De Brief aan de Hebreeën.
E. H. P. Van de Kerckhove
INLEIDING
De brief aan de Hebreeërs is eigenlijk een exegetisch commentaar met theologische implicaties. De Brief doet soms onpaulinisch aan en vele exegeten twijfelen dan ook aan de authenticiteit ervan. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat de brief wel van Paulus is maar dat deze gericht is tot een bijzondere groep van geadresseerden, namelijk Joodse christenen die in Jeruzalem als priesters en/of levieten verbonden geweest waren aan de Tempeldienst maar die zich bekeerd hebben na Pinksteren en die gevlucht waren.
De Hebreeërbrief is moeilijk te dateren, waarschijnlijk geschreven ergens tussen 60-64 na Chr., eerder naar het einde toe van Paulus' leven en vanuit Rome of ergens vanuit Italië. Daarvoor zijn aanwijzingen in de brief zelf! Qua datering moet m.i. de Hebreeënbrief voor 2 Tim. geplaatst worden want 2 Tim. is het geestelijk testament van Paulus, zijn laatste schrijven voor zijn marteldood. Hebreeën is geen gevangenschapsbrief. Er is in de brief geen enkele zinspeling op een gevangenschap. Het is een theologisch zwaar beladen traktaat over het priesterschap van Christus, waarschijnlijk geschreven vanuit Italië na de vrijlating uit de 1ste Romeinse gevangenschap maar zeker weten doen we dit niet.
De brief bevat enkele vage allusies op Italië. 13,23: Timotheüs is vrijgelaten. Als hij komt zal hij mij vergezellen als ik u bezoek. De broeders uit Italië laten U groeten. Deze brief werd m.i. geschreven tussen 60-61 vanuit Rome. Paulus is nadien nog teruggekeerd naar het Oosten. Persoonlijk dateer ik de Hebreeërbrief rond 60 bij de vrijlating uit de 1ste Romeinse gevangenschap.
De bedoeling van de brief is ongetwijfeld Joodse Christenen aanmoedigen en vermanen. Onder druk van Joodse vervolgingen begonnen bekeerde Joodse priesters hun moed te verliezen en ze verlangden terug naar de pracht en praal van de tempel (dit is mijn puur hypothetische reconstructie van mogelijke omstandigheden waarin deze brief tot stand gekomen is
.) Paulus was hiervan op de hoogte en men vroeg hem om een woordje van vertroosting. De Brief aan de Hebreeën is m.i. een aaneenschakeling van homelies (commentaren op de H. Schrift, preken van een missionarispredikant) die Paulus gehouden heeft aan Joodse Christenen en die hij later heeft verwerkt in een Brief. Er is geen aanspreking aan het begin (maar dat is ook zo in 1ste brief van Joh. en in enkele brieven op papyri uit de 1ste-2de eeuw.). Er is een epistolaire conclusie aan de brief toegevoegd. Maar er is geen afzender vermeld. Bij de andere brieven van Paulus is er altijd een afzender vermeld (bijv. Van Paulus apostel aan
) Dat ontbreekt dus wel in de Hebreeën.
Zoals gezegd, er ontbreekt een aanhef, en dat zou erop wijzen volgens sommige specialisten (o.a. A. van Hoye S.J.) dat het geen brief was maar eerder een homilie, een missiepreek (cfr. Spicq o.p) of een soort catechese over de Zoon van God. Waarom is er geen aanhef maar wel een epistolair slot?
Het slot van de Brief is wel typisch epistolair. In de 1ste brief van Joh. is er evenmin een aanhef. Het doet misschien vreemd aan maar men vindt hetzelfde fenomeen op ostraka (brieven geschreven op potscherven) van Lakis (Egypte) en in een aantal brieven op papyrus van 1ste-2de eeuw (bijv. P Oxy 525). Het apocriefe Epistel van Barnabas heeft evenmin een aanspreking. Persoonlijk ben ik eerder geneigd om te zeggen dat het hier wel om een brief gaat zonder aanhef, dus zonder aanspreking in het begin. Er zijn soms brieven die onmiddellijk met de deur in huis vallen
Hebreeën is een brief die met de deur in huis valt: God heeft gesproken in het O.T. door de profeten maar nu, op het einde van de dagen, door zijn Zoon.
Authenticiteit:
Dat Paulus de auteur is van Hebreeën wordt tegenwoordig fel betwist. De oosterse kerken houden vast aan de paulinische authenticiteit maar in de moderne westerse exegese gelooft men er niet meer in. Ik persoonlijk houd wel vast aan de paulinische authenticiteit maar men moet rekening houden met de speciale doelgroep van vervolgde Joodse christenen die behoord hebben tot de priesterklasse van Jeruzalem en die bekeerd zijn maar wier geloof op de proef gesteld werd. Hebreeën en de andere paulinische epistels drukken hetzelfde geloof uit. Paulus is een getuige van de Traditie (Ik heb U overgeleverd wat ikzelf heb ontvangen schrijft hij in 1 Kor.). In Hebr. 2,3 Christus heeft de leer (de redding) verkondigd die getrouw aan ons is doorgegeven door hen die hem gehoord hebben. Voor zover we weten waren noch Lukas noch Paulus directe getuigen van de historische Jezus, maar Paulus was wel eerst Kerkvervolger. Hij wist dus reeds voor zijn bekering wat het Christendom inhield maar dat betekent niet dat hij de Heer Jezus ontmoet heeft voor zijn bekering. Zijn bekering begon met een visioen op weg naar Damascus.
Dat Paulus de auteur is wordt bevestigd door de gehele manuscripttraditie die van de Hebreeërbrief de 14de brief van Paulus maakt. De Canon van Muratori (ontdekt in de 18de eeuw door Ludovico Muratori in een codex van de 7de eeuw) is een lijst van Bijbelboeken uit de 2de eeuw! De Canon vermeldt Hebreeën niet. De Hebreeënbrief werd in het Westen pas later (4de eeuw) toegevoegd aan de Canon. De Vetus Latina (oudste Latijnse Bijbelvertaling) kende het epistel aan de H. waarschijnlijk niet. Pater Spicq ontkent de paulinische authenticiteit van Hebreeën, helaas! Volgens hem was Apollos de auteur. Pater Spicq baseert zich o.m. op de gelijkenis qua religieus milieu tussen Filo van Alexandrië en de Hebreeënbrief. Ook Apollos was een Jood uit Alexandrië en erudiet genoeg om de auteur te zijn van de Hebreeënbrief, aldus Spicq o.p.
