Rechters Het boek Rechters ontleent zijn naam aan de functie van de personen die in de meeste verhalen de hoofdrol spelen. Het Hebreeuwse woord dat traditioneel vertaald wordt als ‘rechter’ of ‘richter’ is ook de betiteling van leiders die zowel een militaire als een bestuurlijke functie konden hebben. In dit boek worden er de personen (zowel mannen als vrouwen) mee aangeduid die in de periode tussen de verovering van Kanaän en de instelling van het koningschap, ongeveer tussen 1200 en 1020 v.Chr., in noodsituaties leiding gaven aan de Israëlieten.
In de Hebreeuwse bijbel hoort Rechters samen met Jozua, Samuël en Koningen tot de boeken van de Vroege Profeten. In deze boeken wordt verteld hoe de Israëlieten het land Kanaän in bezit nemen en er een bestaan opbouwen.
27-05-2008
De eerste rechters: Otniël, Ehud, Samgar
7 De Israëlieten deden wat slecht is in de ogen van de HEER: ze vergaten de HEER, hun God, en dienden de Baäls en de Asjeras. 8 De HEER werd woedend op de Israëlieten en leverde ze uit aan Kusan-Risataïm, de koning van Aram-Naharaïm; acht jaar moesten ze hem dienen. 9 De Israëlieten riepen de HEER te hulp, en de HEER zond iemand om hen te bevrijden: Otniël, een zoon van Kalebs jongere broer Kenaz. 10 Gedreven door de geest van de HEER trad hij op als rechter over Israël. Hij trok ten strijde, en de HEER leverde koning Kusan-Risataïm van Aram aan hem uit, zodat hij hem een zware nederlaag kon toebrengen. 11 Veertig jaar had het land rust. Toen stierf Otniël.
12 Weer deden de Israëlieten wat slecht is in de ogen van de HEER. Daarom zette de HEER koning Eglon van Moab aan om de wapens tegen Israël op te nemen. 13 Eglon wist ook de Ammonieten en de Amalekieten op zijn hand te krijgen. In een gezamenlijke aanval versloegen ze Israël en maakten zich meester van de Palmstad. 14 Achttien jaar moesten de Israëlieten koning Eglon van Moab dienen. 15 Toen riepen ze de HEER te hulp, en de HEER zond iemand om hen te bevrijden: Ehud, de zoon van Gera uit de stam Benjamin, een linkshandige. Deze Ehud ging namens de Israëlieten schatting afdragen aan koning Eglon. 16 Maar eerst liet hij zich een kort tweesnijdend zwaard maken dat hij onder zijn kleding verborg, op zijn rechterheup. 17 Nadat hij de schatting aan de vadsig dikke koning Eglon had aangeboden, 18 deed hij zijn dragers uitgeleide, 19 maar zelf maakte hij bij de stenen beelden bij Gilgal rechtsomkeert. Hij liet zich bij de koning aandienen met de mededeling dat hij een geheime boodschap voor hem had. Op een wenk van de koning verlieten alle aanwezigen de zaal. 20 Ehud ging naar de koning, die zich had teruggetrokken in de koelte van zijn bovenvertrek, en zei: Ik heb voor u een boodschap van God. Toen de koning opstond van zijn troon, 21 trok Ehud met zijn linkerhand het zwaard van zijn rechterheup en stak het in Eglons buik. 22 De kling verdween tussen de vetkwabben, die zich daarna ook om het gevest sloten, want Ehud trok het zwaard niet terug maar liep snel de kamer uit, 23 de galerij op, nadat hij de deuren van het vertrek van binnenuit vergrendeld had. 24 Hij was nog niet weg, of de dienaren van de koning kwamen de zaal weer binnen. Ze merkten dat de deuren van het bovenvertrek waren vergrendeld en zeiden tegen elkaar: Hij heeft zich zeker weer afgezonderd om zijn behoefte te doen. 25 Ze wachtten een hele tijd, maar de deuren van het vertrek werden niet geopend. Ten slotte haalden ze een sleutel en openden de deur van buitenaf en daar lag hun heer, dood op de grond.
