Nehemia Nehemia vormt samen met Ezra één boek dat in bijbeluitgaven steeds in tweeën is gesplitst. Het boek ontleent zijn naam aan Nehemia, die omstreeks 445 v.Chr. door de Perzische koning Artaxerxes als landvoogd van Juda werd aangesteld en onder wiens leiding de herbouw van Jeruzalems muur is totstandgekomen.
In de Hebreeuwse bijbel wordt Nehemia met Ezra tot de Ketoeviem, de Geschriften, gerekend, en het is dan het laatste of het voorlaatste boek. In veel bijbeluitgaven geeft men Ezra en Nehemia gezien de inhoud meestal een plaats onder de historische boeken, na 2 Kronieken. Opvallend is dat de beginverzen van Ezra en de slotverzen van 2 Kronieken nagenoeg gelijkluidend zijn. Op grond daarvan en op grond van inhoud en stijl wordt vaak verondersteld dat de boeken Ezra en Nehemia afkomstig zijn van de auteur die 1 en 2 Kronieken heeft geschreven. Mogelijk wilde hij, of een geestverwant, één groot geschiedwerk samenstellen, dat begon met de schepping van de wereld en eindigde met de herbouw van de tempel (515 v.Chr.) en het herstel van de muren van de stad Jeruzalem (omstreeks 443 v.Chr.). De boeken worden in het algemeen niet voor het einde van de vijfde eeuw gedateerd.
30-05-2008
Meer tegenwerking
Nehemia 6
1 Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem en alle anderen die ons vijandig gezind waren, hoorden dat ik de muur had opgebouwd en dat er geen gaten meer in zaten de deuren had ik overigens nog niet in de poorten laten plaatsen. 2 Daarom stelden Sanballat en Gesem mij voor om overleg te plegen in Kefirim, in het Onodal. Maar ze hadden weinig goeds met me voor. 3 Ik stuurde hun de volgende boodschap: Ik heb belangrijk werk te doen en kan daarom onmogelijk komen. Het werk zou stil komen te liggen als ik het in de steek liet en naar u toe kwam. 4 Vier keer deden ze mij dit voorstel, en steeds gaf ik hun hetzelfde antwoord. 5 Ten slotte stuurde Sanballat voor de vijfde keer een van zijn mannen, met hetzelfde doel. Deze man bracht een niet-verzegelde brief mee 6 met de volgende inhoud:
Onder de bevolking gaat het verhaal en Gesem bevestigt het dat u met de Joden een opstand voorbereidt en dat u daarom de muur opbouwt. Volgens dezelfde bron zou u hun koning willen worden 7 en laat u zelfs profeten optreden die, met een verwijzing naar u, in Jeruzalem verkondigen dat Juda een koning heeft! Welnu, zoiets zal ook de koning ter ore komen. Laten wij daarom toch eens overleggen.
8 Ik stuurde hem het volgende antwoord: Wat u beweert is onjuist. U bedenkt het allemaal zelf! 9 Ze waren er allemaal op uit ons bang te maken, zodat we het werk zouden opgeven en er niets meer gebeuren zou. Maar ik pakte het werk juist voortvarend aan.
10 Toen ik op bezoek was bij Semaja, de zoon van Delaja, de zoon van Mehetabel, deed hij zeer bezorgd en zei:
Wij moeten naar het huis van God gaan,
elkaar ontmoeten in het hart van de tempel;
we moeten de tempeldeuren sluiten,
ze komen om u te doden,
ze komen u doden in de nacht.
11 Maar ik zei: Zou iemand in mijn positie op de vlucht slaan? Waarom zou iemand als ik zijn leven redden door de tempel binnen te gaan? Nee, ik ga niet. 12 Ik had namelijk gemerkt dat het niet God was die hem opdracht had gegeven deze profetie tegen mij uit te spreken, maar dat Tobia en Sanballat hem ervoor hadden betaald. 13 Hij was betaald om mij bang te maken, zodat ik op zijn voorstel zou ingaan en heiligschennis zou plegen. Dan hadden ze iets om mij zwart te maken en mij in opspraak te brengen. 14 Mijn God, denk aan alles wat Tobia en Sanballat hebben gedaan, en ook aan de profetes Noadja en de andere profeten die eropuit waren mij bang te maken.
15 Na tweeënvijftig dagen was de muur voltooid, op 25 elul. 16 Toen de volken rondom ons, onze vijanden, dat hoorden, werden ze bang en voelden ze zich klein, omdat ze beseften dat dit werk door onze God tot stand was gebracht.
