugens en middelen.
Ik heb ijverig gebeden voor een openbaring over de verschrikkelijke geestelijke oorlog die we tegemoet zien met onze tegenstander.
Toen ik een jonge prediker was, dacht ik niet veel na over geestelijke oorlogsvoering. Ik dacht dat een ieder die in de overwinning leefde helemaal geen problemen zou moeten hebben in de strijd tegen de duivel. Voor mij was het eenvoudig een zaak van tegenstand bieden aan hem. Maar spoedig vond ik een brullende leeuw die me plotseling met al zijn macht op mijn zwakheden zat aan te vallen en ik voelde me hulpeloos om met hem te strijden.
Maar al te vaak zie ik dat de duivel het zelfde doet bij andere oprechte christenen. Ik ken massa's vrome dienaren, mensen die een zuiver hart hebben, die in genade leven, maar die plotseling overweldigd werden door een demonische vloed van verwarring en wanhoop.
Zulke christenen kunnen al jaren ijverig voor de Heer werken. Maar dan, op een dag, injecteert satan beschuldigende gedachtes in hun geest. En plotseling zijn ze overweldigd door verschrikkelijke narigheid: onverwachte verleidingen, begeerte, depressie. Hun beproevingen zijn zo diep, vreemd en mysterieus dat deze heiligen geen idee hebben waar ze vandaan komen.
Ik geloof dat er één verklaring is: hun narigheid is een demonische aanval. Steeds weer heb ik dit zien gebeuren bij christenen die geweldig aan het groeien zijn. Op de grootste hoogte van hun geestelijke groei brengt satan een oude verleiding op hun pad. Het kan een oude lust zijn - iets waarvan ze dachten dat ze het jaren ervoor hadden overwonnen. Maar nu, nadat ze jaren lang in de overwinning hadden geleefd, hebben ze het moeilijk en zijn bijna zover dat ze zich overgeven aan een lust die hen terug kan brengen in een verschrikkelijke geestelijke slavernij.
Ik ontving enige tijd geleden een hartverscheurende brief van een beste senior-pastor. Hij schreef: "Ik ben vijf en zestig jaar oud, en de mensen in mijn gemeente kennen me als een man van gebed. Maar nu, uit het niets, beginnen demonische gedachtes mij te kwellen. Een lust komt over me die ik nooit heb ervaren in mijn leven.
"Ik heb niet toegegeven aan de verleiding. Maar ik ben maanden lang constant hierdoor belaagd geworden. Ik weet dat het een aanval is van de vijand. Hij wil de bediening vernietigen die God hier heeft toegestaan te begunstigen. Alstublieft, bid voor mij." Dit, geloof ik, was satans poging om die beste heilige van God te verslinden.
Christelijke huwelijken worden nu meer dan ooit aangevallen. Een stel kan al jaren van elkaar houden en dan opeens verstrikt raken in een verschrikkelijke strijd die ze niet begrijpen. De ene minuut zegt een trouwe echtgenote: "Ik houd van mijn maatje", maar het volgende ogenblik roept ze: "Ik kan die man niet uitstaan. Ik wil zelfs niet bij hem in de buurt zijn." Wat anders kan dit zijn dan een satanische poging om een vroom huwelijk te verslinden en vernietigen?
Dag na dag worden deze stelletjes meer ontmoedigd, verleid en wanhopig. En spoedig komt satan met een vloed van andere beschuldigende gedachtes: "Je faalt als ouder. Je kunt niets goed doen. En je kent God niet echt goed. Je bent een oplichter, een hypocriet. Je bent niet wat mensen denken dat je bent. Je bent een armzalig voorbeeld van wat een christelijke partner hoort te zijn."
Geliefde, een sociaalwerker, een pastor of psycholoog kan geen diagnose stellen over wat er gebeurt in die relatie. Niemand kan de destructieve geest doorgronden die dat huwelijk in zijn geest heeft gekregen. Hoe kan dat? Omdat het bovennatuurlijk is, demonisch: een aanval rechtstreeks uit de hel. Satan valt ieder huis aan waar Jezus Heer is. En hij zal niet rusten totdat hij ieder middel heeft opgebruikt om te verslinden en ruïne en chaos te brengen.
Al deze beproevingen, narigheden en verleidingen zijn bekend als de vloed van de duivel. Johannes schrijft: "En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten medesleuren" (Openb 12:15). Jesaja waarschuwt dat satan een vloed zal brengen tegen allen die "de naam des Heren vrezen de vijand zal komen als een vloedgolf (letterlijk vertaald vanuit de KJV, Jesaja 59:19).
Ik heb deze vloed ervaren. En massa's gelovigen zitten nu ook in zo'n vloedgolf. Ze worden overspoeld door vervolging, fysieke aanvallen, geestelijke kwellingen, heftige verleidingen en lusten uit de hel, en vrienden die zich als vijanden tegen hen keren. Satan heeft als doel een volkomen aanval voor de laatste dagen, die bedoeld is ons in totale wanhoop weg te vagen.
Waarom komt de duivel met een vloedgolf die zo hevig is?
De sleutel om te kunnen begrijpen hoe satan opereert tegen de kerk wordt gevonden in het woord rebellie. Eenvoudig gezegd: rebellie betekent: ingaan tegen de regels en de autoriteit van Gods Woord. Toen Lucifer God de oorlog verklaarde, rebelleerde hij tegen het Woord van de Almachtige.
Je moet begrijpen: Gods macht ligt in zijn Woord. Hierdoor bracht Hij de werelden tot stand. En hierdoor worden de zon, maan en sterren op zijn plaats gehouden. Zijn Woord bracht alle dingen tot stand en gaat voort leven te produceren. En door zijn Woord haalt God koningen neer en verheft Hij naties. Door zijn Woord zegent Hij en redt, oordeelt Hij en vernietigd.
Satans bedoeling is altijd om Gods volk te verleiden te rebelleren tegen zijn Woord. Hij plantte gedachten van rebellie in Adam en Eva, waardoor zij gingen denken: "Ik weet wat God zei. Maar ik ga doen wat ik zelf wil." Die gedachten veroorzaakten de val van de mensheid.
Satan slaagde er ook in zaadjes van rebellie te planten in Gods uitverkoren volk, Israël. De Psalmist zegt van Israël: "een weerbarstig en weerspannig geslacht, een geslacht, onstandvastig van hart, en welks geest niet trouw was jegens God." (Psalm 78:8). De Schriften zeggen ook van Israël: "Maar gij wildet niet optrekken en waart weerspannig tegen het bevel van de HERE, uw God" (Deut 1:26).
Merk alsjeblieft op: God maakte zijn Woord heel duidelijk tegen al deze mensen. En toch rebelleerden ze er allemaal tegen. Waarom? Ze waren verleid door de Tegenstander.
Satan zal ook proberen je te verleiden om te gaan rebelleren tegen Gods Woord. Hij weet dat hij je niet kan bereiken door brutale verleidingen. En daarom injecteert hij subtiele verleidingen in je gedachten door je leven te overspoelen met pijn, beproevingen, strijd. En hij zal proberen Gods zegeningen in je leven te blokkeren, net zoals hij Paulus hinderde in zijn bediening.
Velen zijn gevallen voor satans subtiele verleidingen. De Psalmist zegt van zulke gelovigen "Er waren er, die in donkerheid en diepe duisternis zaten, gebonden in ellende en ijzer. Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefd en de raad des Allerhoogsten versmaad" (Psalm 107:10-11)
De duivel zoekt naar een enkel gebied in ons leven dat we niet overgegeven hebben aan Gods Woord.
Satan is er niet in geïnteresseerd je tot een afvallige te maken. Alles wat hij voor je wil is dat je slechts op één gebied van je leven rebelleert. Dat zal hem genoeg ruimte geven om hem voet aan de grond te geven.
Op dit ogenblik heeft hij zijn machten en overheden wakende om hem van intelligente verslagen te voorzien van ons leven. Deze demonische machten observeren onze daden en horen onze conversatie. En als ze iets vleselijks horen, dan richten ze al hun helse verleidingen op dat zwakke gebied.
Jezus vertelde zijn discipelen: "De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets" (Johannes 14:30). Hij zei, in wezen: "Als satan naar mij komt, kan hij geen plek vinden waar hij voet aan de grond zou kunnen krijgen. Ik ben geheel onder de autoriteit van mijn Vader."
Evenzo kan satan niet het lichaam of de geest binnenkomen van een gelovige van wie het leven geheel overgegeven is aan Gods Woord. Er moet hem een plek gegeven worden zodat hij voet aan de grond kan krijgen. En dat gebeurt alleen als een persoon "een gedeelte van de prijs" vasthoudt. Laat me het je uitleggen.
In Handelingen 5 verkocht een echtpaar, genaamd Ananias en Safira een gedeelte van hun land en gaven de opbrengst aan de nieuwe kerk in Jeruzalem. Maar, toen ze het bedrag legden aan de voeten van Petrus, stond de apostel perplex. Hij vroeg hen: "Waarom heeft de satan uw hart vervuld om de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land?" (Hand 5:3). Zodra Petrus deze woorden tot het echtpaar sprak, vielen ze ter plekke dood neer.
Wat is de les die God wilde dat zijn kerk hierdoor leerde? Ik geloof niet dat het iets te maken had met het materiële stukje land dat Ananias en Safira bezat. Veeleer had het te maken met het innerlijke gebied van hun hart.
Dit echtpaar geloofde dat ze voldoende deden door voor 95 procent gehoorzaam te zijn aan God, en dat ze verder veilig ongehoorzaam konden zijn op een klein gebied. Ze hadden Gods zuivere Woord horen prediken, maar ze rebelleerden tegen wat ze wisten dat waar was. Ze overtuigden zichzelf ervan dat ze: "de Heer konden dienen, maar toch aan dat ene ding konden vasthouden." Dat was een leugen tegen de Heilige Geest.
Dus, het gedeelte van de prijs dat ze vasthielden had niets te maken met geld, maar met een klein stuk begeerte in hun hart. Het was een stukje dat net groot genoeg was om satan een bolwerk te geven. En met hun ene koppige ongehoorzaamheid, stonden ze toe dat de vijand hun hart vervulde.
Daarom waarschuwt Paulus: "Geeft de duivel geen voet" (Efeze 4:27). Het voorbeeld van Ananias en Safira is duidelijk: de kosten voor een overwinnend leven zijn geen kleine zaak. Het betekent ons leven geheel aan Gods Woord onderwerpen, met geen donkere plekken meer, geen verborgen lust of rebellie. Geef satan geen millimeter grond. Want dat is alles wat hij nodig heeft om binnen te komen om zijn machtsgebied te vestigen.
Ik wil je vier voorbeelden geven van hoe satan grond kan claimen in ons leven.
1. De schrijver van Hebreën vertelt ons: "Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen" (Hebreeën 10:25).
Je bent misschien echt een heel goed iemand: vriendelijk, zorgzaam, en jezelf gevend. Maar als je dit woord leest uit Hebreeën en het moedwillig negeert, dan geef je grond aan de satan. Als je week na week in bed blijft op zondagmorgen in plaats van naar Gods huis te gaan om aangespoord te worden in rechtvaardigheid, dan heb je de leugenaar een plek in je hart gegeven. Net zoals Ananias en Safira, hou je dan een gedeelte van de prijs voor jezelf.
Precies het volgende vers beschrijft ons het oordeel dat over ons komt als we ook maar een enkel gebied van Gods Woord verwaarlozen: "Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren" (vers 26-27).
2. Jezus vertelt ons: "Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven" (Mattheüs 6:14-15).
Christus waarschuwt ons: "Je bent misschien gehoorzaam op elk ander gebied in je leven: vroom, toegewijd en getrouw. Maar als je onvergevingsgezind blijft naar iemand toe, dan stapelen je eigen zonden zich tegen je op, omdat ze niet vergeven worden door de Vader".