Er zijn wel thema's in deze brief die we niet terugvinden in andere brieven (bijv. Jezus Hogepriester, culturele categorieën
). Speciale argumentatie met Bijbelse commentaren (typisch voor het genre van Hebreeën!) is niet uniek voor het N.T. Reeds in de Galatenbrief vindt men een dergelijke argumentatie maar in een heel andere doctrinaire context en een heel andere apologetische bedoeling
Hebreeën is zeker doctrinair en apologetisch bedoeld maar de bijzonderheid zit hem vooral in de speciale doelgroep, een groep Joodse christenen die vervolgd werd in hun geloof. Men noemt ze "Hebreeën" (de titel komt pas vanaf de 2de eeuw voor in Alexandrië. Nadien komt de titel ook voor de in de manuscripttraditie). De Hebreeën werden zodanig beproefd dat ze wilden terugkeren naar de oude eredienst die in de tempel met pracht en praal werd gecelebreerd. Volgens anderen waren de geadresseerden van de brief, een groep heidense bekeerlingen die bedreigd werden door Judaïsanten die hun de schoonheid voorhielden van de tempelcultus en van het Oud Verbond. Dat zou uiteraard ook kunnen! Het geschrift is echter niet expliciet genoeg. We zullen er ons in de loop van deze lezing een beeld van trachten te vormen
--------------------------
PLAN van het Epistel:
1,1-4 vers 4 is een overgangsvers van Inl. naar 1ste grote doctrinair thema.
1,5 - 10,18 doctrinair deel in twee delen
1,5 - 6,20 en 7,1 - 10,18
10,19 - 13,21 Parenese!
13,22 - 25 Slot of postscriptum! Het is een toevoegsel om een epistolair karakter aan de homilie te geven (althans in de hypothese die in H. een homilie ziet)
-----------------------
Pater A. van Hoye analyseert de bindwoorden tussen verschillende stukken en hij verdeelt het epistel als volgt volgens de aangekondigde thema's: 1,4; 2,17; 5,9-10; 10,36-39; 12,13.
INLEIDING
1,1 - 4 Nadat God vroeger vele malen tot de vaderen had gesproken door de profeten, heeft Hij nu op het einde der dagen (ep'eschaton tôn hèmerôn ep escaton twn hmerwn: d.i. de laatste periode in de heilsgeschiedenis, dus de messiaanse tijden), gesproken tot ons door Zijn Zoon die erfgenaam is van al wat bestaat (juridisch gezien is de Zoon erfgenaam door zijn filiatie (Gal. 4,7). Heel de aarde is zijn erfenis Dan. 7,14 Hem werd de heerschappij gegeven. Alleen de Zoon heeft zo een macht).
door wie alles geschapen is De Zoon is medeschepper met de Vader, conform de proloog van het 4de Evangelie: alles is door Hem ontstaan. Kol. 1,16a
Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en evenbeeld van Zijn wezen:
De consubstantialiteit van de Zoon met de Vader wordt uitgedrukt in de Kolossenzenbrief maar ze wordt hier anders geformuleerd. Gr. apaugasma apaugasma = passief woord op -ma, resultaat van een actie weerspiegeling (beeld in een spiegel) Spicq ; de meerderheid van exegeten geeft er echter een actieve betekenis aan van straling (de actie zelf). Apaugasma duidt op drie dingen: goddelijke oorsprong, gelijkenis met God, persoonlijke individualiteit. De tekst wordt geciteerd ten gunste van de consubstantialiteit. Hij is het zichtbare Beeld van de onzichtbare God zegt Paulus In de Kolossenzenbrief. Hier zegt hij precies hetzelfde op een andere manier. In het Credo belijden we dat Hij 'Licht van Licht' is (God is immers 'Licht' cfr. 1 Joh. 1,5; 1 Tim. 6,16). Dat is het Credo van het concilie van Nicea dat ook de Godheid van de Zoon heeft gedefinieerd. De notie 'glorie' (doxa) voor God impliceert een notie van stralend licht (Apok. 21,23; 2 Kor. 4,6). Het is de uitdrukking van consubstantialiteit en de eeuwige generatie uit de Vader die het Concilie van Nicea als 'Licht van Licht' heeft geformuleerd.
Hij houdt alles in stand (gr. ferô ferw besturen, dragen) door Zijn machtig Woord. Niet alleen heeft Hij alles geschapen maar Hij houdt nog alle leven in stand. Zijn Woord (= zijn Wet) is de uitdrukking van zijn Wil.
Hij heeft ons gereinigd van zonden (er wordt niet gesproken over de Menswording maar deze wordt wel verondersteld!) (en is ten hemel opgestegen - wordt er onder verondersteld!) en zetelt aan de rechterhand van de Vader, hoogverheven boven de engelen en Zijn Naam die Zijn erfdeel geworden is, overtreft de hunne (Efez. 1,20 een Naam boven alle Namen
d.i.; de Naam van Heer/Kurios. Zijn Naam is 2ijn Macht die Hij heeft verworven en Zijn absolute soevereiniteit is superieur aan de engelen). Wat opvalt is dat Paulus in stilte passeert over de Menswording, Lijden en Dood en Verrijzenis en onmiddellijk overgaat naar het zetelen aan de rechterhand en het priesterschap van Christus (Psalm 110,4).
1,5-2,18 voorbereiding op de kern van de homilie (volgens Van Hoye! Pater van Hoye S.J. is prof. aan het pauselijk Bijbelinstituut/Rome. Hij is gespecialiseerd in de Hebreeërbrief. Zijn zeer overzichtelijke commentaar gepubliceerd door de éd. Bayard in de reeks Commentaires, les dernières Epitres (1997) kan ik U zeer aanbevelen. Van Hoye onderscheidt 5 delen. Volgens hem is de brief eerder een homilie met als voorwerp het priesterschap van Christus. Het offer van Christus is een daad geweest van priesterlijke bemiddeling)
1,5-14 is het 1ste aspect: de Zoon van God t.o.v. de engelen
Het is het 1ste thema: de Zoon is superieur aan de engelen.
2, 5-18 is het 2de aspect: de Zoon van God t.o.v. ons
Tussen die twee doctrinaire paragrafen ligt 2,1-4.
-------------------
1, 5-14 De superioriteit van Christus boven de engelen wordt nu aangetoond met een reeks Schriftbewijzen uit het O.T.
1ste schriftbewijs is Psalm 2,7 : de Zoon is 'vandaag' verwekt door de Vader. Aan geen enkele engel heeft God ooit gezegd 'Gij zijt Mijn Zoon', althans niet in de eigenlijke zin. In o.a. Job worden engelen 'zonen van God' genoemd, maar dat is een afgeleide zin
2de schriftbewijs is 2 Sam. 7,14: Ik zal voor Hem een Vader zijn en Hij voor mij een Zoon. Dit citaat wordt in typische zin toegepast op de Messias die van dezelfde natuur is als de Vader.
3de schriftbewijs is Psalm 96,7; Deut. 32,43: alle engelen moeten zich voor Hem neerwerpen (om te aanbidden)
4de schriftbewijs Psalm 104,4 en Psalm 45,7-8: De troon van de Zoon is eeuwig.
En God heeft Hem gezalfd als geen van uw gelijken
5de schriftbewijs Psalm 102,26-28: Hemel en aarde zijn door U gemaakt o Heer, (de engelen zijn schepsels, de Zoon is Schepper=Heer,God!) hemel en aarde zullen vergaan, maar de Zoon van God blijft, en U blijft dezelfde en U bent eeuwig. De Zoon is God, hij oefent macht uit als koning ook op aarde.