17 In die tijd onderhield een aantal vooraanstaande Judeeërs een intensieve briefwisseling met Tobia. 18 Velen in Juda waren door een eed met hem verbonden, omdat hij de schoonzoon was van Sechanja, de zoon van Arach, en zijn zoon Jochanan getrouwd was met de dochter van Mesullam, de zoon van Berechja. 19 In mijn aanwezigheid gaven ze zelfs hoog van hem op, en ze vertelden alles wat ik zei aan hem door. Daarop stuurde Tobia mij dan weer brieven om me bang te maken.
Nehemia 7
1 Toen de muur was opgebouwd liet ik de deuren in de poorten plaatsen. Er werden poortwachters aangesteld en de tempelzangers en de Levieten kregen hun taken toegewezen. 2 De verdediging van Jeruzalem droeg ik op aan mijn broer Chanani, en ook aan Chananja, de commandant van de burcht, want hij was meer dan wie ook een betrouwbaar en godvrezend man. 3 Ik zei tegen hen: Op het heetst van de dag mogen de poorten van Jeruzalem niet opengedaan worden, en nog tijdens hun dienst moeten de poortwachters de deuren sluiten. Vergrendel ze dan, en laat de inwoners van Jeruzalem wachtlopen, ieder op zijn post, ieder bij zijn eigen huis. 4 De stad was weliswaar zeer uitgestrekt, maar er waren weinig inwoners en ook waren er nog nauwelijks huizen herbouwd. 5 Mijn God gaf mij in om de vooraanstaande burgers, het stadsbestuur en het volk bijeen te roepen om in de registers te worden ingeschreven, en toen ontdekte ik het register van hen die destijds uit Babel waren weggetrokken. Het volgende was daarin opgetekend:
Het goede bestuur van Nehemia
Nehemia 5
1 De bevolking, en vooral de vrouwen, beklaagde zich luid over een aantal van hun Joodse volksgenoten. 2 Sommigen zeiden: We hebben veel zonen en dochters, en daarom willen we graan! We moeten eten, anders gaan we dood! 3 Anderen zeiden: We hebben onze akkers, wijngaarden en huizen in onderpand gegeven om graan te kunnen kopen nu er honger heerst. 4 Weer anderen zeiden: We hebben onze akkers en wijngaarden moeten belenen om de belasting aan de koning te kunnen betalen. 5 En nu onze akkers en wijngaarden in het bezit van anderen zijn, moeten we onze zonen en dochters als slaaf verkopen. Sommige van onze dochters zijn al slavin. Wij staan machteloos! Maar we zijn toch van hetzelfde vlees en bloed als onze volksgenoten, onze kinderen zijn toch niet minder dan die van hen!
6 Ik werd woedend toen ik hun klachten en de aangedragen feiten hoorde. 7 Ik ging bij mezelf te rade en besloot de vooraanstaande burgers en de bestuurders ter verantwoording te roepen. Ik verweet hun dat zij rente van hun volksgenoten verlangden. In een grote vergadering die ik met het oog op hun gedrag bijeen had geroepen, 8 zei ik tegen hen: Voor zover het ons mogelijk was hebben wij de Joodse volksgenoten die zich aan vreemden hadden moeten verkopen, teruggekocht. En nu moeten we zelfs volksgenoten vrijkopen die door u worden verkocht! Ze zwegen, ze wisten niet wat ze moesten zeggen. 9 Ik vervolgde: Wat u doet, is niet goed. Heb toch, bij alles wat u doet, ontzag voor onze God, anders haalt u zich de hoon van de vijandelijke volken op de hals! 10 Ook ik, mijn broers en mijn mannen hebben geld en graan uitgeleend. Laten we nu deze schuld kwijtschelden! 11 Geef hun daarom vandaag nog hun akkers terug, hun wijngaarden, olijfbomen en huizen, en scheld de rente kwijt van het geld en het graan, de wijn en de olie die u aan hen hebt geleend. 12 Toen zeiden ze: We zullen alles teruggeven en niets vorderen. We zullen doen wat u zegt, en in aanwezigheid van de priesters die ik had laten komen, liet ik hen zweren dat ze woord zouden houden. 13 Vervolgens schudde ik de plooi van mijn mantel uit en zei: Zo zal God iedereen uitschudden die zich niet aan deze afspraak houdt. Uitgeschud en berooid zal hij zijn, zonder huis of have. Alle aanwezigen riepen Amen, en ze loofden de HEER. Iedereen kwam zijn belofte na.