Als je vasthoudt aan onvergevingsgezindheid, dan wordt je een grotere schuldenaar dan degene die tegen jou gezondigd heeft. Die persoon heeft misschien al berouw gehad en is dan vergeven door de Heer. Maar als je vasthoudt aan je pijn, dan eis je een prijs van hem die Jezus al betaald heeft. En je kunt dat van niemand vragen.
Maar het echte gevaar van onvergevingsgezindheid is dat je je hart opent voor satanische aanvallen. De vijand neemt dat kleine stukje grond, begint van daaruit zijn handeltje en zijn werk om je te verslinden. En je hebt het laten gebeuren door iets van de prijs vast te houden.
3. Jacobus vertelt ons: "Indien gij echter bittere naijver en zelfzucht in uw hart hebt, beroemt u dan niet en liegt niet tegen de waarheid. Dat is niet de wijsheid, die van boven komt, maar zij is aards, ongeestelijk, duivels; want waar naijver en zelfzucht heerst, daar is wanorde en allerlei kwade praktijk" (Jac 3:14-16).
Let erop wie Jacobus hier aanspreekt. In vers 13 zegt hij: "Wie is wijs en verstandig onder u?" Hij zegt tegen ons: "Je hebt misschien grote geestelijke wijsheid en kennis. Maar als er bitterheid in je huis is, ruzie in je hart, jaloersheid op je werkplek, denk dan helemaal niet dat je geestelijk bent. Dan leef je een leugen".
Als Jacobus spreek over ruzie en bitterheid, praat hij over redetwisten en het vinden van fouten bij elkaar. En hij zegt dat dit allemaal duivels is, zinnelijk, werken van de duivel. In het kort: iemand die vasthoudt aan bitterheid veroorzaakt ruzie - en wat erger is: hij opent zijn hart voor demonisch bezit.
Ken je mensen van wie hun bitterheid leidde tot satanische in bezit neming? In de loop van de tijd begint hun uiterlijk de duisternis die ze binnen in zich hadden, te manifesteren. Uiteindelijk begint hun lichaam kapot te gaan, het wordt ziek en verkreukeld, en ze lijden aan geestelijke labiliteit. Als de duivel dat soort grond is gegeven, dan werkt hij totale verwoesting uit.
Dus, ga er maar mee door: houd vast aan je wrok, houd vast aan je bitterheid. Ga vooral door met ruzie maken. Als je dat doet, zul je in totale rebellie staan tegenover God en zijn Woord. En je zult jezelf openen voor satan. Je zult geestelijk blind worden en verharden in je hart.
Aan de andere kant, als je geestelijk bent, moedwillig gehoorzaam aan Gods Woord, dan zul je, hoe gekwetst je ook bent, de vredige wijsheid laten zien van vriendelijkheid door vergeving.
4. Bij een reisje naar Jeruzalem dat ik pasgeleden heb gemaakt, zag ik een sterk voorbeeld van hoe satan een demonische voet kan krijgen op zelfs maar het kleinste stukje grond. Toen ik neerkeek over de heilige berg vanaf de Olijfberg, zag ik de plek waar de Koepel van de Rots tempel van de Moslims stond. Dat is maar een heel klein stukje grond.
Maar op de één of andere manier heeft satan hier de hand op weten te leggen en er een tempel voor hem zelf gebouwd. En nu is het de gruwel der verwoesting geworden, zoals genoemd in de Schriften. De duivel heeft het klaargespeeld zijn macht precies in het midden van Gods eens gekozen volk, Israël, te focussen. Dit is een levendig beeld van wat satan doet wanneer hij maar het kleinste stukje grond krijgt.
Wat voor bescherming hebben we tegen die verslinder?
Als je aan welke christen dan ook vraag hoe je moet strijden tegen de duivel, zal hij waarschijnlijk Jacobus 4:7 citeren: "Biedt weerstand aan de duivel, dan zal hij van je wegvlieden". Maar wat bedoelt Jacobus met: "weerstand bieden"? Hoe bieden we weerstand aan satans macht?
Johannes geeft ons het antwoord in Openbaringen 12: "En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis" (Openb. 12:11). Wanneer je het gebrul van de leeuw hoort, wanneer de vloedgolven binnendenderen en je erdoor overspoeld wordt, ren dan gewoon naar het Heilige der Heilige. Door geloof kom je dan in de tegenwoordigheid van God zelf op zijn troon, omdat het Lam voor jou een weg heeft gebaand, door zijn bloed.
"Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees" (Hebreeën 10:19-20).
Als je alleen bent met God in gebed, ben je geheel beschermd tegen de aanvallen van de duivel. Daarom: ren naar zijn troon door geloof, roep tot Hem, en sta in de kracht van het bloed van Christus.
Johannes schrijft dan: "En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd" (Openb. 12:14). Ik geloof dat de twee vleugels die hier genoemd worden het Oude en het Nieuwe Testament van Gods Woord zijn. Hij heeft ze ons gegeven om ons te dragen naar een plaats van voeding, zodat wanneer de duivel tegen ons strijdt, we in staat zijn over hem heen te vliegen op de vleugels van Gods Woord.
De apostel Paulus gebruikt ook het woord: "voeding" als hij schrijft: "wèl onderlegd (gevoed) in de woorden des geloofs en der goede leer" (1 Tim. 4:6). Het Griekse woord voor "gevoed" betekent hier: "onderwezen". Paulus spreekt over onderwezen worden in de Schriften, kennis van Gods Woord hebben.
Jezus is ons voorbeeld hier. Toen Hij verleidingen weerstond met Gods Woord, vluchtte de duivel. Waarom? De waarheid ontmaskerde satan, en legde al zijn leugens bloot. En Hebreeën zegt dat allen die op Gods Woord hebben vertrouwd: "door het geloof koninkrijken hebben onderworpen, gerechtigheid hebben geoefend, de vervulling der belofte hebben verkregen, en muilen van leeuwen hebben dichtgesnoerd" (Hebreeën 11:33). We snoeren de machten van de hel de mond dicht door op Gods Woord te staan.
Dus, als je het gebrul hoort van de leeuw, val dan op je aangezicht voor de Vader. En dompel jezelf onder in zijn Woord. Zijn adelaars vleugels zullen je over iedere overspoelende vloed van verleiding heen dragen.
BOODSCHAPPEN VAN JEZUS EN MARIA IN NAJU, ZUID - KOREA.
BOODSCHAPPEN VAN JEZUS EN MARIA IN NAJU, ZUID-KOREA
NAJU 1985-2002 ( enkele mirakelen in het kort)
De liefdesboodschappen.
Bij de eerst komende teksten staan de foto's in kleur gedrukt in het boekje van BOODSCHAPPEN uit NAJU ZUID- KOREA
FOTO'S van het aangegevene
9 november 2001 Terwijl Julia en de bedvaarders de kruisweg deden gingen Jezus en Maria naast Julia. Langs de weg tussen het 13e en 15e statie weenden Jezus en Maria bloedtranen die op de vele kleine rotsstenen en bladeren vielen. De H. Maagd tot Julia: 'Ik vergezel u allen terwijl ik bloedtranen ween aan de zijde van mijn zoon Jezus die voor uw bloed vergiet.
Het resultaat van de DNA test op het bloed toonde aan dat het menselijk bloed is.
Julia plaatst een vinger op het bloed en merkt dat het vers bloed is en vloeibaar. Bedevaarders kijken naar het kostbare bloed aan de twaalfde statie. Kostbaar bloed op tegels aan de 15e statie. Bedevaarders in het gebed bij de vijftiende statie. Julia verzamelt rotssteentjes.
24 november 2001: terwijl Julia en enkele helpers rond 7 u. de kruisweg bemediteerden zag Julia aan de 12e statie plots krachtige en zeer mooie lichtstralen afkomstig van Jezus op het kruis. Zijn wonden openden zich en het bloed liep er uit. De stromen bloed vloeiden samen, veranderden in en Hostie die neerdaalde in de mond van Julia.
De helpers die de Hostie zagen neerdalen waren diep onder de indruk.
Jezus aan Julia: ' Mijn kleine ziel ontvang en nuttig dit. Het is het Bloed van mijn Verbond dat Ik vergoten heb om de zonden van mijn kinderen uit te wissen, en het Vlees dat de zielen voedt.
1 jabuari 2002: Julia en enklele personen staan rond 10 u. te bidden voor het kruis op de Kalvarieberg. Op de rechtervoet van Jezus verschijnt een druppel bloed valt, verandert in een Hostie, en zegt Julia, de Echaristische Jezus legde zich op mijn tong, alles gebeurde in een oogwenk.
Getuigen die de Hostie hebben zien neerdalen.
Julia neemt de Hostie van haar tong.
Kijkt naar Jezus op het kruis vanwaar de Hostie neerdaalde, en aanbid de Heilige Echaristie.
Jezus tot Julia: 'Och mijn lieve kleine ziel! Dit is het hemels Voedsel dat Ik u geef om over u de totaliteit van mijn Liefde te verspreiden. Haast u om het te ontvangen en nuttig het!
18 januari 2002 : Om 9.30 u. ontdekten Julia en de bedevaarders verse bloedvlekken op heel de afstand vanaf de 7e tot de 13e statie op de tegels van de weg voor de gehandicapten en op de weg met rotssteentjes.
Het bloed bij de 12e statie nam een vorm van een kruis aan.
Aan de 12e statie was de heel de bodem met vers bloed bevlekt. In een visioen zag Julia de bloedende Jezus en de H. Maagd die bloedtranen weende.
Julia en helpers observeren de bloedvlekken. Meerdere bedevaarders die op verschillende plaatsen van de kruisweg de tekens van vers bloed zagen waren zer verbaasd.
18 januari 2002 :Jezus: 'Al mijn lieve kinderen van de wereld ! Tweeduizend jaren zijn voorbij, ,maar op dit uur kom Ik tot u terwijl Ik mijn Bloed vergiet om met u te zijn.
11 juni: 2002 Een gedenkplaat op de plaats waar het echaristisch mirakel plaatsvond op 22 september 1995. Heel vroeg in de morgen bad Julia op de berg van de H. Maagd, op de plaats waar op 22 september de Hostie op haar tong veranderde in Vlees en Bloed tijdens de mis opgedragen door Mgr. Danylack. Nu ziet zij tijdens een extase dat Jezus zijn in stukken gereten Hart opende en stukken Vlees en Bloed op de grond en de rotsen vielen. Op deze plaats zagen Julia en een helper veel bloedvlekken op de grond.
11 juni 2002: Kleine rotsstenen met Bloed uit het Hart van Jezus en grotere rotsblokken met bebloed water.
Och mijn geliefde zonen en dochters die geroepen werden! Ik heb heel mijn H.Hart voor u geopend en tot de laatste druppel Bloed en Water vergoten voor uw redding
11 juni 202: Julia en getuigen kijken naar de met bloed bevlekte steentjes. Op sommige stenen was het bloed zo dik en bewoog alsof het ademde.
Wanneer Julia haar vinger in het bloed drukte ademde het voort. Zij voelde een levendige hartslag in het Bloed dat krachtig bewoog. Verschillende mensen rondom Julia waren bij machte om de hartslag van het bloed te tellen, alsook de polsslag van Julia heel duidelijk van elkaar te onderscheiden waren.
Een van de vele foto's die door hemelse tussenkomst is ontstaan ( Beeld van Maria en Hostie met Bloed.
Boodschap 11 juni 2002 : 'Ik ben werkelijk levend in de Echaristie en mijn adem bezielt de Echaristie. Ik ben er aan aanwezig met mijn Lichaam, mijn Bloed, mijn Ziel en mijn Godheid.
Vergroting van de Hostie
Julia in extase op de berg van de H. Maagd, op de plaats waar tweemaal een echaristisch mirakel plaatsvond en waar op 11 juni 2002 veel verse bloedvlekken ontdekt werden. ze ontvangt een boodschap van Jezus. Getuigen waren Mgr. Dominic Su, pater Filip Su uit Maleisie en een groep bedevaarders.