6de schriftbewijs is Psalm 110,1: Hij zit aan de rechterhand van God totdat Zijn vijanden als een voetbank voor zijn voeten liggen. Christus zit in de hemel op een troon, aan de rechterhand van God. de engelen niet, zij zijn de afgezanten van God (1,14 dienende geesten uitgezonden ten behoeve van de gelovigen die redding - sôtèria swthria - zullen beërven
) maar Christus is Zoon, de Redder! De naam "engel" is ondergeschikt aan die van "Zoon" zoals ook de functie van "engel" ondergeschikt is aan die van "Zoon". dat wilde Paulus aantonen in h. 1 van deze brief.
De devotie tot de engelen heeft zich ontwikkeld in 2de - 1ste eeuw v. Chr. uit een Joods apocalyptisch milieu, en ook in Qumran.
2,1-4 De Redding (sôtèria swthria God, Christus als Redder is een typisch thema van de pastorale Brieven) is verkondigd door Christus en doorgegeven aan ons (de auteur moet een gewone Christen geweest zijn, en geen apostel
exegeten zien in dit vers ten onrechte een argument tegen de paulinische authenticiteit) door hen die Hem gehoord hebben,
die Redding mogen wij niet verwaarlozen. God heeft er wonderen en tekenen en machtige daden (sèmeia: tekenen = manifestaties van Gods Macht; terata= buitennatuurlijke ervaringen; dunameis = feiten van bovennatuurlijke oorsprong) aan toegevoegd en de prediking bekrachtigd met wonderdaden van de Heer en van de apostelen. Wonderen zijn een argument van geloofwaardigheid, reeds in het O.T. (Ex. 4) en zijn belangrijk in de Christelijke apologetica! En door de Heilige Geest (d.i. de gaven van de H. Geest: de charismas die in de beginperiode overvloedig aanwezig waren, bijv. spreken in talen/ Hand. 2) uit te delen aan wie Hij wil!
2,5-18 2,5-9 God heeft niet de heerschappij over de toekomstige wereld (d.i. de heilsorde vanaf de Menswording, die zal voltooid worden in de hemel) gegeven aan engelen. Nu volgt een citaat uit Psalm 8,5-7: het argument van He. Is dat God juist aan een mens alles heeft onderworpen, nl. de Mensenzoon (gr. huios anthrôpos uios anqrwpos ) en niet aan de engelen. De term Mensenzoon komt hier voor het eerst voor. Jezus is als mens onder de engelen gesteld. Hij is gestorven en dit kwam allen (huper pantos uper pantos pro omnibus) ten goede. He. drukt de universaliteit van het heil uit.
De 'multitude' (vers 2,10) verzwakt niet de totaliteit van de mensen maar de twee zijn synoniem (cfr. commentaar l'Epitre aux Hebreux Spicq o.p, p.72)
2,10 - 13 Hij is leidsman van de redding van velen (vele kinderen: heeft de betekenis van velen uit alle volkeren, zoals bij Jesaja 8,18 Ik en de kinderen die de Heer mij heeft gegeven cfr. Jesaja 53 waar 'velen' de betekenis heeft van alle volkeren, niet alleen de Joden) en de mensen zijn Zijn broeders! Hier ben ik met de kinderen (d.i. de verloste gelovigen) die God mij heeft gegeven.
2,14 Hij heeft ons menselijk leven willen delen om ons te bevrijden van de dood en van de slavernij van de zonde. Het zijn niet de engelen van wie Hij zich het lot heeft aangetrokken maar wel de nakomelingen (het geslacht) van ABRAHAM (cfr. Galaten: in uw geslacht zullen alle volkeren gezegend worden).
2,17 -18 Hij moest in alles gelijk (gr. homoiôthènai omoiwqhnai reële en totale gelijkenis He 4,15) worden aan zijn broeders (behalve de zonde) om een getrouw en barmhartig (de twee kwaliteiten bij uitstek van de bemiddelaar - Hogepriester = medelijden met de miserie van de medemens) Hogepriester (gr. archiereus arciereus komt hier voor 1ste x voor in He.) te worden die bemiddelt bij God en de zonden van het volk uitboette.
Dit is de centrale inhoud van He. Deze zin drukt het best de centrale inhoud uit van heel het epistel. Hij is als mens Hogepriester voor de uitboeting van de zonden en de verzoening met God (h. 5).
Omdat hij de proef van het lijden doorstaan heeft kan Hij allen helpen die beproefd worden. Dit is belangrijk voor het geestelijk leven van ieder van ons! Zijn menselijke ervaring stelt hem in staat anderen te helpen, zoals een dokter die een zieke helpt
(gr. boethéô boeqew helpen boetos=adjutor). 'Helpen' boèthèsai bohqhsai in de Aorist wijst op een punctuele hulp op het moment dat we het nodig hebben. Dit smeken om hulp is ook te vinden in Psalm 69 (Deus in adjutorium meum attende). De Aäronitische priesters waren hard en brutaal tegenover de kleine mensen. Zo bijv. mocht de Hogepriester niet wenen bij het overlijden van een familielied want dat was tegen zijn consecratie aan God! In het N.T. is Barmhartigheid het kenmerk van het priesterschap!
----------
Deze inleidende hoofdstukken (1-2) brengen ons naar het 2de thema: 3,1-5,10
CHRISTUS ONZE HOGEPRIESTER het centrale thema van heel de Brief!
3,1-6 Richt uw ogen op de apostel en Hogepriester van het geloof dat we belijden, Jezus. Hij was trouw (pistis betekent hier 'trouw') aan God - nog meer dan Mozes - Hij heeft grotere eer verdiend dan Mozes. Mozes was dienaar in het huis van God, maar Christus was Zoon van God, aangesteld over het huis. Dat huis zijn wij (d.i. de gelovigen) die vasthouden aan wat we hopen. Wij hopen de eeuwige zaligheid binnen te gaan en daarvan is het Beloofde Land een voorafbeelding. Dus waarschuwt Paulus de Hebreeërs: doe niet zoals onze voorvaderen in de woestijn, ze werden afvallig van het geloof en God heeft hen gestraft "Nooit zullen ze mijn rust binnengaan."
3,7-16 Dus waarschuwt Paulus de Hebreeën met de tekst van de Psalm 95: Vandaag (sèmeron shmeron betekent het steeds actuele heden) als U zijn stem hoort, maak van uw hart geen steen zoals de Joden in de woestijn. De Joden moesten veertig jaren lang blijven rondzwerven en geen van hen is binnengegaan in het Beloofde Land. Het ongeloof belette hen de 'rust' binnen te gaan.
4,1-11 Het voornaamste woord in dat psalmcitaat is het 'vandaag'. Het is het steeds actuele heden. Het zijn al de momenten van ons leven dat we God horen roepen. Het ongeloof van de Joden die met Mozes meetrokken was er de oorzaak van dat hun de toegang tot het beloofde Land ontzegd werd. Wij die wel tot geloof gekomen zijn, wij gaan de rust wel binnen schrijft Paulus! Maar niet diegenen die afvallig geworden zijn: zij zullen nooit mijn rust binnengaan had God reeds voorspeld in het O.T. Zij die als eersten het goede nieuws hoorden, zijn er niet binnengegaan omdat ze weigerden te gehoorzamen. (4,7) Daarom stelt God een nieuw vandaag vast waarover hij zegt: 'vandaag als ge zijn stem hoort maak dan van uw hart geen steen. Het staat dus vast dat het volk van God nog een andere sabbatrust te wachten staat. Laten we ons best doen om die rust binnen te komen.