14 Overigens heb ik in de twaalf jaar dat ik door de koning als gouverneur van Juda was aangesteld, vanaf het twintigste tot het tweeëndertigste regeringsjaar van Artaxerxes, nooit een vergoeding verlangd voor de kosten die een gouverneur voor zijn onderhoud moet maken, en mijn broers evenmin. 15 De gouverneurs vóór mij daarentegen hadden het volk zware lasten opgelegd en vorderden van hen niet alleen voedsel en wijn, maar ook nog eens veertig sjekel zilver, en hun manschappen terroriseerden het volk. Maar ik deed het anders, uit ontzag voor God. 16 Ik heb zelf deelgenomen aan het herstel van de muur, grond hebben wij ons niet toegeëigend, en al mijn mannen waren voortdurend bij de herstelwerkzaamheden aanwezig. 17 En wat de Joden betreft, thuis had ik steeds honderdvijftig bestuurders aan tafel, plus degenen die uit de omringende volken naar ons toe kwamen. 18 Dagelijks werd er op mijn kosten van alles bereid: een rund, zes van de mooiste schapen, gevogelte, en om de tien dagen liet ik diverse wijnen in grote hoeveelheden komen. Toch heb ik nooit een vergoeding geëist voor de kosten die een gouverneur voor zijn onderhoud moet maken, want het volk was al zwaar genoeg belast. 19 Mijn God, reken mij ten goede aan wat ik voor dit volk heb gedaan.
Herbouw van de stadsmuur
Nehemia 3
1 Eljasib, de hogepriester, begon samen met zijn medepriesters aan de herbouw van de Schaapspoort. Nadat ze die hadden ingewijd, plaatsten ze de deuren en wijdden ze het gedeelte van de Honderdtoren tot de Chananeltoren in. 2 Naast hem werkten de mannen van Jericho, en daarnaast Zakkur, de zoon van Imri. 3 De Vispoort werd door de zonen van Senaä herbouwd. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 4 Naast hen voerde Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, de herstelwerkzaamheden uit, en daarnaast Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabel, en wat verderop Sadok, de zoon van Baäna. 5 Daar weer naast werkten de inwoners van Tekoa, maar de aanzienlijken van die stad deden niet mee met het werk van hun heer. 6 De Oude Poort werd hersteld door Jojada, de zoon van Paseach, en door Mesullam, de zoon van Besodja. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 7 Naast hen werkten Melatja uit Gibeon en Jadon uit Meronot met de mannen uit Gibeon en Mispa, waar de residentie van de gouverneur van de provincie Trans-Eufraat was. 8 Weer verder werd Jeruzalem tot aan de Brede Muur herbouwd door de goudsmid Uzziël, de zoon van Charhaja, en door Chananja, een zalfbereider. 9 Refaja, de zoon van Chur en het hoofd van de ene helft van het district Jeruzalem, werkte daar weer naast. 10 Jedaja, de zoon van Charumaf, herstelde het gedeelte tegenover zijn huis, en Chattus, de zoon van Chasabneja, werkte naast hem. 11 Een volgend gedeelte, met de Bakoventoren, werd hersteld door Malkia, de zoon van Charim, en door Chassub, de zoon van Pachat-Moab. 12 Sallum, de zoon van Halloches en het hoofd van de andere helft van het district Jeruzalem, werkte naast hen, samen met zijn dochters. 13 Chanun en de inwoners van Zanoach herstelden de Dalpoort: ze bouwden hem op, plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en repareerden de muur over een lengte van duizend el, tot aan de Mestpoort. 14 De Mestpoort zelf werd hersteld door Malkia, de zoon van Rechab, het hoofd van het district Bet-Hakkerem. Hij bouwde hem op en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 15 Sallun, de zoon van Kolchoze en het hoofd van het district Mispa, herstelde de Bronpoort. Hij bouwde hem op, legde het dak en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en hij repareerde de muur die van het waterbekken van het kanaal naar de paleistuin loopt tot aan de trappen die leiden naar de Davidsburcht. 16 Verderop werkte Nechemja, de zoon van Azbuk en het hoofd van de ene helft van het district Bet-Sur, tot tegenover de graven van David, en verder tot aan het aangelegde waterbekken en het Huis van de helden. 