Julia en Mgr. Su verzamelen de met bloed bevlekte steentjes bloed dat deze dag overvloedig te voorschijn kwam op de plaats waar tweemaal een echaristisch mirakel plaats had.
Het mooie Maria beeld op de berg waar de wonderbare feiten zich voordoen.
15 augustus 2002: Bisschop Dominic Su toont met zijn vinger een weinig van het bloed dat op de vele steentjes gekomen is.
Getuigen van het bloedwonder op 15 augustus 2002: pater Francis Su, bisschop Dominic Su, Julia Kim, pater Filip Su , Julio Kim.
Rapport van het bloedonderzoek. Het bloed dat op 15 augustus 2002, in aanwezigheid van bisschop Dominic Su en twee priesters uit Maleisie en bedevaarders uit verschillende landen, op wonderbare wijze op de stenen verscheen werd onderzocht en heeft bloedgroep AB, resopositief. Deze bloedgroep AB komt eveneens voor: Op de lijkwade van Turijn, OP de zweetdoek van Oviedo, die sedert de 8ste eeuw in de kathedraal van Oviedeo in Spanje bewaard wordt en Op het 'Vlees en Bloed' van het echaristisch wonder van Lanciano.
Mirakelen
1--Tranen en bloedtranen die 700 dagen overvloedig van een beeldje liepen.
2-- Het lijden van Julia en de stigmata.
3-- De welriekende olie die 700 dagen uit het beeldje sijpelde.
4-- Hosties veranderden in vlees en bloed.
5---Hosties die neer daalde van af het kruis.
6-- Bloedsporen en olie op de kruisweg.
7-- Twee miraculeuze bronnen.
8-- Geneeskracht van het miriaculeuze water.
9-- Op 5 juni verschijnt Jezus aan Julia.
Tijdens de Commnunie voelt Julia een golf van bloed in haar mond komen, ze komt in extase en ziet Jezus En ziet Jezus aan het kruis genageld, het bloed loopt over zijn lichaam.
10- Sinds juli ondergaat Julia regelmatig de pijnen die de embryo's doorstaan wanneer ze in de moederschoot vermoord worden.
11- 3 februari 1998: Julia krijgt hevige aanvallen van duivels te verduren. Ze beletten haar de boodschap van 2 februari op te schrijven. De volgende dag zijn de sporen die de duivels hebben nagelaten op de grond , nog zichtbaar.
12- 21 december 1999 : terwijl Julia de boodschap van 21 december opschrijft wordt ze opnieuw zwaar aangevallen en gekwetst door de duivel. Hij is zo kwaad dat hij haar meerdere keren met geweld op de grond werpt.
O, geliefde mensheid! O, mensen die Mijn kinderen zijn, maak je vrij van de banden waarin jullie de duivel jullie heeft geketend tot de dag van vandaag, door jullie vrees aan te jagen voor een Vader die niets dan Liefde is! Komt nader jullie hebben alle rechten om tot jullie Vader te naderen. Zet jullie hart wijd open; bidt tot Mijn Zoon opdat Hij jullie steeds beter Mijn goedheid voor jullie laat kennen. O, jullie die de gevangenen zijn van bijgeloof en van duivelse wetten, verlaat deze tirannieke slavernij en komt tot de Waarheid der waarheden. Herkent Degene die jullie geschapen heeft en die jullie Vader is. Streeft er niet naar jullie rechten te gebruiken om aanbidding en hulde te betonen aan hen die jullie hebben meegesleept om hier een nutteloos leven te leiden. Maar komt tot Mij die jullie allemaal verwacht, omdat allen Mijn kinderen zijn. En jullie die het ware Licht zijn vertel hen hoe zalig het is in de Waarheid te leven. Zeg nog eens tot de christenen, tot die geliefde schepselen, Mijn kinderen hoe heerlijk het is eraan te denken dat er een Vader is die alles ziet, en alles weet, die overal voor zorgt, die oneindig goed is, die gemakkelijk kan vergeven, die alleen met tegenzin en langzaam straft. Zeg hen tenslotte, dat Ik hen niet wil verlaten in de ellende van het leven, alleen en zonder verdiensten, maar laat hen tot Mij komen; Ik zal hen helpen, Ik zal hun last verlichten, Ik zal hun zo harde leven verzachten, en hun in verrukking brengen in Mijn Vaderlijke Liefde, om hen gelukkig te maken in tijd en eeuwigheid.
En jullie, Mijn kinderen, die het Geloof verloren hebben en leven in de duisternis, hef jullie ogen omhoog en ziet het stralende licht dat komt om jullie te verlichten.
Ik ben de Zon, die verlicht, die verwarmt en opnieuw verwant ziet en erkent dat Ik jullie Schepper ben, jullie Vader, jullie enige en unieke God.
Omdat Ik jullie liefheb ben Ik gekomen om Mij bemind te maken, opdat allen gered worden.
Ik wend Mij tot alle mensen van de wereld om deze oproep van Mijn Vaderlijke Liefde te laten weerklinken; deze oneindige Liefde die Ik verlang aan jullie bekend te maken ie een blijvende realiteit. Bemind, bemind altijd, maar maakt deze Vader ook bemind, zodat Ik vanaf heden aan allen de Vader kan tonen, die een zeer hartstochtelijke liefde voor jullie heeft. En jullie, Mijn geliefde zonen, priesters, monniken, Ik spoor jullie aan deze Vaderlijke Liefde bekend te maken die Ik koester voor de mensen en voor jullie in het bijzonder. Jullie zijn verplicht te werken opdat Mijn Wil zich zal realiseren in de mensen en over jullie. Welnu, deze wil is dat Ik gekend, geëerd en bemind zal worden, laat Mijn Liefde niet lange tijd inactief zijn, omdat Ik dorstig ben van verlangen bemind te worden! Dit is de eeuw die boven alle anderen bevoorrecht is; laat dit voorrecht niet voorbijgaan; in de vrees, dat het jullie ongetroffen zal worden! De zielen hebben zekere Goddelijke aanrakingen nodig en de tijd dringt; weest nergens bang voor, Ik ben jullie Vader, Ik zal jullie helpen, in jullie spanningen en in jullie werk. Ik zal jullie altijd steunen en jullie reeds hier beneden de Vrede en de Vreugde van de ziel laten proeven en jullie dienst en jullie ijverige werken vruchten laten dragen; een onschatbare gave, omdat de ziel, die in Vrede en Vreugde is, al een voorsmaak van de Hemel heeft, terwijl zij de eeuwige beloning verwacht.
Als Ik vooral iets verlang op het huidige moment, dan is het alleen een grotere vurigheid van de komst van de rechtvaardigen een tegemoetkoming voor de bekering van de zondaars, een eerlijke en volhardende bekering , de terugkeer van de verloren kinderen naar het Huis van de Vader, in het bijzonder van de Joden en al die anderen die ook Mijn Schepselen en Mijn kinderen zijn, zoals schismatielen, ketters, vrijmetselaars, arme gelovigen, heilig schennis en de verschillende geheime sekten want goed of kwaadschiks, de hele wereld zal weten, dat er een God is en een Schepper.
Evenwel, wat Ik verlang is de trouwe nadering van de Geboden die Ik aan Mijn Kerk gegeven heb, omdat jullie met verstand begaafde schepselen zijn en niet lijken op dieren door jullie bandeloosheid en slechte neigingen, want jullie kunnen tenslotte de schat bewaren die jullie ziel is, die Ik jullie gegeven hebben, die Ik bekleed met de Goddelijke schoonheid.
Doet dan zoals Ik verlang.
Onrechtvaardigheid die jullie de rechtvaardigheid aandoen, het is een wonde voor het meest gevoelige deel van Mijn Hart, het is vergeleken, een verachten van Mijn Vaderlijke Liefde voor jullie. Dat wat Mij het meest bedroefd heeft in Mijn volk Israël en wat Mij nog steeds bedroefd in de huidige mensheid is dit verkeerd begrepen respect ten omwille van Mij. De vijand van de mensen heeft dit in feite laten dienen om hen te laten vallen in afgoderij en scheuringen. En nog steeds bediend hij zich ervan en zal er zich altijd van blijven bedienen tegen jullie, om jullie te verwijderen van de Waarheid van Mijn Kerk en van Mij. Ach laat jullie je niet meeslepen door de vijand, Gelooft in de Waarheid die jullie steeds weer geopenbaard wordt en wacht in het Licht van deze Waarheid.
BRIEF AAN DE HERBREEEN. ( VERVOLG ).
7 Hoofdstuk 7 is een hele paragraaf over Melchisedech waarin Paulus gaat aantonen dat het Nieuw Verbond en het Nieuw Priesterschap superieur zijn aan het Oude
7, 1De paragraaf begint met een citaat uit Genesis 14, 18-20 en Psalm 110,4.
i.v.m. Melchisedech. Koning van Salem, priester van de allerhoogste God. Hij kwam Abraham tegemoet, en Abraham gaf hem tienden van alles Hij heeft geen vader, geen moeder, geen stamboom (stambomen waren belangrijk voor priesters in Israël. Zij moesten kunnen bewijzen dat ze afstamden van de stam van Levi), zijn leven heeft geen begin noch einde (d.i. het is eeuwig) Hij lijkt op de Zoon van God, hij blijft voor altijd priester.
Melchisedech ontving 1/10 van de buit van Abraham en hij was niet eens van zijn geslacht. Dus heeft eigenlijk Levi tienden betaald in de persoon van Abraham. Melchisedech was dus ver verheven boven Abraham. En Melchisedech heeft Abraham, drager van de beloften gezegend. De meerdere zegende de mindere (7,6).
De figuur van Melchisedech is zeer bestudeerd geworden: hij wordt vermeld in Gen. 14 en Psalm 110.Sommige Targoems identificeren Melchisedech met Shem of Cham of met een engel. Volgens het boek der geheimen van Henoch (begin 1ste eeuw, h. 23) is Melchisedech, priester, miraculeus geboren zonder tussenkomst van een man. Er bestond in de 4de eeuw in Palestina een Christelijke cultus tot Sint Melchisedech (cfr. reisverslag van Etherie).De oudste christelijke papyrus (ca. 90 na Chr.) vermeldt hem. In Nag Hammadi vond men een koptisch traktaat over Melchisedech. In Qumran (11 Q Melch.) wordt hij vermeld (cfr. NTS XII,1966 pp. 301-326) en geïdentificeerd met de hemelse rechter of met de engel Michaël die de rechtvaardigen bevrijdt van Belial. Melchisedech in Hebr. staat dus niet alleen en er is een hele exegese te vinden in de Joodse literatuur reeds voor Christus en ook Filo en Flav. Jos. spreken erover (1ste eeuw na Chr.). Melchisedech wordt vergeleken met Jezus Christus zoals de figuur vergeleken wordt met de realiteit op het precieze punt van het priesterschap. Melchisedech is een figuur van de realiteit die Jezus is op het gebied van het priesterschap. Jezus Christus heeft wel een moeder gehad en een stamboom, maar qua priesterschap is hij Hogepriester zoals Melchisedech, d.w.z. zijn priesterschap is verhevener dan dat van het O.T. (1ste en 2de arg.) en het is eeuwig, niet tijdelijk zoals dat van het O.T., en uniek, d.i. het wordt niet overgeërfd zoals in het O.T. Het is een verhevener priesterschap want het is volmaakter dan dat van het O.T.: - de Heer Jezus is voortgekomen uit Juda die geen priesterlijke stam was. - Hij is hogepriester geworden uit kracht van het onvergankelijk, eeuwig leven, op de wijze van Melchisedech, d.w.z. niet overerfbaar. Het Christelijk priesterschap gaat niet over van vader op zoon Dus Jezus is niet op basis van een wettelijk voorschrift priester geworden (de Wet met zijn bepalingen heeft Hij aan het kruis geslagen, d.w.z. afgeschaft schrijft Paulus in de Galatenbrief!).