26 Ehud had van hun getalm gebruik gemaakt om te ontsnappen. Hij passeerde de stenen beelden en ontkwam naar Seïra. 27 Bij zijn aankomst in het bergland van Efraïm blies hij op de ramshoorn. Onder zijn aanvoering kwamen de Israëlieten uit de bergen. 28 Hij zei tegen hen: Volg mij, want de HEER heeft uw vijanden, de Moabieten, aan u uitgeleverd. Ze volgden hem en bezetten de oversteekplaatsen in de Jordaan, zodat er geen Moabiet meer langs kon. 29 De Israëlieten versloegen ongeveer tienduizend Moabieten. Hoewel het stuk voor stuk stevige, strijdbare mannen waren, ontkwam er niet een. 30 Moab moest die dag buigen voor Israël, en het land had tachtig jaar rust.
31 Na Ehud kwam Samgar, de zoon van Anat. Hij doodde zeshonderd Filistijnen met een ossenprik. Zo bevrijdde ook hij Israël.
Israël verbreekt het verbond
6 Toen Jozua de volksvergadering had ontbonden, waren de Israëlieten eropuit getrokken om het land in bezit te nemen, elke stam het gebied dat hun was toegewezen. 7 Zolang Jozua leefde, had het volk de HEER gediend. Ook na zijn dood waren ze de HEER blijven dienen zolang de stammen werden aangevoerd door Jozuas leeftijdsgenoten, die getuige waren geweest van de grootse daden die de HEER voor Israël had verricht. 8 Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEER, was gestorven toen hij honderdtien jaar oud was. 9 Hij was begraven in het gebied dat hem was toegewezen: in Timnat-Cheres in het bergland van Efraïm, ten noorden van de Gaäs. 10 Toen ook zijn leeftijdsgenoten met hun voorouders waren verenigd, kwam er een volgende generatie, die niet vertrouwd was met de HEER en wat hij voor Israël had gedaan.
11 De Israëlieten begonnen te doen wat slecht is in de ogen van de HEER: ze gingen de Baäls dienen. 12 Ze keerden de HEER de rug toe, de God van hun voorouders, die hen uit Egypte had geleid, en begonnen achter andere goden aan te lopen die werden vereerd door de volken waartussen ze woonden. Door voor die vreemde goden te buigen krenkten ze de HEER. 13 Ze keerden hem de rug toe om Baäl en de Astartes te dienen. 14 Toen ontstak de HEER in woede tegen de Israëlieten. Hij leverde hen uit aan roversbenden en aan de hen omringende vijanden, zodat ze daartegen geen stand meer hielden. 15 Telkens als ze iets tegen hun vijanden ondernamen, werkte de HEER hen tegen, zoals hij hun gezegd en gezworen had. Steeds weer kregen de Israëlieten het zwaar te verduren. 16 Dan liet de HEER een rechter optreden om het volk te leiden en het te bevrijden van de roversbenden. 17 Maar ook naar hun rechters luisterden ze niet; ze gaven zich af met andere goden en bogen zich voor hen neer. Binnen de kortste keren dwaalden ze weer af van de weg die hun voorouders waren gegaan: die hadden de geboden van de HEER gehoorzaamd, maar zij niet. 18 Steeds wanneer de HEER een rechter liet optreden, stond hij die bij. Want wanneer het volk zuchtte onder het juk van onderdrukkers, kreeg de HEER medelijden en verloste hij hen van hun vijanden zolang die rechter leefde. 19 Maar wanneer de rechter dan stierf, verviel het volk van kwaad tot erger. Meer nog dan hun voorouders liepen ze achter andere goden aan om die te dienen en bogen ze zich voor hen neer. Ze weigerden hardnekkig hun kwalijke praktijken op te geven.
20 De HEER ontstak in woede tegen Israël en zei: Dit volk overtreedt de regels van het verbond die ik hun voorouders heb opgelegd en het luistert niet naar mij. 21 Ik zal daarom geen enkel volk meer verdrijven dat nog in het land woonde toen Jozua stierf. 22-23 De HEER had die volken namelijk in het land laten blijven en ze niet onmiddellijk verdreven omdat hij de Israëlieten op de proef wilde stellen. Hij had ze niet aan Jozua uitgeleverd, omdat hij wilde zien of de Israëlieten zich net als hun voorouders zouden houden aan de weg die hij hun had gewezen of niet.