17 Daarnaast werkten de Levieten Rechum, de zoon van Bani, en Chasabja, het hoofd van de ene helft van het district Keïla, namens dat district. 18 Een volgend deel werd hersteld door verwanten van hen. Binnuï, de zoon van Chenadad en het hoofd van de andere helft van het district Keïla, 19 en Ezer, de zoon van Jesua en het hoofd van Mispa, herstelden het gedeelte bij de helling naar het wapendepot en de Punt. 20 Met grote ijver herstelde Baruch, de zoon van Zabbai, een volgend deel, van de Punt tot de ingang van het huis van Eljasib, de hogepriester. 21 Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, herstelde nog een stuk, en wel van de ingang van het huis van Eljasib tot aan het einde daarvan. 22 Daarnaast werkten de priesters uit de nabije omgeving, 23 en verderop herstelden Benjamin en Chassub het gedeelte tegenover hun huis, en daar weer naast herstelde Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Ananja, het gedeelte naast zijn huis. 24 Binnuï, de zoon van Chenadad, herstelde nog een deel, van het huis van Azarja tot de Punt en tot de Hoek. 25 Palal, de zoon van Uzai, werkte tegenover de Punt en de hoge uitspringende toren van het koninklijk paleis, bij het plein van de paleiswacht. Daarnaast werkten Pedaja, de zoon van Paros, 26 en de tempelknechten die op de Ofel woonden, aan het gedeelte tot aan de Waterpoort in het oosten en de paleistoren. 27 Ook de Tekoïeten herstelden nog een deel, het deel dat begint bij de grote uitspringende toren en loopt tot de muur van de Ofel. 28 De priesters waren aan het werk in het gedeelte boven de Paardenpoort, ieder tegenover zijn eigen huis. 29 Verderop repareerde Sadok, de zoon van Immer, de muur tegenover zijn huis, en naast hem werkte Semaja, de zoon van Sechanja en de bewaker van de Oostpoort. 30 Chananja, de zoon van Selemja, en Chanun, de zesde zoon van Salaf, herstelden weer een ander gedeelte van de muur, en Mesullam, de zoon van Berechja, werkte tegenover zijn eigen vertrek. 31 Malkia, een goudsmid, repareerde de muur tot het huis van de tempelknechten en de handelaars, tegenover de Wachtpoort en tot de bovenzaal van de Hoek. 32 En tussen de bovenzaal op de Hoek en de Schaapspoort werkten de goudsmeden en de handelaars.
Nehemia krijgt medestanders in Jeruzalem
11 Zo kwam ik in Jeruzalem aan. Na drie dagen 12 trok ik er met enkele mannen in de nacht op uit. Ik had niemand verteld welke plannen mijn God mij voor Jeruzalem had ingegeven, en het enige dier dat ik bij me had, was het dier waarop ik reed. 13 Die nacht ging ik door de Dalpoort en langs de Drakenbron naar de Mestpoort, om de neergehaalde stadsmuren en de door vuur verteerde poorten te inspecteren. 14 Ik ging door naar de Bronpoort en naar de Koningsvijver, waar mijn rijdier niet verder kon. 15 Daarom klom ik die nacht door het Kidrondal omhoog om de muur te inspecteren, en door de Dalpoort keerde ik terug. 16 De stadsbestuurders wisten niet waar ik heen was gegaan en wat ik aan het doen was, want de Joden, of ze nu priester waren, vooraanstaand burger, bestuurder of ambtenaar, had ik nog niets verteld. 17 Maar nu zei ik tegen hen: U ziet in welke ellende wij verkeren: Jeruzalem ligt in puin en de poorten zijn in vlammen opgegaan. Laten we de stadsmuur weer opbouwen, zodat we niet langer het mikpunt van spot zijn. 18 Ik vertelde hun dat mijn God mij bescherming geboden had, en ook bracht ik de woorden van de koning over. Laten we dan meteen met de herbouw beginnen, zeiden ze, en ze pakten het werk voortvarend aan. 19 Toen Sanballat uit Bet-Choron, Tobia, zijn Ammonitische dienaar, en de Arabier Gesem dit hoorden, begonnen zij ons uit te lachen en te beschimpen: Wat zijn jullie hier aan het doen? Komen jullie soms tegen de koning in opstand? 20 Dit was mijn antwoord: Het is de God van de hemel die ons doet slagen. Wij, zijn dienaren, beginnen met de herbouw. U hoort niet in Jeruzalem, u kunt er geen rechten laten gelden, hier is niets dat aan u herinnert.