De Parabel van de onwaardige genodigden leert hetzelfde: de 1ste genodigden (de Joden) waren het niet waard maar de 2de groep genodigden (dat zijn wij!) zullen wel het bruiloftsmaal binnengaan. De rust of de eeuwige zaligheid wordt vergeleken met een bruiloftsmaal in de parabels.
3,7 en 4,7 'vandaag' is een sleutelterm in de argumentatie van de Psalm 95.
God heeft dus een 'nieuwe vandaag vastgesteld' (4,8). Gods Belofte werd eeuwen later hernieuwd aan koning David (Ps. 95). Het feit dat Josuë en sommige Joden toch zijn binnengegaan in het Beloofde Land wil niets zeggen. Het is niet de definitieve en volmaakte rust waaraan God dacht. God heeft eeuwen later de belofte van de 'Rust' hernieuwt aan koning David (Psalm 95): Vandaag als je zijn stem hoort maak van je hart geen steen. D.w.z. als je de stem van God hoort door Jezus die U roept tot geloof; het 'vandaag' slaat op de tijd van Jezus Christus. De messiaanse tijd die begon met Jezus' 1ste komst is de vervulling van het 'vandaag'. Indien Josuë en de Joden werkelijk de definitieve rust waren binnengegaan, dan zou God niet meer gesproken hebben door de profetische Psalm 95 in die zin, d.w.z. dat de 'rust' niet definitief was maar slechts een voorafbeelding van de bovennatuurlijke rust van de hemelse zaligheid. Dus laat ons ons best doen om die rust binnen te gaan en het slechte voorbeeld van de Joden niet navolgen door de ongehoorzaamheid.
4,14-16 recapitulatie en slot. 4,14 zet het thema over de Hogepriester verder: onze Hogepriester is de hemelse sferen binnen gegaan Onze Hogepriester werd beproefd op allerlei manieren, zoals wij, afgezien van de zonde.
We hebben een Hogepriester die de hemelse sfeer is doorgegaan, Jezus Zoon van God. Dus houd vast aan uw geloofsbelijdenis.
We hebben een Hogepriester die in staat is mee te voelen met de zwakheid van de mens (Hij is beproefd geworden: in de woestijn, in de hof van olijven
)
4,16 Laten we dus vrij naderen tot de troon van Gods (de troon stond in het heiligdom van de hemel volgens de rabbijnen) genade en laten we genade, barmhartigheid vinden en hulp krijgen op de juiste tijd (vooral op momenten van bekoring).
Hoofdstuk 5: is m.i. het centrale thema, het PRIESTERSCHAP van CHRISTUS en de constitutieve deelelementen van dit priesterschap.
5,1-4 Want elke Hogepriester wordt genomen uit de mensen (de priester is inderdaad een mens maar geen mens zoals alle anderen!) en aangesteld voor de mensen om hen te vertegenwoordigen bij God om offers op te dragen voor de zonden. De priester draagt (zoals ook de Hogepriester bij de Joden) voor zijn eigen zonden offers op. De priester is inderdaad ook soms zwak, hij kan zondigen: in de Canon van de Mis zeggen we dan ook 'nobis quoque peccatoribus' ook wij zondaars
Niemand kan zich die waardigheid toe-eigenen (men moet door God geroepen worden, in Bijbelse zin. Dit betekent dat met de roeping de genade gegeven wordt om die roeping te vervullen. Een ander vb. is de aankondiging aan Maria. Daar wordt gezegd "Ge zult Moeder worden", dit impliceert ook de genade om die roeping te vervullen. Zo is ook de genade van de roeping van het priesterschap juist de genade van de priesterwijding. Dat maakt dat het priesterschap 'sacrament' is. Joh. 17,16-19: de apostelen zijn 'toegewijd aan God' zoals Christus toegewijd is aan God. De goddelijke consecratie onderscheidt de priester van alle andere mensen)
5,5-6 Ook Christus is door God uitgeroepen als Hogepriester. Twee Schriftcitaten bewijzen dat:
Mijn Zoon ben jij, ik heb je vandaag verwekt. Ps. 2,7 De Zoon van God is pre-existent en is mens geworden. Zijn priesterlijke consecratie is juist zijn hypostatische vereniging. Zijn goddelijke en menselijke natuur zijn verenigd geworden in 1 Persoon bij zijn Menswording. Het is juist aan die hypostatische eenheid dat het gewijde priesterschap deelneemt. Jij bent priester voor eeuwig, op de wijze van Melchisedech. Ps. 110,4.
Dat priesterschap van Melchisedech is een heel ander priesterschap dan dat van Aaron. Melchisedech was koning en priester. Cfr. 7, 13-15 komt er uitgebreid op terug. Psalm 110, 4 definieert de natuur van het nieuwe priesterschap.
5,9 Toen Hij tot de voleinding was gekomen (door de beproeving wordt de mens vervolmaakt. Het gaat om zijn kwaliteit van priester - redder door zijn offerdaad) is Hij voor allen die hem gehoorzamen (zij die verenigd blijven met hem door de genade) oorzaak geworden van eeuwige redding (aitios sôtèrias aitios swthrias eeuwig heil, komt ook voor bij Filo!).
Samengevat: de 1ste kwaliteit van het priesterschap van Christus is de goddelijke roeping. De 2de kwaliteit is de capaciteit om medelijden te hebben met de mens.
5,11 - 6,20 is een hele sectie. 5,11- 6,12 i.v.m. de volwassenheid in het geloof.
6,4-6 !! Wanneer mensen eenmaal (gr. hapax) het licht (fôtismos fwtismos licht, verlichting; ww. fôtizô fwtizw schijnen, verlichten) (van het doopsel) hebben gezien en de hemelse gave van de genade hebben ontvangen (Spicq p. 105: "il ne s'agit pas tant de l'Eucharistie que du don de la grâce") en de krachten (de gaven van de H. Geest) van de toekomstige wereld hebben geproefd (voorproef van de hemelse zaligheid) en Gods Woord (het Evangelie) maar als ze afvallig zijn geworden (het geloof verwerpen gr. parapiptô afvallen, zich verwijderen van de waarheid. De apostaat sluit zich uit van de genade
) kunnen ze onmogelijk weer tot inkeer gebracht worden. Ze hebben de Zoon van God opnieuw gekruisigd en bespot. Christus kruisiging is niet alleen een historisch feit, het is ook een eigentijds drama. Het verwerpen van het geloof is een belediging van Christus en een reproductie van het drama van Calvarie.