Rechters 3
1-2 Om de Israëlieten die de strijd tegen de Kanaänieten niet hadden meegemaakt te leren hoe het er in de oorlog aan toe gaat (dus alleen om de nieuwe generaties die nog geen ervaring met de strijd hadden opgedaan daarmee vertrouwd te maken), had de HEER de volgende volken in het land laten blijven:3 de Filistijnen in hun vijf vorstendommen en verder de Kanaänieten, de Sidoniërs en de Chiwwieten die in het Libanongebergte leefden, vanaf de Baäl-Hermon tot aan Lebo-Hamat. 4 Deze volken waren overgebleven om de Israëlieten op de proef te stellen, opdat de HEER te weten zou komen of zij de geboden zouden gehoorzamen die hij hun voorouders bij monde van Mozes had opgelegd. 5 Maar toen de Israëlieten eenmaal tussen de volken van Kanaän woonden, te weten de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten, 6 namen ze hun dochters tot vrouw en gaven ze hun eigen dochters aan de zonen van die volken, en dienden hun goden.
Vestiging in Kanaän
Rechters 1
1 Na de dood van Jozua raadpleegden de Israëlieten de HEER: Wie van ons moet als eerste de strijd aanbinden met de Kanaänieten? 2 De HEER antwoordde: Juda moet als eerste oprukken; hun geef ik het land in handen. 3 Toen zeiden de Judeeërs tegen de stam Simeon, hun broeders: Trek met ons op naar het grondgebied dat ons door het lot is toegewezen en bind samen met ons de strijd aan tegen de Kanaänieten. Daarna zullen wij op onze beurt met u meegaan naar het grondgebied dat u door het lot is toegewezen. Hierop ging Simeon met hen mee.
4 Juda rukte op, en de HEER leverde de Kanaänieten en Perizzieten aan hen uit; bij Bezek versloegen ze er tienduizend. 5 Ze kwamen daar tegenover Adonibezek te staan, bonden de strijd met hem aan en versloegen de Kanaänieten en Perizzieten. 6 Adonibezek sloeg op de vlucht, maar na een achtervolging kregen ze hem te pakken en hakten hem zijn duimen en zijn grote tenen af. 7 Adonibezek verklaarde: Ik heb aan mijn hof wel zeventig koningen van wie ik de duimen en grote tenen heb afgehakt en die zich in leven houden met de kruimels onder mijn tafel. God vergeldt mij nu wat ik hun heb aangedaan! Hij werd naar Jeruzalem gebracht, en daar is hij gestorven.
8 De Judeeërs deden een aanval op Jeruzalem en veroverden de stad. Ze doodden alle inwoners en lieten de stad in vlammen opgaan. 9 Toen trokken ze verder om de strijd aan te binden tegen de Kanaänieten die in het bergland woonden, in de Negev en in het heuvelland. 10 Eerst vielen ze de Kanaänieten in Hebron aan, dat toen nog Kirjat-Arba heette. Daar versloegen ze Sesai, Achiman en Talmai. 11 Vervolgens trokken ze op tegen Debir, dat toen nog Kirjat-Sefer heette. 12 Kaleb beloofde: Wie Kirjat-Sefer verovert zal ik mijn dochter Achsa tot vrouw geven. 13 Otniël, een zoon van Kalebs jongere broer Kenaz, veroverde de stad en kreeg Achsa tot vrouw. 14 Bij haar aankomst spoorde Achsa hem aan om aan haar vader een stuk vruchtbaar land te vragen. Toen ze van haar ezel was afgestegen, vroeg Kaleb haar wat ze verlangde. 15 Geef me toch een geschenk waar ik wat aan heb, antwoordde ze. U hebt me dit dorre stuk land gegeven, geef me dan ook bronnen. Hierop gaf Kaleb haar zowel de hoog- als de laaggelegen bronnen.