7,20 Dit ging gepaard met een eed van God (7,20-21: De Heer heeft het gezworen en zal het niet herroepen: Gij zijt priester voor eeuwig!) Dus God heeft een eed gezworen dat de Zoon van God priester zou zijn voor eeuwig. Voor het priesterschap van Aaron heeft hij nooit zoiets gezworen (7,20).
7,22Hoeveel voortreffelijker moet dan het verbond zijn waar Jezus borg voor staat. Het Nieuw Verbond is ook verhevener zoals ook het priesterschap van het Nieuw Verbond verhevener is. Het nieuw Verbond is eeuwig, het blijft voor altijd. Cfr. de woorden van de consecratie (het nieuw en eeuwig verbond)! Ook zijn offer is uniek.
7,26-28 is de slotconclusie van h. 7: zo een hogepriester hadden we ook nodig, die smetteloos (onbesmet: zuiver van hart: het priesterschap van Christus is geen louter rituele zuiverheid, het vereist een innerlijke zuiverheid) en heilig (gr. hosios osios: heilig, toegewijd aan God) is, afgescheiden van de zondaars en verheven boven de hemelen (niets zondigs kan Christus raken, de hemel is even ver verwijderd van het aardse als de zonde verwijderd is van de priester) Zoals de persoonlijke heiligheid van Jezus Christus is, zo is ook de heiligheid van de priesters van het N.T.
7,27Zijn Offer is uniek en onherhaalbaar. De O.T. offers werden vaak herhaald (ter gelegenheid van bepaalde feesten, bij nieuwe maan, op sabbat ed., zelfs elke dag werden offers gebracht cfr. Talmoed spreekt erover!). Maar onze Hogepriester heeft zichzelf opgedragen als offer voor de zonden van het volk.
De Zoon van God is volmaakt voor eeuwig. Zijn offer is uniek, slechts 1 enkele daad. De partic. aorist 7,27anenegkas anenegkas verwijst naar het ene offer op Calvarie. Het werkwoord anaferô anaferw betekent plaatsen, offeren op het altaar. Christus dood op het kruis is dus een offer met het kruis als altaar (1 Petr. 2,5).
-----------
Dit is de overgang naar h. 8: over het thema van Verbond en Offer. Het 2de grote doctrinaire deel van het Epistel.
H. 8-9De Cultus van het Nieuw testament.
8,1-5God had een eed gezworen i.v.m. zijn Zoon: "Gij zijt Hogepriester voor eeuwig". Dat was de aankondiging van een eeuwig priesterschap. Hij zit aan de rechterhand van God (8,1), in de hemel opgestegen.
Hij draagt het offer op in de hemel, de waarachtige tabernakel (gr. skènè alèthinè skhnh alhqinh waarachtige,authentieke tent. Tegenover het aardse tabernakel van Mozes in de woestijn of de tempel van Jeruzalem die aards en vergankelijk waren )
8,6De bediening (gr. leitourgia leitourgia liturgische functie leitourgos werker, dienaar, bedienaar van de eredienst cfr. Rom. 15,16; Jes. 61,6; Jer. 33,21) van Jezus is veel verhevener zoals ook het Verbond waarvan Hij Bemiddelaar (gr. mesitès mesiths middelaar: Christus is Middelaar tussen God en de mensen cfr Test Dan 6,2) is beter is, omdat het op betere beloften berust (dit zijn beloften die vervuld werden door bemiddeling van de Messias).
Het 1ste punt is dat van een nieuwe priesterlijke bediening.
8,7-13 Het 2de punt is dat van een nieuwe Middelaar: de enige die spreekt van een nieuw Verbond= berith hadasha (term die Jezus gebruikt). Cfr de profetie van Jeremias LXX 38,31-34 is de enige die de term 'nieuw verbond' gebruikt (het oude verbond was dat van de Sinaï), in het gr. diathèkè kainè diaqhkh kainh: het is een technische kwalificatie van de heilseconomie die Jezus Christus gebracht.
Het oud Verbond was verouderd verklaard (8,8 & 8,13): Ik zal met Juda en Israël een nieuw verbond (diathèkè koinè) sluiten. Het zal anders zijn dan het verbond dat ik met hun vaderen sloot. Mijn wetten leg ik in hun geesten ik grif ze in hun hart. Dit is de besnijdenis naar het hart door het doopsel.
8,11 Jer. LXX 38,34 Allen zullen ze mij kennen (gr. eidèsousin d.m.v. het bovennatuurlijke licht van de genade van het doopsel. 'God kennen' betekent ook zichhechten aan God) van de kleinste (gr. Jer. apo mikrou autôn apo mikrou autwn van de kleinste, geringste onder hen = pasgeboren baby Apok. 11,18) tot de grootste. Ik zal hun ongerechtigheden vergeven (dat gebeurt door het doopsel).
De 'kleinste' is de pasgeboren baby die door het doopsel gerechtvaardigd wordt. Cfr. Petrus' rede op Pinksteren: laat U dopen want de belofte geldt ook voor U en uw kinderen (profetie van Joël 2,28-30) "Maria heeft het beste deel gekozen" zegt de Heer Jezus als Martha haar beklag komt doen Het beste deel is ons priesterschap. Voor Maria is het zitten luisteren aan de voeten van Jezus. Het 'geestelijk deel' is altijd beter dan het materiële deel. Het leven als priester is beter dan het levenals leek in de wereld.
------------------
H.9, 1-14herneemt meer in detail de ideeën van het priesterschap.
15-28gaat over Christus' priesterlijk ambt in de hemel.
en het Nieuwe Verbond.
Meer in contrast staan: hemels en aards heiligdom, de cultus van Oud en Nieuw Verbond (offercultus van oud verbond en van Christus)tot 10,18.
----
9,1-10Het eerste verbond had een aards heiligdom : de tent van Mozes : er waren twee delen in dat heiligdom, men spreekt zelfs van twee tenten. In Heb. volgt een beschrijving die is overgenomen uit Exodus. In het Heilige der Heiligen stond de ark met de tafels van het Verbond. Dat Heilige der heiligen werd maar 1x per jaar betreden door de Hogepriester alleen, met het geofferd bloed van de offerdieren. Voor de rest mocht niemand het heilige der heiligen betreden. De H. Geest gaf hiermee te kennen dat het heilige der heiligen nog niet openstond zolang de eerste tent nog dienst deed, m.a.w. dat de poort naar het hemels heiligdom nog niet open was. Christus, in het O.T. symbolisch voorgesteld door de Hogepriester, zal ons de weg naar de hemel openbaren, en de weg openen voor alle mensen om naar de hemel te gaan. 9,10 De cultus en de offers en reinigingsvoorschriften van het O.T. bleven immers maar bestaan tot de tijd van het betere bestel (kairos diorthôseôs kairos diorqwsews tijd van herstel van de orde. Hapax in NT., met nuance van verbetering, correctie van de oude orde diorthôsis: verbetering, nieuwe orde) was gekomen.
9,11-14Maar nu is Christus gekomen, de hogepriester van de komende goede dingen. Hij is door een verhevener en volmaaktere tenthet heiligdom binnengegaan, die niet gemaakt is door mensenhand. Volgens Spicq o.p. gaat het om het verheerlijkt lichaam van de verrezen Christus, dat niet tot de geschapen orde behoort. Dia dia is instrumentalis. Cfr. A. van Hoye Biblica 1965, pp. 1-28. De vertaling 'la tente de son corps' is een vrije vertaling door pater van Hoye. Beter ware 'corps de gloire') (voor de literaire analyses van de brief verkies ik pater van Hoye, maar voor de wetenschappelijke exegese, nuances van woorden ed. verkies ik toch pater Spicq) De exegese van pater Van Hoye i.v.m. 9,11 is toch verhelderend: de tent is het middel dat de toegang verschaft tot het heiligdom. Die toegang is het Lijden van Christus waardoor Hij zijn glorie is binnengegaan. De mensheid van Christus is de weg naar de hemel, een weg die Christus ons is voorgegaan om zo de glorie van de Vader binnen te gaan. Deze Christologische interpretatie van pater van Hoye doet ons beter de uitdrukking begrijpen van 'de waarachtige tent' en het verband met het 'eigen bloed van Christus' (9,12) dat het geweten zuivert van dode werken (zonden worden dode werken genoemd) om de levende God te dienen (de vreugde om God te dienen door de Christelijke Liturgie, een 'dienstwerk'). Aldus is de actie van Christus' bloed tweevoudig en superieur aan het bloed van de offerdieren die alleen maar rituele reinheid bewerkten (9,14)
9,12en eens en voorgoed is hij het heiligdom binnengegaan, met zijn eigen bloed en Hij heeft eeuwige verlossing (gr. lutrôsis lutrwsis bevrijding, verlossing. De uitdrukking 'eeuwige verlossing' komt voor in Qumran 1 Q M en de Palestijnse Targoem Gen. 49,18) verworven. Hij is de hemel binnengegaan door het offer van zijn Lichaam en bloed (heel speciaal met zijn eigen bloed) om zo eeuwige verlossing te verwerven.
9,13-14 leveren het bewijs van de eeuwige verlossing. Vers 14 is zelfs een theologisch hoogtepunt van heel de Brief!!
Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer dat ons geweten zuivert van dode werken om de levende God te dienen.
De eeuwige Geest = pneuma betekent de goddelijke natuur die niet onderhevig is aan de dood. Door de pneuma heeft Hij zich geofferd. Zijn offer blijft duren tot in de hemel.
9,15-28Daarom is Hij de Middelaar van een nieuw Verbond. Zijn sterven heeft bevrijding gebracht van de zonden bedreven in het O.T. en zo kunnen de rechtvaardigen van het O.T. het hemels erfdeel ontvangen. Dat konden ze voordien niet want de hemel was nog gesloten, tot aan Christus!
9,16-23Paulus onderstreept hier de rol van het geofferd bloed voor het verbond (21-22). Zonder vergoten bloed is er geen vergeving van de zonden (cfr. Lev. 17,11) Daarom werd in het Oud Verbond alles gereinigd met bloed, want bloed had een zuiverende werking. Als nu de voorafbeelding (Wet van Mozes, de tent in de woestijn, de oude rituelen) met bloed moest gezuiverd worden hoeveel te meer dan de realiteit (de waarlijke tent, de christelijke liturgie) zelf door een bloed van een hogere waarde. Thornton, Meaning of haimatekxusia, JTS 15 1964 pp 63-65. (aimatekcusia the shedding of blood)
9,12-21 het argument van het bloed dat een zuiverende werking had. Alleen vergoten bloed kon zonden vergeven. Filo Spec. Leg. I,205; Talmoed Yoma 5a; Menahot 93b. Er werden offers gebracht voor de vergeving van de zonden, voor de kwijtschelding (gr. afesis act of freeing from captivity, guilt, debt, or sin Matth. 26,28; Mark. 3,29) van de schuld of zonde. Het aardse is een beeld van de hemelse realiteit, hetis een analogie: als de aardse dingen moesten gezuiverd worden met bloed van bokken en stieren, hoeveel te meer dan de hemelse realiteit met het bloed van Christus dat veel waardevoller is. Het is natuurlijk maar een analogie want in de hemel moet niets meer gezuiverd worden.
9,28Christus is eenmaal geofferd om de zonden van allen ( pollôn pollwn lat. multorum = 'allen' we moetenpolloi in Matth. ook verstaan in de zin van 'allen'. In dezelfde zin zegt de Heer Jezus in het Johannesevangelie 'ik zal allen tot mij trekken' de zonden van velen in 9,28 wordt geplaatst in de context van Jes. 53, 12 waar velen = allen, d.i. Joden en niet-Joden) op zich te nemen. Hij zal wederkomen in glorie zonder geofferd te worden, maar in triomf.
Hoofdstuk 10recapitulatie: de doeltreffendheid van het offer van Christus.