De onmogelijkheid van een 2de bekering heeft tot heel wat discussie geleid in de Kerk. De onmogelijkheid van een 2de bekering is verbonden aan de apostasie die Jezus opnieuw kruisigt (gr. ww. in T.T. anastauroô opnieuw kruisigen 6,6). Zolang de houding van geloofsafval duurt is bekering onmogelijk. Dat wil Paulus zeggen. Als die houding ophoudt is bekering wel mogelijk! Maar dat zegt Paulus niet omdat zijn argument anders aan kracht gaat verliezen! Volgens sommige exegeten moet het woord "onmogelijk" (6,4 adunatos adunatos) verstaan worden in de zin van "zeer moeilijk" maar dat is een verkeerde exegese volgens pater Spicq o.p. : het gaat om de zonde van apostasie ( Spicq p. 109). De onmogelijkheid van bekering is moreel of absoluut. "On a ici un cas de péché pour la mort ( 1 Joh. 5,16), péché contre la lumière ou le St. Esprit, qui n'est rémissible ni en ce monde ni en l'autre". Cette théologie des péchés non pardonnables est celle du judaïsme (Talmoed, Qumran)
". God is Barmhartig maar toch zegt Hij "als het zout zijn smaak verliest (Luk. 9,62) wordt het buiten geworpen".
6,7-10 Paulus bedoelt het bovenstaande als een waarschuwing. Hij weet wel dat de Hebreeërs delen in de redding, zij zijn niet afvallig van het geloof. Wij zijn overtuigd van iets beters: U deelt in de redding (6,9). Het is toch een waarschuwing die we niet in de wind mogen slaan.
De Hebreeën hebben solide doctrine nodig (5,14) en geen melk. Laten we de grondbeginselen niet meer herhalen (zonde, bekering, doop, oordeel, verrijzenis zijn elementaire punten die tot de basisonderrichtingen behoren). We hebben wat meer hoogstaande theologische uitleg nodig, catechismus voor volwassenen en niet meer voor de kinderen (6,1-2).
6,13-6,20 is het vervolg en slot van de parenese!
6,13 Ge moogt niet lui worden maar ge moet een voorbeeld nemen aan hen die door geloof en geduld deel krijgen aan de beloften.
6,13 begint met het voorbeeld van Abraham.
5,11-6,20 is één lange oproep om aandacht te vragen voor wat volgt in 6,20. In 6,20 herhaalt Paulus de zin van 5,9-10: Jezus Christus is voor eeuwig Hogepriester geworden op de wijze van Melchisedech. Alles wat daartussen ligt tussen 5,11 en 6,19 is een lange parenese (een uitwijding met moraliserend karakter) Ik heb die techniek reeds vroeger uitgelegd, hoe Paulus een moraliserend gedeelte tussen haakjes plaatst. Maar in de Oudheid bestonden haakjes niet. Hij opent dus de haakjes in 5,9-10 en sluit ze in 6,20. God bedriegt niet. Bijv. Hij heeft een eed gezworen aan Abraham om zijn geslacht talrijk te maken en Abraham kreeg na lang wachten wat hem beloofd was! Hij heeft er wel geduldig moeten op wachten. 6,18 God heeft dus twee daden gesteld die het Hem onmogelijk maken om ons te bedriegen die twee zijn de belofte en de eed
Ze zijn voor ons een reden om te hopen
6,19 De hoop is het veilige en vaste anker voor de ziel en ze reikt tot achter het voorhangsel in het heiligdom (d.i. het heilige der heiligen, een beeld van de hemel), d.w.z. onze hoop reikt tot aan de hemel! De ankers worden in zee gegooid maar het Christelijk anker der hoop wordt in de hemel gegooid! Het anker wordt niet in het O.T. vermeld maar wel in de Griekse literatuur als symbool voor stabiliteit en veiligheid! "Het anker van het heil uitgooien" was een Grieks spreekwoord en betekent "zijn laatste kans wagen". Het anker was vanaf 2de eeuw ook symbool van de verrijzenis en toekomstig leven. In de catacomben van Priscilla vond men 70 afbeeldingen van het anker. (cfr. Kirsch, Ancre in: Dict d'Arch.Chrét. I, pp 1999)
6,20 In het heilige der heiligen is Jezus ons voorgegaan als voorloper (gr. prodromos prodromos voorloper (ook als adj.). Hij is voor eeuwig Hogepriester geworden op de wijze van Melchisedech. Als priester is Christus ons voorgegaan in de hemel waar Hij de eredienst verder zet. 6,20 kondigt een hele exposé aan voor het priesterschap volgens de orde van Melchisedech vanaf 7,1-28
-----------------
7 Hoofdstuk 7 is een hele paragraaf over Melchisedech waarin Paulus gaat aantonen dat het Nieuw Verbond en het Nieuw Priesterschap superieur zijn aan het Oude
7, 1 De paragraaf begint met een citaat uit Genesis 14, 18-20 en Psalm 110,4.
i.v.m. Melchisedech. Koning van Salem, priester van de allerhoogste God. Hij kwam Abraham tegemoet, en Abraham gaf hem tienden van alles Hij heeft geen vader, geen moeder, geen stamboom (stambomen waren belangrijk voor priesters in Israël. Zij moesten kunnen bewijzen dat ze afstamden van de stam van Levi), zijn leven heeft geen begin noch einde (d.i. het is eeuwig) Hij lijkt op de Zoon van God, hij blijft voor altijd priester.
Melchisedech ontving 1/10 van de buit van Abraham en hij was niet eens van zijn geslacht. Dus heeft eigenlijk Levi tienden betaald in de persoon van Abraham. Melchisedech was dus ver verheven boven Abraham. En Melchisedech heeft Abraham, drager van de beloften gezegend. De meerdere zegende de mindere (7,6).
De figuur van Melchisedech is zeer bestudeerd geworden: hij wordt vermeld in Gen. 14 en Psalm 110. Sommige Targoems identificeren Melchisedech met Shem of Cham of met een engel. Volgens het boek der geheimen van Henoch (begin 1ste eeuw, h. 23) is Melchisedech, priester, miraculeus geboren zonder tussenkomst van een man. Er bestond in de 4de eeuw in Palestina een Christelijke cultus tot Sint Melchisedech (cfr. reisverslag van Etherie). De oudste christelijke papyrus (ca. 90 na Chr.) vermeldt hem. In Nag Hammadi vond men een koptisch traktaat over Melchisedech. In Qumran (11 Q Melch.) wordt hij vermeld (cfr. NTS XII,1966 pp. 301-326) en geïdentificeerd met de hemelse rechter of met de engel Michaël die de rechtvaardigen bevrijdt van Belial. Melchisedech in Hebr. staat dus niet alleen en er is een hele exegese te vinden in de Joodse literatuur reeds voor Christus en ook Filo en Flav. Jos. spreken erover (1ste eeuw na Chr.). Melchisedech wordt vergeleken met Jezus Christus zoals de figuur vergeleken wordt met de realiteit op het precieze punt van het priesterschap. Melchisedech is een figuur van de realiteit die Jezus is op het gebied van het priesterschap. Jezus Christus heeft wel een moeder gehad en een stamboom, maar qua priesterschap is hij Hogepriester zoals Melchisedech, d.w.z. zijn priesterschap is verhevener dan dat van het O.T. (1ste en 2de arg.) en het is eeuwig, niet tijdelijk zoals dat van het O.T., en uniek, d.i. het wordt niet overgeërfd zoals in het O.T. Het is een verhevener priesterschap want het is volmaakter dan dat van het O.T.: - de Heer Jezus is voortgekomen uit Juda die geen priesterlijke stam was. - Hij is hogepriester geworden uit kracht van het onvergankelijk, eeuwig leven, op de wijze van Melchisedech, d.w.z. niet overerfbaar. Het Christelijk priesterschap gaat niet over van vader op zoon
Dus Jezus is niet op basis van een wettelijk voorschrift priester geworden (de Wet met zijn bepalingen heeft Hij aan het kruis geslagen, d.w.z. afgeschaft schrijft Paulus in de Galatenbrief!).