Nehemia gaat naar Jeruzalem
Nehemia 2
1 Het was in de maand nisan, in het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes. De wijn stond op tafel. Ik nam de wijn en bood die de koning aan. Nooit had hij iets op me aan te merken gehad, 2 maar nu zei hij: Waarom kijk je zo somber, je bent toch niet ziek? Er is vast iets dat je dwarszit. Ik schrok hevig 3 en zei: Majesteit, leef in eeuwigheid! Hoe zou ik niet somber zijn als de stad waar mijn voorouders begraven zijn, is verwoest en haar poorten in vlammen zijn opgegaan? 4 Wat is dan je wens? vroeg de koning. Ik bad tot de God van de hemel, 5 en antwoordde de koning: Als het de koning goeddunkt, en als u het mij, uw dienaar, toestaat, zend mij dan naar Juda, om de stad te herbouwen waar mijn voorouders begraven liggen. 6 De koning met zijn lievelingsvrouw aan zijn zijde wilde weten hoe lang mijn reis zou duren en wanneer ik terug zou keren. Nadat ik de koning een tijdstip had genoemd, willigde hij mijn verzoek om te vertrekken in. 7 En als het de koning goeddunkt, zo zei ik, laat men mij dan brieven meegeven voor de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat, opdat zij mij doorgang verlenen tot aan Juda. 8 Ook verzocht ik om een brief voor Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen. Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de verlangde brieven. 9 Toen ik bij de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat aankwam, overhandigde ik hun de brieven van de koning. De koning had mij een escorte van officieren en ruiters meegegeven. 10 Toen Sanballat uit Bet-Choron en Tobia, zijn Ammonitische dienaar, hoorden dat er iemand was gekomen die het welzijn van de Israëlieten wilde bevorderen, waren ze hierover zeer ontstemd.
Nehemia, de zoon van Chachalja
Nehemia 1
1 Verslag van Nehemia, de zoon van Chachalja.
In de maand kislew van het twintigste jaar, toen ik mij in de burcht van Susa bevond, 2 kwam een van mijn broers, Chanani, met een aantal mannen vanuit Juda naar me toe. Ik vroeg hun hoe het de Joden verging die waren overgebleven en de ballingschap hadden overleefd, en informeerde naar de toestand in Jeruzalem. 3 Ze vertelden me dit: Het gaat heel slecht met de mensen die de ballingschap hebben overleefd en die nu in de provincie Juda wonen. Ze zijn er het mikpunt van spot, want de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten zijn in vlammen opgegaan.
4 Toen ik deze woorden hoorde, ging ik huilend op de grond zitten. Ik rouwde dagenlang, ik vastte en riep de God van de hemel aan. 5 Ik bad: Ach HEER, God van de hemel, machtige en ontzagwekkende God, u die uw beloften nakomt en trouw bent aan ieder die u liefheeft en doet wat u gebiedt, 6 luister aandachtig en zie hoe uw dienaar dag en nacht tot u bidt ten behoeve van uw dienaren, de Israëlieten. Ik belijd de zonden die wij, Israëlieten, tegenover u hebben begaan, ook ik en mijn familie. 7 Wij hebben u veel kwaad gedaan; wij hebben ons niet gehouden aan de geboden, voorschriften en rechtsregels die u aan Mozes, uw dienaar, hebt gegeven. 8 Denk toch aan wat u Mozes hebt voorgehouden: Als jullie ontrouw zijn, zal ik je onder alle volken verstrooien, 9 maar als jullie naar mij terugkeren, en je houden aan mijn geboden en die naleven, zal ik jullie, ook al zouden jullie verbannen zijn naar het eind van de hemel, terughalen en bijeenbrengen op de plaats die ik heb uitgekozen om er mijn naam te laten wonen. 10 De Israëlieten zijn uw dienaren, zij zijn uw volk; u hebt hen door uw grote macht en met uw sterke hand bevrijd. 11 Ach mijn Heer, luister toch aandachtig naar het gebed van uw dienaar en naar dat van al uw dienaren die uw naam willen eerbiedigen. Laat me vandaag toch slagen en laat de koning mij welgezind zijn. In die tijd was ik schenker aan het hof van de koning.
27-09-2005
Voorlezing uit de wet
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.
Tegenwerking bij het herstel van de muur
Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.