10,1-10De Wet is slechts een schaduw van de goede dingen die moesten komen. De offers van het O.T. waren onvolmaakt, ze reinigen niet van zonde, aldus Paulus! Daarom zegt de Schrift: Slachtoffers en gaven hebt U niet gewild maar U hebt voor mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen. Hier ben ik. Ik ben gekomen om uw wil te doen. cfr Psalm 40 1,6
9-10Hij schaft het eerste af om het tweede te laten gelden. Door die wil zijn wij geheiligd, eens en voor altijd, door het offer van het lichaam van Jezus Christus. Resumé: Christus heeft de offers van het O.T. afgeschaft en ze vervangen door het ene offer van zijn lichaam! Het werkw 'afschaffen' staat in de tekst (He. 10,9 gr. anairéô wegnemen, vernietigen, abolish, abrogate ) Het gaat wel degelijk om 'afschaffen' aldus pater Spicq o.p. (op cit p 167).
En en drukt de efficiënte oorzaak uit (door zijn wil), dia dia drukt de instrumentele oorzaak uit (door zijn offer)
10,11-18Iedere priester verricht staande de dienst en draagt offers op die toch geen zonden kunnen wegnemen. Hij daarentegen is gezeten aan de rechterhand van God na één enkel offer voor de zonde te hebben gebracht.
10,16 Dit is het Verbond (Nieuw Verbond cfr. Jeremias LXX 38) dat ik met hen zal sluiten na die dagen. De Wet (Nieuwe Wet) grif ik in hun hart en in hun geest (de geest van de mens) En hun zonden zijn vergeven (niet langer gedenken = vergeven)
10,19-25Door het bloed van Jezus hebben wij vrije toegang gekregen tot het heiligdom. Hij heeft voor ons een nieuwe levende weg gebaand door het voorhangsel heen, dat is zijn aardse gestalte (door het voorhangsel van zijn menselijk lichaam heen).
22-25 Laten we dus naderen met een vast geloof, met een hart dat vrij is van zondebesef (gr. apo suneidèseôs ponèras - door de H. Geest zijn we innerlijk zuiver, vrij van zonde) met een lichaam gewassen met zuiver water (door het doopsel = een bad met water). Laten we vasthouden aan de belijdenis van onze hoop omdat God getrouw is aan zijn beloften. Laten we elkaar aansporen tot liefde en goede werken. De liefde is onafscheidbaar van goede werken. Men vindt hier terug de drie theologale deugden die zo typisch zijn voor andere paulinische epistels.
10,26-31 Na de aanmoediging komt de waarschuwing:
Wie het Bloed van het Verbond profaneert (door doodzonde = d.i. vrijwillig en bewust in een zware materie en zonder berouw te hebben 10,26 'zondigen' hamartanontôn part. pres. drukt een obstinatie uit! Het gaat dus om een toestand van zonde, niet om één geïsoleerde zonde!; bv. apostasie of geloofsafval d.i. doodzonde tegen de geloofsbelijdenis = kennis van de waarheid 10,26) moet zo iemand dan niet strenger gestraft worden dan wie zich bezondigt aan de Wet van Mozes? Het moet vreselijk zijn om in de handen van de levende God te vallen. Hij is rechter, Hij veroordeelt tot oordeel en vuur (10,27 het vuur is het instrument van de goddelijke wraak: Deut. 4,24)
10,32-39Denk terug aan de dagen van vroeger (toen U het doopsel hebt ontvangen. De geloofsbelijdenis, ge zijt er voor vervolgd geworden, gehoond en onderdrukt geworden (gr. thlipsis = onderdrukking, verdrukking; oneidismos = hoon, verwijt) en uw bezit werd geroofd (10,34).
Dit is misschien een zinspeling op een grote vervolging in Jeruzalem na de marteldood van Stefanus ca. 37/38. De groep aan wie de Hebreeërbrief is gericht heeft zich toen bekeerd. Nog een korte tijd en hij die komen moet zal komen (bij zijn 2de komst). Mijn rechtvaardige zal door geloof leven (dit is een tekst die Paulus ook citeert in Rom. 1 en Gal. 3 en die ook in Qumran voorkomt en in de rabbijnse geschriften). Wij die geloven, we zullen het leven winnen (peripoièsis peripoihsis = technische term van Bijbelse theologie en betekent het heil 'sôtèria', met het accent van in bezit houden van heil!)We deinzen voor niets terug
H. 11Lofzang op het geloof!
God beloont allen die hem zoeken en wie bij hem wil komen moet geloven dat Hij bestaat! Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn!
Het geloof is de vaste grond voor wat we hopen, het bewijs voor wat we niet zien!
Nu volgt een hele reeks van voorbeelden van het geloof van O.T. patriarchen die Paulus geeft als voorbeeld aan de Hebreeërs: het geloof van Abel, van Henoch, van Noach, van Abraham, van Sara, Jakob Ze zijn allemaal gestorven in geloof. Hun verlangen ging uit naar het hemels vaderland (11,16 gr. epouraniosepouranios hemels) maar ze hebben niet ontvangen wat hun beloofd was!
Verder spreekt h. 11 over het geloof van Abraham, Isaak, Jakob, de ouders van Mozes, het geloof van de Israëlieten bij de uittocht uit Egypte, het geloof van de Joden voor de muren van Jericho en verder van alle profeten en rechters. Door het geloof werd hun zwakheid kracht, ze werden gestenigd, doormidden gezaagd en terecht gesteld. Ze waren te goed voor deze wereld. Ze werden bespot en gemarteld. Ook vrouwen werden vervolgd omwille van hun geloof.
Heel deze reeks voorbeelden wil het geloof ophemelen
Het geloof is de basis voor wat we hopen schrijft Paulus (11,1). Het is niet de cultus van het O.T. die we moeten bewaren want die is juist geannuleerd maar we moeten volharden in het geloof!Daarvan gaven de O.T. figuren en ook vrouwenfiguren ons het voorbeeld! Ze werden vervolgd omwille van hun geloof. Zo ook de Hebreeërs die omwille van hun geloof in Christus en het doopsel vervolgd en bespot werden door hun volksgenoten! Het is door hun geloof dat ze gered worden. In een andere brief schrijft Paulus dat Abraham gerechtvaardigd werd door zijn geloof, zijn geloof in de Belofte! Welnu, zo hebben alle oudtestamentische rechtvaardigen geloofd in de Belofte van God...
Voor hen was het geloof ook de basis van hun hoop, hoop op de messiaanse verlossing. Bij Jesaja zeer duidelijk! Bij David wordt duidelijk de verhevenheid van het ene offer van Christus geleerd boven de vele offers van het Oud Verbond, wierookoffers, brandoffers etc. Al die offers hebben God niet behaagd. Wat God wel heeft behaagd is juist het geloof. 11,6 Zonder geloof is het onmogelijk aan God te behagen. Dit vers is hét klassieke vers over de noodzaak van het geloof. Het geloof heeft op zijn minst 2 objecten: - het bestaan van een persoonlijke God, onzichtbaar van nature! - het bestaan van zijn Voorzienigheid die beloont of straft. Dit impliceert het geloof in een Middelaar (Joh. 17,3). Prioriteit van het geloof. We moeten het geloof bewaren in de Belofte van Christus. De hemel is voor ons open gegaan en Jezus is ons voorgegaan om ons een plaats te bereiden en om bij God de Vader als Middelaar op te treden en voor ons te smeken om alle genaden van Verlossing te bekomen. We zien ook in het leven van de Heer dat het geloof steeds door Hem geprezen wordt.
Hoofdstuk 12
De volharding in het geloof wordt verder aangeprezen in h. 12. Als er in het O.T. zoveel getuigen zijn van het geloof en volharding, dan moeten we ons aangemoedigd weten door Christus' Lijden en zijn volharding tot aan het kruis en ook standvastig blijven in ons geloof aan de Heer Jezus Christus.
12,3-4Denk aan Hem die zoveel tegenstand van zondaars te verduren heeft gehad en ge zult de moed nooit opgeven. Ge hebt uw bloed nog niet moeten vergieten voor de zonde Dat hebben sommigen in het O.T. wel ondergaan en ook sommige Christenen in de vervolging na de steniging van Stefanus.
Als ge beproefd wordt zie dat dan als een straf voor de zonde!
12,5-8Ieder kind wordt al wel eens bestraft door zijn vader, schrijft Paulus!
Als ge geen straf krijgt dan zijt ge geen kinderen, maar wel bastaards! Onze vaders hebben ons hard opgevoed. Paulus is zelf als rabbijn opgevoed in de tradities van de voorvaderen.
12,10Maar God de Vader voedt ons op om ons te laten delen in zijn heiligheid.
Tucht en discipline leveren op lange termijn vrede en gerechtigheid ook al is ze op het moment zelf niet prettig. Onthoud dat bij de opvoeding van uw kinderen als ze bijv. een straf verdienen. Een Duits spreekwoord zegt: "besser die Kinder weinen jetzt als die Eltern später".
12,12-13Daarom strek de slappe handen en de wankele knieën. Het kreupele lichaamsdeel (to chôlon = wat verlamd is) mag niet ontwricht worden maar moet genezen. In de beproeving moet ge niet wankelen (wankele knieën - knikkende knieën zegt het boek Job).
Neemt een voorbeeld aan de rechtvaardigen van het O.T. en aan de Heer Jezus en aan de vervolgde Christenen die trouw gebleven zijn aan hun geloof en hun hoop op beloning. God beloont de trouw aan het geloof. De ontrouw wordt gestraft. Laat geen dwaalleraars uw geloof bedreigen.
12,14-15Verspil de genadegave van God niet. Laat geen bitter onkruid opkomen, d.w.z. laat geen dwaalleraars uw geloof bedreigen.
12,16Wees niet ontuchtig of goddeloos zoals Esau die voor een bord linzensoep zijn 1ste geboorterecht verkocht. Hij werd erdoor afgewezen door God!
12,18-28 De oudtestamentische Openbaring ging gepaard met schrikwekkende tekenen, vuur en storm en angst bij het volk. De nieuwtestamentische God is een rechtvaardige rechter en Jezus Christus is Middelaar van een nieuw Verbond, wiens Bloed nog krachtiger roept dan het bloed van Abel! Weigert niet naar de stem van God uit de hemel te luisteren. Laten we God danken en aanbidden. Hij gaf ons een koninkrijk dat niet wankelt. Geen geschapen ding, want alle geschapen dingen wankelen, maar het is het 'eeuwig' koninkrijk! Jezus noemt het het koninkrijk der hemelen' en daarvan is het huis van God de gelovige gemeente, vooral de geloofsgemeenschap die stevig gebouwd is op de rots van het geloof en op het fundament van de apostelen!
13,1-4Denk aan de broeders. Vergeet de gastvrijheid niet. Iedereen moet het huwelijk (gr. gamos huwelijk = de onverbreekbare binding tussen man en vrouw is de meest sacrale van alle bindingen; I Kor 7, Efez. 5) in ere houden. Het echtelijk bed moet onbezoedeld blijven. Ontuchtigen (gr. pornos fornicator) en echtbrekers (gr. moichos echtbreker) zullen door God geoordeeld worden.
13,5Leef niet alleen voor het geld, wees tevreden met wat U hebt. We kunnen met vertrouwen zeggen: de Heer is mijn helper. Ik heb niets te vrezen. Wat kan een mens mij aandoen?(Deut. 31,6). Vreest niet alleen diegenen die het lichaam kunnen doden, vreest eerder Hem die en ziel en lichaam kan doden.
Hier begint de laatste sectie van de Hebreeërbrief.
13,7Neem voorbeeld aan het geloof van uw leiders.
13,8Jezus Christus is dezelfde, gisteren, vandaag, en tot in eeuwigheid.