7,20 Dit ging gepaard met een eed van God (7,20-21: De Heer heeft het gezworen en zal het niet herroepen: Gij zijt priester voor eeuwig!) Dus God heeft een eed gezworen dat de Zoon van God priester zou zijn voor eeuwig. Voor het priesterschap van Aaron heeft hij nooit zoiets gezworen
(7,20).
7,22 Hoeveel voortreffelijker moet dan het verbond zijn waar Jezus borg voor staat. Het Nieuw Verbond is ook verhevener zoals ook het priesterschap van het Nieuw Verbond verhevener is. Het nieuw Verbond is eeuwig, het blijft voor altijd. Cfr. de woorden van de consecratie (het nieuw en eeuwig verbond)! Ook zijn offer is uniek.
7,26-28 is de slotconclusie van h. 7: zo een hogepriester hadden we ook nodig, die smetteloos (onbesmet: zuiver van hart: het priesterschap van Christus is geen louter rituele zuiverheid, het vereist een innerlijke zuiverheid) en heilig (gr. hosios osios: heilig, toegewijd aan God) is, afgescheiden van de zondaars en verheven boven de hemelen (niets zondigs kan Christus raken, de hemel is even ver verwijderd van het aardse als de zonde verwijderd is van de priester)
Zoals de persoonlijke heiligheid van Jezus Christus is, zo is ook de heiligheid van de priesters van het N.T.
7,27 Zijn Offer is uniek en onherhaalbaar. De O.T. offers werden vaak herhaald (ter gelegenheid van bepaalde feesten, bij nieuwe maan, op sabbat ed., zelfs elke dag werden offers gebracht cfr. Talmoed spreekt erover!). Maar onze Hogepriester heeft zichzelf opgedragen als offer voor de zonden van het volk.
De Zoon van God is volmaakt voor eeuwig. Zijn offer is uniek, slechts 1 enkele daad. De partic. aorist 7,27 anenegkas anenegkas verwijst naar het ene offer op Calvarie. Het werkwoord anaferô anaferw betekent plaatsen, offeren op het altaar. Christus dood op het kruis is dus een offer met het kruis als altaar (1 Petr. 2,5).
-----------
Dit is de overgang naar h. 8: over het thema van Verbond en Offer. Het 2de grote doctrinaire deel van het Epistel.
H. 8-9 De Cultus van het Nieuw testament.
8,1-5 God had een eed gezworen i.v.m. zijn Zoon: "Gij zijt Hogepriester voor eeuwig". Dat was de aankondiging van een eeuwig priesterschap. Hij zit aan de rechterhand van God (8,1), in de hemel opgestegen.
Hij draagt het offer op in de hemel, de waarachtige tabernakel (gr. skènè alèthinè skhnh alhqinh waarachtige, authentieke tent. Tegenover het aardse tabernakel van Mozes in de woestijn of de tempel van Jeruzalem die aards en vergankelijk waren
)
8,6 De bediening (gr. leitourgia leitourgia liturgische functie leitourgos werker, dienaar, bedienaar van de eredienst cfr. Rom. 15,16; Jes. 61,6; Jer. 33,21) van Jezus is veel verhevener zoals ook het Verbond waarvan Hij Bemiddelaar (gr. mesitès mesiths middelaar: Christus is Middelaar tussen God en de mensen cfr Test Dan 6,2) is beter is, omdat het op betere beloften berust (dit zijn beloften die vervuld werden door bemiddeling van de Messias).
Het 1ste punt is dat van een nieuwe priesterlijke bediening.
8,7-13 Het 2de punt is dat van een nieuwe Middelaar: de enige die spreekt van een nieuw Verbond = berith hadasha (term die Jezus gebruikt). Cfr de profetie van Jeremias LXX 38,31-34 is de enige die de term 'nieuw verbond' gebruikt (het oude verbond was dat van de Sinaï), in het gr. diathèkè kainè diaqhkh kainh: het is een technische kwalificatie van de heilseconomie die Jezus Christus gebracht.
Het oud Verbond was verouderd verklaard (8,8 & 8,13): Ik zal met Juda en Israël een nieuw verbond (diathèkè koinè) sluiten. Het zal anders zijn dan het verbond dat ik met hun vaderen sloot. Mijn wetten leg ik in hun geesten ik grif ze in hun hart. Dit is de besnijdenis naar het hart door het doopsel.
8,11 Jer. LXX 38,34 Allen zullen ze mij kennen (gr. eidèsousin d.m.v. het bovennatuurlijke licht van de genade van het doopsel. 'God kennen' betekent ook zich hechten aan God) van de kleinste (gr. Jer. apo mikrou autôn apo mikrou autwn van de kleinste, geringste onder hen
= pasgeboren baby Apok. 11,18) tot de grootste. Ik zal hun ongerechtigheden vergeven (dat gebeurt door het doopsel).
De 'kleinste' is de pasgeboren baby die door het doopsel gerechtvaardigd wordt. Cfr. Petrus' rede op Pinksteren: laat U dopen want de belofte geldt ook voor U en uw kinderen (profetie van Joël 2,28-30) "Maria heeft het beste deel gekozen" zegt de Heer Jezus als Martha haar beklag komt doen
Het beste deel is ons priesterschap. Voor Maria is het zitten luisteren aan de voeten van Jezus. Het 'geestelijk deel' is altijd beter dan het materiële deel. Het leven als priester is beter dan het leven als leek in de wereld.
------------------
H.9, 1-14 herneemt meer in detail de ideeën van het priesterschap.
15-28 gaat over Christus' priesterlijk ambt in de hemel.
en het Nieuwe Verbond.
Meer in contrast staan: hemels en aards heiligdom, de cultus van Oud en Nieuw Verbond (offercultus van oud verbond en van Christus) tot 10,18.
----
9,1-10 Het eerste verbond had een aards heiligdom : de tent van Mozes : er waren twee delen in dat heiligdom, men spreekt zelfs van twee tenten. In Heb. volgt een beschrijving die is overgenomen uit Exodus. In het Heilige der Heiligen stond de ark met de tafels van het Verbond. Dat Heilige der heiligen werd maar 1x per jaar betreden door de Hogepriester alleen, met het geofferd bloed van de offerdieren. Voor de rest mocht niemand het heilige der heiligen betreden. De H. Geest gaf hiermee te kennen dat het heilige der heiligen nog niet openstond zolang de eerste tent nog dienst deed, m.a.w. dat de poort naar het hemels heiligdom nog niet open was. Christus, in het O.T. symbolisch voorgesteld door de Hogepriester, zal ons de weg naar de hemel openbaren, en de weg openen voor alle mensen om naar de hemel te gaan. 9,10 De cultus en de offers en reinigingsvoorschriften van het O.T. bleven immers maar bestaan tot de tijd van het betere bestel (kairos diorthôseôs kairos diorqwsews tijd van herstel van de orde. Hapax in NT., met nuance van verbetering, correctie van de oude orde diorthôsis: verbetering, nieuwe orde) was gekomen.