16 Vanuit de Palmstad waren met de Judeeërs ook de Kenieten, stamgenoten van de schoonvader van Mozes, naar de woestijn van Juda opgetrokken. Zij vestigden zich te midden van de bewoners van het gebied rond Arad. 17 Samen met de stam Simeon versloegen de Judeeërs vervolgens de Kanaänieten in Sefat en vernietigden de stad. Sindsdien heet die stad Chorma. 18 Ook veroverden de Judeeërs het hele gebied van Gaza, het hele gebied van Askelon en het hele gebied van Ekron.
19 Met de hulp van de HEER maakte Juda zich meester van het bergland, maar het lukte niet om de bewoners van de laagvlakte te verdrijven, want die beschikten over ijzeren strijdwagens. 20 Hebron werd, overeenkomstig de woorden van Mozes, toegewezen aan Kaleb, die de drie zonen van Enak uit de stad verdreef. 21 Maar de Jebusieten in Jeruzalem werden door de stam Benjamin niet verdreven; zij wonen er tot op de dag van vandaag samen met de Benjaminieten.
22 Ook de nakomelingen van Jozef rukten op, naar Betel, en de HEER stond hen bij. 23 Ze stuurden verkenners naar Betel, dat vroeger Luz heette. 24 Toen de verkenners een man uit de stad zagen komen, zeiden ze tegen hem: Als u ons wijst hoe we in de stad kunnen komen, zullen wij u goed behandelen. 25 De man wees hun hoe ze de stad konden binnenkomen. Ze doodden alle inwoners, maar lieten de man met heel zijn familie in leven. 26 Hij trok naar het land van de Hethieten. Daar bouwde hij een stad die hij Luz noemde, en die zo heet tot op de dag van vandaag.
27 De stam Manasse heeft zich niet meester gemaakt van Bet-San en Taänach en de omliggende dorpen. Ze verdreven ook de inwoners van Dor, Jibleam en Megiddo en de omliggende dorpen niet; in dit gebied handhaafden de Kanaänieten zich. 28 Toen de Israëlieten sterker werden, legden ze de Kanaänieten herendienst op, maar ze verdreven hen niet. 29 De stam Efraïm heeft de inwoners van Gezer niet verdreven; de Kanaänieten daar bleven in hun midden wonen. 30 De stam Zebulon heeft de inwoners van Kitron en Nahalol niet verdreven; de Kanaänieten bleven in hun midden wonen en werden gedwongen tot herendienst. 31 De stam Aser heeft de inwoners van Akko en Sidon niet verdreven en Achlab, Achzib, Chelba, Afek en Rechob niet veroverd; 32 de Aserieten vestigden zich te midden van de Kanaänieten die er woonden en verdreven hen niet. 33 De stam Naftali heeft de inwoners van Bet-Semes en Bet-Anat niet verdreven; ze vestigden zich te midden van de Kanaänieten die er woonden en dwongen hen tot herendienst. 34 De stam Dan werd door de Amorieten teruggedrongen tot in het bergland en kreeg geen kans naar de laagvlakte af te dalen. 35 De Amorieten handhaafden zich in Har-Cheres, Ajjalon en Saälbim, maar toen de nakomelingen van Jozef sterker werden, dwongen zij hen tot herendienst. 36 Het gebied van de Amorieten reikte tot aan de Schorpioenenpas, tot aan Sela en verder.
Rechters 2
1 Er kwam een engel van de HEER uit Gilgal naar Bochim. Daar zei hij: Ik heb jullie uit Egypte geleid naar het land dat ik jullie voorouders onder ede had beloofd. Ik heb gezegd dat ik mijn verbond met jullie nooit zou verbreken. 2 Maar jullie mochten geen verdragen sluiten met de inwoners van dit land en hun altaren moesten jullie afbreken. Maar jullie hebben niet geluisterd naar wat ik heb gezegd. Hoe hebben jullie dat kunnen doen? 3 Daarom heb ik besloten dat ik de inwoners van dit land niet voor jullie zal verdrijven. Zij zullen jullie in hun netten verstrikken en hun goden zullen jullie ondergang worden. 4 Toen de engel van de HEER deze woorden tot de Israëlieten had gesproken, barstte het volk in gejammer uit. 5 Ze noemden die plaats Bochim en brachten er offers aan de HEER.
27-09-2005
Gideon rekent af met Midjan, Sukkot en Penuel
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.
Debora en Barak
Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.