Hij is onveranderlijk. Zijn Godheid is steeds dezelfde. Zijn verheerlijkte mensheid zoals Hij nu in de hemel is, is steeds dezelfde. De Christus van de geschiedenis is de aardse Jezus: de Christus van gisteren is dezelfde als de goddelijke Christus, d.i. de Christus van ons geloof. Het is de Christus van vandaag en van in eeuwigheid Er zijn zo van die moderne theorieën die zeggen dat Jezus niet meer dezelfde is en dat de Jezus van de geschiedenis niet dezelfde is als de Christus van het geloof van de Kerk. Het object van het geloof is alles wat Jezus geleerd en gedaan heeft.
Daarom schrijft Paulus "Laat U niet van de wijs brengen door allerlei theorieën. Wij steunen op Gods genade en niet op de Joodse spijswetten van Joodse rabbijnen" (13,9) We hebben een altaar (13,10). Dit zou een 1ste verwijzing zijn naar het eucharistisch altaar, het christelijke offeraltaar kunnen zijn; de heilige maaltijd volgt het offer (1 Kor. 10,18): de 1ste Christenen hadden nog niet veel luxe aan liturgische voorwerpen in hun huizen. 'Ons altaar' is Jezus Christus zelf. Zijn lichaam is het altaar 1 Petr. 2,24 In zijn lichaam heeft hij onze zonden op het kruishout gedragen; cfr. Spicq o.p. p.220 denkt ook dat de Eucharistie buiten het perspectief van de auteur blijft. Persoonlijk opteer ik voor Van Hoye S.J. p. 103: het 'altaar' in Hebr. 13,10 is het kruis. Dankzij het kruis hebben we een offer waarvan we kunnen eten, d.i. de Eucharistie. De adepten van de cultus van de tent zijn de Joden die het kruisoffer van Christus verwerpen. De Eucharistie is onverenigbaar met de rituele wetten van de tempeldienst.
13,12Jezus heeft buiten de stadspoort geleden, om het volk te heiligen door zijn Bloed. Laten wij die met Hem buiten gegooid zijn uit het aardse Jeruzalem in zijn smaad delen. We hebben hier toch geen blijvende stad op aarde. Onze stadstaat is in de hemel. Ons echt vaderland (gr. politeuma Fil. 3,2) is in de hemel. Dat is de stad van de toekomst (13,14) d.w.z. voor ons de toekomstige wereld, het hemels heiligdom waar Christus het Middelaarschap uitoefent.
13,17Gehoorzaam aan uw leiders en doe wat ze verlangen en zorg ervoor dat ze hun taak goed kunnen vervullen, d.w.z. de onderdanen moeten hun leiders helpen.
13,22-25Deze laatste lijnen zijn van Paulus die er zijn goedkeuring wilde aan geven. Deze lijnen zijn er aan toegevoegd om aan de homilie een epistelvorm te geven (Van Hoye p. 108).
Weet dat onze broeder Timotheüs is vrijgelaten. Als hij komt zal hij mij vergezellen als ik U bezoek. De broeders uit Italië laten U groeten. Waarschijnlijk werd de brief geschreven vanuit Italië in de 1ste Romeinse gevangenschap of in de tijd van na de vrijlating. Een preciezere reconstructie is niet mogelijk.
Gods genade zij met U allen.
--------------------------
Dank U voor u volgehouden aandacht.
Tot daar mijn reeks lezingen over Paulus' brieven. Het was een vervelende lessenreeks maar het geduld is verdienstelijk en God zal het U lonen .
De Brief aan de Hebreeën.
E. H. P. Van de Kerckhove
INLEIDING
De brief aan de Hebreeërs is eigenlijk een exegetisch commentaar met theologische implicaties. De Brief doet soms onpaulinisch aan en vele exegeten twijfelen dan ook aan de authenticiteit ervan. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat de brief wel van Paulus is maar dat deze gericht is tot een bijzondere groep van geadresseerden, namelijk Joodse christenen die in Jeruzalem als priesters en/of levieten verbonden geweest waren aan de Tempeldienst maar die zich bekeerd hebben na Pinksteren en die gevlucht waren.
De Hebreeërbrief is moeilijk te dateren, waarschijnlijk geschreven ergens tussen 60-64 na Chr., eerder naar het einde toe van Paulus' leven en vanuit Rome of ergens vanuit Italië. Daarvoor zijn aanwijzingen in de brief zelf! Qua datering moet m.i. de Hebreeënbrief voor 2 Tim. geplaatst worden want 2 Tim. is het geestelijk testament van Paulus, zijn laatste schrijven voor zijn marteldood. Hebreeën is geen gevangenschapsbrief. Er is in de brief geen enkele zinspeling op een gevangenschap. Het is een theologisch zwaar beladen traktaat over het priesterschap van Christus, waarschijnlijk geschreven vanuit Italië na de vrijlating uit de 1ste Romeinse gevangenschap maar zeker weten doen we dit niet.
De brief bevat enkele vage allusies op Italië. 13,23: Timotheüs is vrijgelaten. Als hij komt zal hij mij vergezellen als ik u bezoek. De broeders uit Italië laten U groeten. Deze brief werd m.i. geschreven tussen 60-61 vanuit Rome. Paulus is nadien nog teruggekeerd naar het Oosten. Persoonlijk dateer ik de Hebreeërbrief rond 60 bij de vrijlating uit de 1ste Romeinse gevangenschap.
De bedoeling van de brief is ongetwijfeld Joodse Christenen aanmoedigen en vermanen. Onder druk van Joodse vervolgingen begonnen bekeerde Joodse priesters hun moed te verliezen en ze verlangden terug naar de pracht en praal van de tempel (dit is mijn puur hypothetische reconstructie van mogelijke omstandigheden waarin deze brief tot stand gekomen is .) Paulus was hiervan op de hoogte en men vroeg hem om een woordje van vertroosting. De Brief aan de Hebreeën is m.i. een aaneenschakeling van homelies (commentaren op de H. Schrift, preken van een missionarispredikant) die Paulus gehouden heeft aan Joodse Christenen en die hij later heeft verwerkt in een Brief. Er is geen aanspreking aan het begin (maar dat is ook zo in 1ste brief van Joh. en in enkele brieven op papyri uit de 1ste-2de eeuw.). Er is een epistolaire conclusie aan de brief toegevoegd. Maar er is geen afzender vermeld. Bij de andere brieven van Paulus is er altijd een afzender vermeld (bijv. Van Paulus apostel aan ) Dat ontbreekt dus wel in de Hebreeën.
Zoals gezegd, er ontbreekt een aanhef, en dat zou erop wijzen volgens sommige specialisten (o.a. A. van Hoye S.J.) dat het geen brief was maar eerder een homilie, een missiepreek (cfr. Spicq o.p) of een soort catechese over de Zoon van God. Waarom is er geen aanhef maar wel een epistolair slot?
Het slot van de Brief is wel typisch epistolair. In de 1ste brief van Joh. is er evenmin een aanhef. Het doet misschien vreemd aan maar men vindt hetzelfde fenomeen op ostraka (brieven geschreven oppotscherven) van Lakis (Egypte) en in een aantal brieven op papyrus van 1ste-2de eeuw (bijv. P Oxy 525). Het apocriefe Epistel van Barnabas heeft evenmin een aanspreking. Persoonlijk ben ik eerder geneigd om te zeggen dat het hier wel om een brief gaat zonder aanhef, dus zonder aanspreking in het begin. Er zijn soms brieven die onmiddellijk met de deur in huis vallen Hebreeën is een brief die met de deur in huis valt: God heeft gesproken in het O.T. door de profeten maar nu, op het einde van de dagen, door zijn Zoon.
Authenticiteit:
Dat Paulus de auteur is van Hebreeën wordt tegenwoordig fel betwist. De oosterse kerken houden vast aan de paulinische authenticiteit maar in de moderne westerse exegese gelooft men er niet meer in. Ik persoonlijk houd wel vast aan de paulinische authenticiteit maar men moet rekening houden met de speciale doelgroep van vervolgde Joodse christenen die behoord hebben tot de priesterklasse van Jeruzalem en die bekeerd zijn maar wier geloof op de proef gesteld werd. Hebreeën en de andere paulinische epistels drukken hetzelfde geloof uit. Paulus is een getuige van de Traditie (Ik heb U overgeleverd wat ikzelf heb ontvangen schrijft hij in 1 Kor.). In Hebr. 2,3 Christus heeft de leer (de redding) verkondigd die getrouw aan ons is doorgegeven door hen die hem gehoord hebben. Voor zover we weten waren noch Lukas noch Paulus directe getuigen van de historische Jezus, maar Paulus was wel eerst Kerkvervolger. Hij wist dus reeds voor zijn bekering wat het Christendom inhield maar dat betekent niet dat hij de Heer Jezus ontmoet heeft voor zijn bekering. Zijn bekering begon met een visioen op weg naar Damascus.
Dat Paulus de auteur is wordt bevestigd door de gehele manuscripttraditie die van de Hebreeërbrief de 14de brief van Paulus maakt. De Canon van Muratori (ontdekt in de 18de eeuw door Ludovico Muratori in een codex van de 7de eeuw) is een lijst van Bijbelboeken uit de 2de eeuw! De Canon vermeldt Hebreeën niet. De Hebreeënbrief werd in het Westen pas later (4de eeuw) toegevoegd aan de Canon. De Vetus Latina (oudste Latijnse Bijbelvertaling) kende het epistel aan de H. waarschijnlijk niet. Pater Spicq ontkent de paulinische authenticiteit van Hebreeën, helaas! Volgens hem was Apollos de auteur. Pater Spicq baseert zich o.m. op de gelijkenis qua religieus milieu tussen Filo van Alexandrië en de Hebreeënbrief. Ook Apollos was een Jood uit Alexandrië en erudiet genoeg om de auteur te zijn van de Hebreeënbrief, aldus Spicq o.p.
Er zijn wel thema's in deze brief die we niet terugvinden in andere brieven (bijv. Jezus Hogepriester, culturele categorieën ). Speciale argumentatie met Bijbelse commentaren (typisch voor het genre van Hebreeën!) is niet uniek voor het N.T. Reeds in de Galatenbrief vindt men een dergelijke argumentatie maar in een heel andere doctrinaire context en een heel andere apologetische bedoeling Hebreeën is zeker doctrinair en apologetisch bedoeld maar de bijzonderheid zit hem vooral in de speciale doelgroep, een groep Joodse christenen die vervolgd werd in hun geloof. Men noemt ze "Hebreeën" (de titel komt pas vanaf de 2de eeuw voor in Alexandrië. Nadien komt de titel ook voor de in de manuscripttraditie). De Hebreeën werden zodanig beproefd dat ze wilden terugkeren naar de oude eredienst die in de tempel met pracht en praal werd gecelebreerd. Volgens anderen waren de geadresseerden van de brief, een groep heidense bekeerlingen die bedreigd werden door Judaïsanten die hun de schoonheid voorhielden van de tempelcultus en van het Oud Verbond. Dat zou uiteraard ook kunnen! Het geschrift is echter niet expliciet genoeg. We zullen er ons in de loop van deze lezing een beeld van trachten te vormen
--------------------------
PLAN van het Epistel:
1,1-4vers 4 is een overgangsvers van Inl. naar 1ste grote doctrinair thema.
1,5 - 10,18doctrinair deel in twee delen
1,5 - 6,20en7,1 - 10,18
10,19 - 13,21Parenese!
13,22 - 25Slot of postscriptum! Het is een toevoegsel om een epistolair karakter aan de homilie te geven (althans in de hypothese die in H. een homilie ziet)
-----------------------
Pater A. van Hoye analyseert de bindwoorden tussen verschillende stukken en hij verdeelt het epistel als volgt volgens de aangekondigde thema's: 1,4; 2,17; 5,9-10; 10,36-39; 12,13.