9,11-14 Maar nu is Christus gekomen, de hogepriester van de komende goede dingen. Hij is door een verhevener en volmaaktere tent het heiligdom binnengegaan, die niet gemaakt is door mensenhand. Volgens Spicq o.p. gaat het om het verheerlijkt lichaam van de verrezen Christus, dat niet tot de geschapen orde behoort. Dia dia is instrumentalis. Cfr. A. van Hoye Biblica 1965, pp. 1-28. De vertaling 'la tente de son corps' is een vrije vertaling door pater van Hoye. Beter ware 'corps de gloire') (voor de literaire analyses van de brief verkies ik pater van Hoye, maar voor de wetenschappelijke exegese, nuances van woorden ed. verkies ik toch pater Spicq) De exegese van pater Van Hoye i.v.m. 9,11 is toch verhelderend: de tent is het middel dat de toegang verschaft tot het heiligdom. Die toegang is het Lijden van Christus waardoor Hij zijn glorie is binnengegaan. De mensheid van Christus is de weg naar de hemel, een weg die Christus ons is voorgegaan om zo de glorie van de Vader binnen te gaan. Deze Christologische interpretatie van pater van Hoye doet ons beter de uitdrukking begrijpen van 'de waarachtige tent' en het verband met het 'eigen bloed van Christus' (9,12) dat het geweten zuivert van dode werken (zonden worden dode werken genoemd) om de levende God te dienen (de vreugde om God te dienen door de Christelijke Liturgie, een 'dienstwerk'). Aldus is de actie van Christus' bloed tweevoudig en superieur aan het bloed van de offerdieren die alleen maar rituele reinheid bewerkten (9,14)
9,12 en eens en voorgoed is hij het heiligdom binnengegaan, met zijn eigen bloed en Hij heeft eeuwige verlossing (gr. lutrôsis lutrwsis bevrijding, verlossing. De uitdrukking 'eeuwige verlossing' komt voor in Qumran 1 Q M en de Palestijnse Targoem Gen. 49,18) verworven. Hij is de hemel binnengegaan door het offer van zijn Lichaam en bloed (heel speciaal met zijn eigen bloed) om zo eeuwige verlossing te verwerven.
9,13-14 leveren het bewijs van de eeuwige verlossing. Vers 14 is zelfs een theologisch hoogtepunt van heel de Brief!!
Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer dat ons geweten zuivert van dode werken om de levende God te dienen.
De eeuwige Geest = pneuma betekent de goddelijke natuur die niet onderhevig is aan de dood. Door de pneuma heeft Hij zich geofferd. Zijn offer blijft duren tot in de hemel.
9,15-28 Daarom is Hij de Middelaar van een nieuw Verbond. Zijn sterven heeft bevrijding gebracht van de zonden bedreven in het O.T. en zo kunnen de rechtvaardigen van het O.T. het hemels erfdeel ontvangen. Dat konden ze voordien niet want de hemel was nog gesloten, tot aan Christus!
9,16-23 Paulus onderstreept hier de rol van het geofferd bloed voor het verbond (21-22). Zonder vergoten bloed is er geen vergeving van de zonden (cfr. Lev. 17,11) Daarom werd in het Oud Verbond alles gereinigd met bloed, want bloed had een zuiverende werking. Als nu de voorafbeelding (Wet van Mozes, de tent in de woestijn, de oude rituelen) met bloed moest gezuiverd worden hoeveel te meer dan de realiteit (de waarlijke tent, de christelijke liturgie) zelf door een bloed van een hogere waarde. Thornton, Meaning of haimatekxusia, JTS 15 1964 pp 63-65. (aimatekcusia the shedding of blood)
9,12-21 het argument van het bloed dat een zuiverende werking had. Alleen vergoten bloed kon zonden vergeven. Filo Spec. Leg. I,205; Talmoed Yoma 5a; Menahot 93b. Er werden offers gebracht voor de vergeving van de zonden, voor de kwijtschelding (gr. afesis act of freeing from captivity, guilt, debt, or sin Matth. 26,28; Mark. 3,29) van de schuld of zonde. Het aardse is een beeld van de hemelse realiteit, hetis een analogie: als de aardse dingen moesten gezuiverd worden met bloed van bokken en stieren, hoeveel te meer dan de hemelse realiteit met het bloed van Christus dat veel waardevoller is. Het is natuurlijk maar een analogie want in de hemel moet niets meer gezuiverd worden.
9,28 Christus is eenmaal geofferd om de zonden van allen ( pollôn pollwn lat. multorum = 'allen' we moeten polloi in Matth. ook verstaan in de zin van 'allen'. In dezelfde zin zegt de Heer Jezus in het Johannesevangelie 'ik zal allen tot mij trekken' de zonden van velen in 9,28 wordt geplaatst in de context van Jes. 53, 12 waar velen = allen, d.i. Joden en niet-Joden) op zich te nemen. Hij zal wederkomen in glorie zonder geofferd te worden, maar in triomf.
Hoofdstuk 10 recapitulatie: de doeltreffendheid van het offer van Christus.
10,1-10 De Wet is slechts een schaduw van de goede dingen die moesten komen. De offers van het O.T. waren onvolmaakt, ze reinigen niet van zonde, aldus Paulus! Daarom zegt de Schrift: Slachtoffers en gaven hebt U niet gewild maar U hebt voor mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen. Hier ben ik. Ik ben gekomen om uw wil te doen. cfr Psalm 40 1,6
9-10 Hij schaft het eerste af om het tweede te laten gelden. Door die wil zijn wij geheiligd, eens en voor altijd, door het offer van het lichaam van Jezus Christus. Resumé: Christus heeft de offers van het O.T. afgeschaft en ze vervangen door het ene offer van zijn lichaam! Het werkw 'afschaffen' staat in de tekst (He. 10,9 gr. anairéô wegnemen, vernietigen, abolish, abrogate
) Het gaat wel degelijk om 'afschaffen' aldus pater Spicq o.p. (op cit p 167).
En en drukt de efficiënte oorzaak uit (door zijn wil), dia dia drukt de instrumentele oorzaak uit (door zijn offer)
10,11-18 Iedere priester verricht staande de dienst en draagt offers op die toch geen zonden kunnen wegnemen. Hij daarentegen is gezeten aan de rechterhand van God na één enkel offer voor de zonde te hebben gebracht.
10,16 Dit is het Verbond (Nieuw Verbond cfr. Jeremias LXX 38) dat ik met hen zal sluiten na die dagen. De Wet (Nieuwe Wet) grif ik in hun hart en in hun geest (de geest van de mens) En hun zonden zijn vergeven (niet langer gedenken = vergeven)
10,19-25 Door het bloed van Jezus hebben wij vrije toegang gekregen tot het heiligdom. Hij heeft voor ons een nieuwe levende weg gebaand door het voorhangsel heen, dat is zijn aardse gestalte (door het voorhangsel van zijn menselijk lichaam heen).
22-25 Laten we dus naderen met een vast geloof, met een hart dat vrij is van zondebesef (gr. apo suneidèseôs ponèras - door de H. Geest zijn we innerlijk zuiver, vrij van zonde) met een lichaam gewassen met zuiver water (door het doopsel = een bad met water). Laten we vasthouden aan de belijdenis van onze hoop omdat God getrouw is aan zijn beloften. Laten we elkaar aansporen tot liefde en goede werken. De liefde is onafscheidbaar van goede werken. Men vindt hier terug de drie theologale deugden die zo typisch zijn voor andere paulinische epistels.
10,26-31 Na de aanmoediging komt de waarschuwing:
Wie het Bloed van het Verbond profaneert (door doodzonde = d.i. vrijwillig en bewust in een zware materie en zonder berouw te hebben 10,26 'zondigen' hamartanontôn part. pres. drukt een obstinatie uit! Het gaat dus om een toestand van zonde, niet om één geïsoleerde zonde!; bv. apostasie of geloofsafval
d.i. doodzonde tegen de geloofsbelijdenis = kennis van de waarheid 10,26) moet zo iemand dan niet strenger gestraft worden dan wie zich bezondigt aan de Wet van Mozes? Het moet vreselijk zijn om in de handen van de levende God te vallen. Hij is rechter, Hij veroordeelt tot oordeel en vuur (10,27 het vuur is het instrument van de goddelijke wraak: Deut. 4,24)
10,32-39 Denk terug aan de dagen van vroeger (toen U het doopsel hebt ontvangen. De geloofsbelijdenis, ge zijt er voor vervolgd geworden, gehoond en onderdrukt geworden (gr. thlipsis = onderdrukking, verdrukking; oneidismos = hoon, verwijt) en uw bezit werd geroofd (10,34).
Dit is misschien een zinspeling op een grote vervolging in Jeruzalem na de marteldood van Stefanus ca. 37/38. De groep aan wie de Hebreeërbrief is gericht heeft zich toen bekeerd. Nog een korte tijd en hij die komen moet zal komen (bij zijn 2de komst). Mijn rechtvaardige zal door geloof leven (dit is een tekst die Paulus ook citeert in Rom. 1 en Gal. 3 en die ook in Qumran voorkomt en in de rabbijnse geschriften). Wij die geloven, we zullen het leven winnen (peripoièsis peripoihsis = technische term van Bijbelse theologie en betekent het heil 'sôtèria', met het accent van in bezit houden van heil!) We deinzen voor niets terug.
_______
H. 11 Lofzang op het geloof!
God beloont allen die hem zoeken en wie bij hem wil komen moet geloven dat Hij bestaat! Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn!
Het geloof is de vaste grond voor wat we hopen, het bewijs voor wat we niet zien!
Nu volgt een hele reeks van voorbeelden van het geloof van O.T. patriarchen die Paulus geeft als voorbeeld aan de Hebreeërs: het geloof van Abel, van Henoch, van Noach, van Abraham, van Sara, Jakob
Ze zijn allemaal gestorven in geloof. Hun verlangen ging uit naar het hemels vaderland (11,16 gr. epouranios epouranios hemels) maar ze hebben niet ontvangen wat hun beloofd was!
Verder spreekt h. 11 over het geloof van Abraham, Isaak, Jakob, de ouders van Mozes, het geloof van de Israëlieten bij de uittocht uit Egypte, het geloof van de Joden voor de muren van Jericho en verder van alle profeten en rechters. Door het geloof werd hun zwakheid kracht, ze werden gestenigd, doormidden gezaagd en terecht gesteld. Ze waren te goed voor deze wereld. Ze werden bespot en gemarteld. Ook vrouwen werden vervolgd omwille van hun geloof.
Heel deze reeks voorbeelden wil het geloof ophemelen
Het geloof is de basis voor wat we hopen schrijft Paulus (11,1). Het is niet de cultus van het O.T. die we moeten bewaren want die is juist geannuleerd maar we moeten volharden in het geloof! Daarvan gaven de O.T. figuren en ook vrouwenfiguren ons het voorbeeld! Ze werden vervolgd omwille van hun geloof. Zo ook de Hebreeërs die omwille van hun geloof in Christus en het doopsel vervolgd en bespot werden door hun volksgenoten! Het is door hun geloof dat ze gered worden. In een andere brief schrijft Paulus dat Abraham gerechtvaardigd werd door zijn geloof, zijn geloof in de Belofte! Welnu, zo hebben alle oudtestamentische rechtvaardigen geloofd in de Belofte van God...
Voor hen was het geloof ook de basis van hun hoop, hoop op de messiaanse verlossing. Bij Jesaja zeer duidelijk! Bij David wordt duidelijk de verhevenheid van het ene offer van Christus geleerd boven de vele offers van het Oud Verbond, wierookoffers, brandoffers etc. Al die offers hebben God niet behaagd. Wat God wel heeft behaagd is juist het geloof. 11,6 Zonder geloof is het onmogelijk aan God te behagen. Dit vers is hét klassieke vers over de noodzaak van het geloof. Het geloof heeft op zijn minst 2 objecten: - het bestaan van een persoonlijke God, onzichtbaar van nature! - het bestaan van zijn Voorzienigheid die beloont of straft. Dit impliceert het geloof in een Middelaar (Joh. 17,3). Prioriteit van het geloof. We moeten het geloof bewaren in de Belofte van Christus. De hemel is voor ons open gegaan en Jezus is ons voorgegaan om ons een plaats te bereiden en om bij God de Vader als Middelaar op te treden en voor ons te smeken om alle genaden van Verlossing te bekomen. We zien ook in het leven van de Heer dat het geloof steeds door Hem geprezen wordt.
Hoofdstuk 12
De volharding in het geloof wordt verder aangeprezen in h. 12. Als er in het O.T. zoveel getuigen zijn van het geloof en volharding, dan moeten we ons aangemoedigd weten door Christus' Lijden en zijn volharding tot aan het kruis en ook standvastig blijven in ons geloof aan de Heer Jezus Christus.
12,3-4 Denk aan Hem die zoveel tegenstand van zondaars te verduren heeft gehad en ge zult de moed nooit opgeven. Ge hebt uw bloed nog niet moeten vergieten voor de zonde
Dat hebben sommigen in het O.T. wel ondergaan en ook sommige Christenen in de vervolging na de steniging van Stefanus.
Als ge beproefd wordt zie dat dan als een straf voor de zonde!
12,5-8 Ieder kind wordt al wel eens bestraft door zijn vader, schrijft Paulus!
Als ge geen straf krijgt dan zijt ge geen kinderen, maar wel bastaards! Onze vaders hebben ons hard opgevoed. Paulus is zelf als rabbijn opgevoed in de tradities van de voorvaderen.
12,10 Maar God de Vader voedt ons op om ons te laten delen in zijn heiligheid.
Tucht en discipline leveren op lange termijn vrede en gerechtigheid ook
|