INLEIDING
1,1 - 4Nadat God vroeger vele malen tot de vaderen had gesproken door de profeten, heeft Hij nu op het einde der dagen (ep'eschaton tôn hèmerôn ep escaton twn hmerwn: d.i. de laatste periode in de heilsgeschiedenis, dus de messiaanse tijden), gesproken tot ons door Zijn Zoon die erfgenaam is van al wat bestaat (juridisch gezien is de Zoon erfgenaam door zijn filiatie (Gal. 4,7). Heel de aarde is zijn erfenis Dan. 7,14 Hem werd de heerschappij gegeven. Alleen de Zoon heeft zo een macht).
door wie alles geschapen is De Zoon is medeschepper met de Vader, conform de proloog van het 4de Evangelie: alles is door Hem ontstaan. Kol. 1,16a
Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en evenbeeld van Zijn wezen:
De consubstantialiteit van de Zoon met de Vader wordt uitgedrukt in de Kolossenzenbrief maar ze wordt hier anders geformuleerd. Gr. apaugasma apaugasma = passief woord op -ma, resultaat van een actie weerspiegeling (beeld in een spiegel) Spicq ; de meerderheid van exegeten geeft er echter een actieve betekenis aan van straling (de actie zelf). Apaugasma duidt op drie dingen: goddelijke oorsprong, gelijkenis met God, persoonlijke individualiteit. De tekst wordt geciteerd ten gunste van de consubstantialiteit. Hij is het zichtbare Beeld van de onzichtbare God zegt Paulus In de Kolossenzenbrief. Hier zegt hij precies hetzelfde op een andere manier. In het Credo belijden we dat Hij 'Licht van Licht' is (God is immers 'Licht' cfr. 1 Joh. 1,5; 1 Tim. 6,16). Dat is het Credo van het concilie van Nicea dat ook de Godheid van de Zoon heeft gedefinieerd. De notie 'glorie' (doxa) voor Godimpliceert een notie van stralend licht (Apok. 21,23; 2 Kor. 4,6). Het is de uitdrukking van consubstantialiteit en de eeuwige generatie uit de Vader die het Concilie van Nicea als 'Licht van Licht' heeft geformuleerd.
Hij houdt alles in stand (gr. ferô ferw besturen, dragen) door Zijn machtig Woord. Niet alleen heeft Hij alles geschapen maar Hij houdt nog alle leven in stand. Zijn Woord (= zijn Wet) is de uitdrukking van zijn Wil.
Hij heeft ons gereinigd van zonden (er wordt niet gesproken over de Menswording maar deze wordt wel verondersteld!)(en is ten hemel opgestegen - wordt er onder verondersteld!) en zetelt aan de rechterhand van de Vader, hoogverheven boven de engelen en Zijn Naam die Zijn erfdeel geworden is, overtreft de hunne (Efez. 1,20 een Naam boven alle Namen d.i.; de Naam van Heer/Kurios. Zijn Naam is 2ijn Macht die Hij heeft verworven en Zijn absolute soevereiniteit is superieur aan de engelen). Wat opvalt is dat Paulus in stilte passeert over de Menswording, Lijden en Dood en Verrijzenis en onmiddellijk overgaat naar het zetelen aan de rechterhand en het priesterschap van Christus (Psalm 110,4).
1,5-2,18voorbereiding op de kern van de homilie (volgens Van Hoye! Pater van Hoye S.J. is prof. aan het pauselijk Bijbelinstituut/Rome. Hij is gespecialiseerd in de Hebreeërbrief. Zijn zeer overzichtelijke commentaar gepubliceerd door de éd. Bayard in de reeks Commentaires, les dernières Epitres (1997) kan ik U zeer aanbevelen. Van Hoye onderscheidt 5 delen. Volgens hem is de brief eerder een homilie met als voorwerp het priesterschap van Christus. Het offer van Christus is een daad geweest van priesterlijke bemiddeling)
1,5-14is het 1ste aspect: de Zoon van God t.o.v. de engelen
Het is het 1ste thema: de Zoon is superieur aan de engelen.
2, 5-18 is het 2de aspect: de Zoon van God t.o.v. ons
Tussen die twee doctrinaire paragrafen ligt 2,1-4.
-------------------
1, 5-14De superioriteit van Christus boven de engelen wordt nu aangetoond met een reeks Schriftbewijzen uit het O.T.
1ste schriftbewijs is Psalm 2,7 : de Zoon is 'vandaag' verwekt door de Vader. Aan geen enkele engel heeft God ooit gezegd 'Gij zijt Mijn Zoon', althans niet in de eigenlijke zin. In o.a. Job worden engelen 'zonen van God' genoemd, maar dat is een afgeleide zin
2de schriftbewijs is 2 Sam. 7,14: Ik zal voor Hem een Vader zijn en Hij voor mij een Zoon. Dit citaat wordt in typische zin toegepast op de Messias die van dezelfde natuur is als de Vader.
3de schriftbewijs is Psalm 96,7; Deut. 32,43: alle engelen moeten zich voor Hem neerwerpen (om te aanbidden)
4de schriftbewijs Psalm 104,4 en Psalm 45,7-8: De troon van de Zoon is eeuwig.
En God heeft Hem gezalfd als geen van uw gelijken
5de schriftbewijs Psalm 102,26-28: Hemel en aarde zijn door U gemaakt o Heer, (de engelen zijn schepsels, de Zoon is Schepper=Heer,God!) hemel en aarde zullen vergaan, maar de Zoon van God blijft, en U blijft dezelfde en U bent eeuwig. De Zoon is God, hij oefent macht uit als koning ook op aarde.
6de schriftbewijs is Psalm 110,1: Hij zit aan de rechterhand van God totdat Zijn vijanden als een voetbank voor zijn voeten liggen. Christus zit in de hemel op een troon, aan de rechterhand van God. de engelen niet, zij zijn de afgezanten van God (1,14 dienende geesten uitgezonden ten behoeve van de gelovigen die redding - sôtèria swthria - zullen beërven ) maar Christus is Zoon, de Redder! De naam "engel" is ondergeschikt aan die van "Zoon" zoals ook de functie van "engel" ondergeschikt is aan die van "Zoon". dat wilde Paulus aantonen in h. 1 van deze brief.
De devotie tot de engelen heeft zich ontwikkeld in 2de - 1ste eeuw v. Chr. uit een Joods apocalyptisch milieu, en ook in Qumran.
2,1-4De Redding (sôtèria swthria God, Christus als Redder is een typisch thema van de pastorale Brieven) is verkondigd door Christus en doorgegeven aan ons (de auteur moet een gewone Christen geweest zijn, en geen apostel exegeten zien in dit vers ten onrechte een argument tegen de paulinische authenticiteit) door hen die Hem gehoord hebben, die Redding mogen wij niet verwaarlozen. God heeft er wonderen en tekenen en machtige daden (sèmeia: tekenen = manifestaties van Gods Macht; terata= buitennatuurlijke ervaringen; dunameis = feiten van bovennatuurlijke oorsprong) aan toegevoegd en de prediking bekrachtigd met wonderdaden van de Heer en van de apostelen. Wonderen zijn een argument van geloofwaardigheid, reeds in het O.T. (Ex. 4) en zijn belangrijk in de Christelijke apologetica! En door de Heilige Geest (d.i. de gaven van de H. Geest: de charismas die in de beginperiode overvloedig aanwezig waren, bijv. spreken in talen/ Hand. 2) uit te delen aan wie Hij wil!
2,5-18 2,5-9God heeft niet de heerschappij over de toekomstige wereld (d.i. de heilsorde vanaf de Menswording, die zal voltooid worden in de hemel) gegeven aan engelen. Nu volgt een citaat uit Psalm 8,5-7: het argument van He. Is dat God juist aan een mens alles heeft onderworpen, nl. de Mensenzoon (gr. huios anthrôpos uios anqrwpos ) en niet aan de engelen. De term Mensenzoon komt hier voor het eerst voor. Jezus is als mens onder de engelen gesteld. Hij is gestorven en dit kwam allen(huper pantos uper pantos pro omnibus) ten goede. He. drukt de universaliteit van het heil uit.
De 'multitude' (vers 2,10) verzwakt niet de totaliteit van de mensen maar de twee zijn synoniem (cfr. commentaar l'Epitre aux Hebreux Spicq o.p, p.72)
2,10 - 13Hij is leidsman van de redding van velen (vele kinderen: heeft de betekenis van velen uit alle volkeren, zoals bij Jesaja 8,18 Ik en de kinderen die de Heer mij heeft gegeven cfr. Jesaja 53 waar 'velen' de betekenis heeft van alle volkeren, niet alleen de Joden) en de mensen zijn Zijn broeders! Hier ben ik met de kinderen (d.i. de verloste gelovigen) die God mij heeft gegeven.
2,14Hij heeft ons menselijk leven willen delen om ons te bevrijden van de dood en van de slavernij van de zonde. Het zijn niet de engelen van wie Hij zichhet lot heeft aangetrokken maar wel de nakomelingen (het geslacht) van ABRAHAM (cfr. Galaten: in uw geslacht zullen alle volkeren gezegend worden).
2,17 -18Hij moest in alles gelijk (gr. homoiôthènai omoiwqhnai reële en totale gelijkenis He 4,15) worden aan zijn broeders (behalve de zonde) om een getrouw en barmhartig (de twee kwaliteiten bij uitstek van de bemiddelaar - Hogepriester = medelijden met de miserie van de medemens) Hogepriester (gr. archiereus arciereus komt hier voor 1ste x voor in He.) te worden die bemiddelt bij God en de zonden van het volkuitboette.
Dit is de centrale inhoud van He. Deze zin drukt het best de centrale inhoud uit van heel het epistel. Hij is als mens Hogepriester voor de uitboeting van de zonden en de verzoening met God (h. 5).
Omdat hij de proef van het lijden doorstaan heeft kan Hij allen helpen die beproefd worden. Dit is belangrijk voor het geestelijk leven van ieder van ons! Zijn menselijke ervaring stelt hem in staat anderen te helpen, zoals een dokter die een zieke helpt (gr. boethéô boeqew helpen boetos=adjutor). 'Helpen' boèthèsai bohqhsai in de Aorist wijst op een punctuele hulp op het moment dat we het nodig hebben. Dit smeken om hulp is ook te vinden in Psalm 69 (Deus in adjutorium meum attende). De Aäronitische priesters waren hard en brutaal tegenover de kleine mensen. Zo bijv. mocht de Hogepriester niet wenen bij het overlijden van een familielied want dat was tegen zijn consecratie aan God! In het N.T. is Barmhartigheid het kenmerk van het priesterschap!
----------
Deze inleidende hoofdstukken (1-2) brengen ons naar het 2de thema: 3,1-5,10
CHRISTUS ONZE HOGEPRIESTER het centrale thema van heel de Brief!
3,1-6Richt uw ogen op de apostel en Hogepriester van het geloof dat we belijden, Jezus. Hij was trouw (pistis betekent hier 'trouw') aan God - nog meer dan Mozes - Hij heeft grotere eer verdiend dan Mozes. Mozes was dienaar in het huis van God, maar Christus was Zoon van God, aangesteld over het huis. Dat huis zijn wij (d.i. de gelovigen) die vasthouden aan wat we hopen. Wij hopen de eeuwige zaligheid binnen te gaan en daarvan is het Beloofde Land een voorafbeelding. Dus waarschuwt Paulus de Hebreeërs: doe niet zoals onze voorvaderen in de woestijn, ze werden afvallig van het geloof en God heeft hen gestraft "Nooit zullen ze mijn rust binnengaan."
3,7-16 Dus waarschuwt Paulus de Hebreeën met de tekst van de Psalm 95: Vandaag (sèmeron shmeron betekent het steeds actuele heden) als U zijn stem hoort, maak van uw hart geen steen zoals de Joden in de woestijn. De Joden moesten veertig jaren lang blijven rondzwerven en geen van hen is binnengegaan in het Beloofde Land. Het ongeloof belette hen de 'rust' binnen te gaan.
4,1-11Het voornaamste woord in dat psalmcitaat is het 'vandaag'. Het is het steeds actuele heden. Het zijn al de momenten van ons leven dat we God horen roepen. Het ongeloof van de Joden die met Mozes meetrokken was er de oorzaak van dat hun de toegang tot het beloofde Land ontzegd werd. Wij die wel tot geloof gekomen zijn, wij gaan de rust wel binnen schrijft Paulus! Maar niet diegenen die afvallig geworden zijn: zij zullen nooit mijn rust binnengaan had God reeds voorspeld in het O.T. Zij die als eersten het goede nieuws hoorden, zijn er niet binnengegaan omdat ze weigerden te gehoorzamen. (4,7) Daarom stelt God een nieuw vandaag vast waarover hij zegt: 'vandaag als ge zijn stem hoort maak dan van uw hart geen steen. Het staat dus vast dat het volk van God nog een andere sabbatrust te wachten staat. Laten we ons best doen om die rust binnen te komen.
De Parabel van de onwaardige genodigden leert hetzelfde: de 1ste genodigden(de Joden) waren het niet waard maar de 2de groep genodigden (dat zijn wij!) zullen wel het bruiloftsmaal binnengaan. De rust of de eeuwige zaligheid wordt vergeleken met een bruiloftsmaal in de parabels.
3,7 en 4,7 'vandaag' is een sleutelterm in de argumentatie van de Psalm 95.
God heeft dus een 'nieuwe vandaag vastgesteld' (4,8). Gods Belofte werd eeuwen later hernieuwd aan koning David (Ps. 95). Het feit dat Josuë en sommige Joden toch zijn binnengegaan in het Beloofde Land wil niets zeggen. Het is niet de definitieve en volmaakte rust waaraan God dacht. God heeft eeuwen later de belofte van de 'Rust' hernieuwt aan koning David (Psalm 95): Vandaag als je zijn stem hoort maak van je hart geen steen. D.w.z. als je de stem van God hoort door Jezus die U roept tot geloof; het 'vandaag' slaat op de tijd van Jezus Christus. De messiaanse tijd die begon met Jezus' 1ste komst is de vervulling van het 'vandaag'. Indien Josuë en de Joden werkelijk de definitieve rust waren binnengegaan, dan zou God niet meer gesproken hebben door de profetische Psalm 95 in die zin, d.w.z. dat de 'rust' niet definitief was maar slechts een voorafbeelding van de bovennatuurlijke rust van de hemelse zaligheid. Dus laat ons ons best doen om die rust binnen te gaan en het slechte voorbeeld van de Joden niet navolgen door de ongehoorzaamheid.
4,14-16recapitulatie en slot. 4,14zet het thema over de Hogepriester verder: onze Hogepriester is de hemelse sferen binnen gegaan Onze Hogepriester werd beproefd op allerlei manieren, zoals wij, afgezien van de zonde.
We hebben een Hogepriester die de hemelse sfeer is doorgegaan, Jezus Zoon van God. Dus houd vast aan uw geloofsbelijdenis.
We hebben een Hogepriester die in staat is mee te voelen met de zwakheid van de mens (Hij is beproefd geworden: in de woestijn, in de hof van olijven )
4,16Laten we dus vrij naderen tot de troon van Gods (de troon stond in het heiligdom van de hemel volgens de rabbijnen) genade en laten we genade, barmhartigheid vinden en hulp krijgen op de juiste tijd (vooral op momenten van bekoring).
Hoofdstuk 5:is m.i. het centrale thema, het PRIESTERSCHAP van CHRISTUS en de constitutieve deelelementen van dit priesterschap.
5,1-4Want elke Hogepriester wordt genomen uit de mensen (de priester is inderdaad een mens maar geen mens zoals alle anderen!) en aangesteld voor de mensen om hen te vertegenwoordigen bij God om offers op te dragen voor de zonden. De priester draagt (zoals ook de Hogepriester bij de Joden) voor zijn eigen zonden offers op. De priester is inderdaad ook soms zwak, hij kan zondigen: in de Canon van de Mis zeggen we dan ook 'nobis quoque peccatoribus' ook wij zondaars Niemand kan zich die waardigheid toe-eigenen (men moet door God geroepen worden, in Bijbelse zin. Dit betekent dat met de roeping de genade gegeven wordt om die roeping te vervullen. Een ander vb. is de aankondiging aan Maria. Daar wordt gezegd "Ge zult Moeder worden", dit impliceert ook de genade om die roeping te vervullen. Zo is ook de genade van de roeping van het priesterschap juist de genade van de priesterwijding. Dat maakt dat het priesterschap 'sacrament' is. Joh. 17,16-19: de apostelen zijn 'toegewijd aan God' zoals Christus toegewijd is aan God. De goddelijke consecratie onderscheidt de priester van alle andere mensen)
5,5-6Ook Christus is door God uitgeroepen als Hogepriester. Twee Schriftcitaten bewijzen dat:
Mijn Zoon ben jij, ik heb je vandaag verwekt. Ps. 2,7 De Zoon van God is pre-existent en is mens geworden. Zijn priesterlijke consecratie is juist zijn hypostatische vereniging. Zijn goddelijke en menselijke natuur zijn verenigd geworden in 1 Persoon bij zijn Menswording. Het is juist aan die hypostatische eenheid dat het gewijde priesterschap deelneemt. Jij bent priester voor eeuwig, op de wijze van Melchisedech. Ps. 110,4.
Dat priesterschap van Melchisedech is een heel ander priesterschap dan dat van Aaron. Melchisedech was koning en priester. Cfr. 7, 13-15 komt er uitgebreid op terug. Psalm 110, 4 definieert de natuur van het nieuwe priesterschap.
5,9Toen Hij tot de voleinding was gekomen (door de beproeving wordt de mens vervolmaakt. Het gaat om zijn kwaliteit van priester - redder door zijn offerdaad) is Hij voor allen die hem gehoorzamen (zij die verenigd blijven met hem door de genade) oorzaak geworden van eeuwige redding (aitios sôtèrias aitios swthrias eeuwig heil, komt ook voor bij Filo!).
Samengevat: de 1ste kwaliteit van het priesterschap van Christus is de goddelijke roeping. De 2de kwaliteit is de capaciteit om medelijden te hebben met de mens.
5,11 -6,20is een hele sectie.5,11- 6,12i.v.m. de volwassenheid in het geloof.
6,4-6!!Wanneer mensen eenmaal (gr. hapax) het licht (fôtismos fwtismos licht, verlichting; ww. fôtizô fwtizw schijnen, verlichten) (van het doopsel) hebben gezien en de hemelse gave van de genade hebben ontvangen (Spicq p. 105: "il ne s'agit pas tant de l'Eucharistie que du don de la grâce") en de krachten (de gaven van de H. Geest) van de toekomstige wereld hebben geproefd (voorproef van de hemelse zaligheid) en Gods Woord (het Evangelie) maar als ze afvallig zijn geworden (het geloof verwerpen gr. parapiptô afvallen, zich verwijderen van de waarheid. De apostaat sluit zich uit van de genade ) kunnen ze onmogelijk weer tot inkeer gebracht worden. Ze hebben de Zoon van God opnieuw gekruisigd en bespot. Christus kruisiging is niet alleen een historisch feit, het is ook een eigentijds drama. Het verwerpen van het geloof is een belediging van Christus en een reproductie van het drama van Calvarie.
De onmogelijkheid van een 2de bekering heeft tot heel wat discussie geleid in de Kerk. De onmogelijkheid van een 2de bekering is verbonden aan de apostasie die Jezus opnieuw kruisigt (gr. ww. in T.T. anastauroô opnieuw kruisigen 6,6). Zolang de houding van geloofsafval duurt is bekering onmogelijk. Dat wil Paulus zeggen. Als die houding ophoudt is bekering wel mogelijk! Maar dat zegt Paulus niet omdat zijn argument anders aan kracht gaat verliezen! Volgens sommige exegeten moet het woord "onmogelijk" (6,4 adunatos adunatos) verstaan worden in de zin van "zeer moeilijk" maar dat is een verkeerde exegese volgens pater Spicq o.p. : het gaat om de zonde van apostasie ( Spicq p. 109). De onmogelijkheid van bekering is moreel of absoluut. "On a ici un cas de péché pour la mort ( 1 Joh. 5,16), péché contre la lumière ou le St. Esprit, qui n'est rémissible ni en ce monde ni en l'autre". Cette théologie des péchés non pardonnables est celle du judaïsme (Talmoed, Qumran) ". God is Barmhartig maar toch zegt Hij "als het zout zijn smaak verliest (Luk. 9,62) wordt het buiten geworpen".
6,7-10Paulus bedoelt het bovenstaande als een waarschuwing. Hij weet wel dat de Hebreeërs delen in de redding, zij zijn niet afvallig van het geloof. Wij zijn overtuigd van iets beters: U deelt in de redding (6,9). Het is toch een waarschuwing die we niet in de wind mogen slaan.
De Hebreeën hebben solide doctrine nodig (5,14) en geen melk. Laten we de grondbeginselen niet meer herhalen(zonde, bekering, doop, oordeel, verrijzenis zijn elementaire punten die tot de basisonderrichtingen behoren). We hebben wat meer hoogstaande theologische uitleg nodig, catechismus voor volwassenen en niet meer voor de kinderen (6,1-2).
6,13-6,20is het vervolg en slot van de parenese!
6,13Ge moogt niet lui worden maar ge moet een voorbeeld nemen aan hen die door geloof en geduld deel krijgen aan de beloften.
6,13 begint met het voorbeeld van Abraham.
5,11-6,20 is één lange oproep om aandacht te vragen voor wat volgt in 6,20. In 6,20 herhaalt Paulus de zin van 5,9-10: Jezus Christus is voor eeuwig Hogepriester geworden op de wijze van Melchisedech. Alles wat daartussen ligt tussen 5,11 en 6,19 is een lange parenese (een uitwijding met moraliserend karakter) Ik heb die techniek reeds vroeger uitgelegd, hoe Paulus een moraliserend gedeelte tussen haakjes plaatst. Maar in de Oudheid bestonden haakjes niet. Hij opent dus de haakjes in 5,9-10 en sluit ze in 6,20. God bedriegt niet. Bijv. Hij heeft een eed gezworen aan Abraham om zijn geslacht talrijk te maken en Abraham kreeg na lang wachten wat hem beloofd was! Hij heeft er wel geduldig moeten op wachten. 6,18God heeft dus twee daden gesteld die het Hem onmogelijk maken om ons te bedriegendie twee zijn de belofte en de eed Ze zijn voor ons een reden om te hopen
6,19De hoop is het veilige en vaste anker voor de ziel en ze reikt tot achter het voorhangsel in het heiligdom (d.i. het heilige der heiligen, een beeld van de hemel), d.w.z. onze hoop reikt tot aan de hemel! De ankers worden in zee gegooid maar het Christelijk anker der hoop wordt in de hemel gegooid! Het anker wordt niet in het O.T. vermeld maar wel in de Griekse literatuur als symbool voor stabiliteit en veiligheid! "Het anker van het heil uitgooien" was een Grieks spreekwoord en betekent "zijn laatste kans wagen". Het anker was vanaf 2de eeuw ook symbool van de verrijzenis en toekomstig leven. In de catacomben van Priscilla vond men 70 afbeeldingen van het anker. (cfr. Kirsch, Ancre in: Dict d'Arch.Chrét. I, pp 1999)
6,20In het heilige der heiligen is Jezus ons voorgegaan als voorloper (gr. prodromos prodromos voorloper (ook als adj.). Hij is voor eeuwig Hogepriester geworden op de wijze van Melchisedech. Als priester is Christus ons voorgegaan in de hemel waar Hij de eredienst verder zet.6,20 kondigt een hele exposé aan voor het priesterschap volgens de orde van Melchisedech vanaf 7,1-28
-----------------
7 Hoofdstuk 7 is een hele paragraaf over Melchisedech waarin Paulus gaat aantonen dat het Nieuw Verbond en het Nieuw Priesterschap superieur zijn aan het Oude
7, 1De paragraaf begint met een citaat uit Genesis 14, 18-20 en Psalm 110,4.