Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Nehemia treedt op tegen misstanden
  • Over het gebruik van de tempelruimtes
  • Inwijding van de stadsmuur
  • Lijst van priesters en Levieten
  • De inwoners van Jeruzalem en andere steden
  • Vernieuwing van het verbond
  • Lijst van teruggekeerde ballingen
  • Meer tegenwerking
  • Het goede bestuur van Nehemia
  • Herbouw van de stadsmuur
  • Nehemia krijgt medestanders in Jeruzalem
  • Nehemia gaat naar Jeruzalem
  • Nehemia, de zoon van Chachalja
  • Voorlezing uit de wet
  • Tegenwerking bij het herstel van de muur
    De Bijbel online lezen.
    Nehemia
    Nehemia vormt samen met Ezra één boek dat in bijbeluitgaven steeds in tweeën is gesplitst. Het boek ontleent zijn naam aan Nehemia, die omstreeks 445 v.Chr. door de Perzische koning Artaxerxes als landvoogd van Juda werd aangesteld en onder wiens leiding de herbouw van Jeruzalems muur is totstandgekomen. In de Hebreeuwse bijbel wordt Nehemia met Ezra tot de Ketoeviem, de Geschriften, gerekend, en het is dan het laatste of het voorlaatste boek. In veel bijbeluitgaven geeft men Ezra en Nehemia gezien de inhoud meestal een plaats onder de historische boeken, na 2 Kronieken. Opvallend is dat de beginverzen van Ezra en de slotverzen van 2 Kronieken nagenoeg gelijkluidend zijn. Op grond daarvan en op grond van inhoud en stijl wordt vaak verondersteld dat de boeken Ezra en Nehemia afkomstig zijn van de auteur die 1 en 2 Kronieken heeft geschreven. Mogelijk wilde hij, of een geestverwant, één groot geschiedwerk samenstellen, dat begon met de schepping van de wereld en eindigde met de herbouw van de tempel (515 v.Chr.) en het herstel van de muren van de stad Jeruzalem (omstreeks 443 v.Chr.). De boeken worden in het algemeen niet voor het einde van de vijfde eeuw gedateerd.
    30-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het gebruik van de tempelruimtes
    44 Op die dag werden er mannen aangesteld tot opzichters van de voorraadkamers waarin de opbrengst van de eerste oogst en de tienden bijeengebracht werden, namelijk het deel dat volgens de wet aan de priesters en de Levieten toekwam, al naargelang de opbrengst van de rond de steden gelegen akkers. Juda schepte namelijk vreugde in de priesters en de Levieten die dienstdeden. 45 Ze voldeden trouw aan hun verplichtingen tegenover hun God en hielden zich aan de reinheidsvoorschriften. Dat deden ook de zangers en de poortwachters, overeenkomstig de voorschriften van David en zijn zoon Salomo – 46 in de tijd van David en Asaf, lang geleden, ligt immers de oorsprong van de dienst van de zangers die de lofzangen aanheffen en God prijzen. 47 In de tijd van Zerubbabel en Nehemia gaven de Israëlieten aan de zangers en de poortwachters wat zij dagelijks nodig hadden, en ze schonken heilige gaven aan de Levieten, waarin ook de nakomelingen van Aäron deelden.

    Nehemia 13

    In die tijd las men het volk voor uit het boek van Mozes. Daarin bleek te zijn opgetekend dat Ammonieten en Moabieten nooit ofte nimmer tot Gods gemeenschap mogen worden toegelaten, omdat ze ooit geweigerd hadden de Israëlieten met brood en water tegemoet te gaan, en omdat ze Bileam hadden omgekocht om hen te vervloeken – een vloek die door onze God werd veranderd in een zegen. Nadat deze wettelijke bepalingen waren voorgelezen, zette men alle vreemdelingen apart van de Israëlieten. Eerder al had de priester Eljasib, die verantwoordelijk was voor de voorraadkamers in de tempel van onze God en nauw verwant was met Tobia, voor deze Tobia een groot vertrek ingericht. Het was het vertrek waar vroeger de graanoffers werden opgeslagen, en ook de wierook en het tempelgerei; en verder de tienden van graan, wijn en olie die aan de Levieten, de zangers en de poortwachters toekwamen, en de bijdragen voor de priesters. Toen dit alles gebeurde was ik niet in Jeruzalem, want ik was in het tweeëndertigste jaar van zijn regering naar koning Artaxerxes van Babylonië gegaan. Na verloop van tijd vroeg ik de koning toestemming om naar Jeruzalem terug te keren. Daar aangekomen ontdekte ik het kwaad dat Eljasib had aangericht door voor Tobia een vertrek in te richten in de tempelhoven. Dit beviel mij in het geheel niet, en daarom gooide ik alle huisraad van Tobia naar buiten, het vertrek uit. Ik beval de vertrekken te reinigen en bracht vervolgens het tempelgerei weer terug, en ook de graanoffers en de wierook. 10 Ook kwam ik te weten dat de Levieten hun aandeel niet kregen, en dat zij en de dienstdoende zangers daarom wegliepen, terug naar hun akkers. 11 Ik maakte de bestuurders verwijten en vroeg hun: ‘Waarom wordt de tempel verwaarloosd?’ Ik liet de Levieten bijeenkomen en hun plaats weer innemen, 12 en alle Judeeërs brachten hun tienden van graan, wijn en olie naar de voorraadkamers. 13 Ik belastte de priester Selemja, de schrijver Sadok en de Leviet Pedaja met het toezicht op de voorraadkamers, met Chanan, de zoon van Zakkur, de zoon van Mattanja, als hun helper, want deze mannen werden betrouwbaar geacht. Het was hun taak alles onder hun ambtgenoten te verdelen. 14 Mijn God, denk aan alles wat ik heb gedaan; laten de goede daden die ik heb verricht voor de tempel van mijn God en voor de eredienst, niet worden uitgewist.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inwijding van de stadsmuur
    27 Toen de muur van Jeruzalem zou worden ingewijd, werden de Levieten in al hun woonplaatsen opgespoord en naar Jeruzalem gebracht om feestelijk de inwijding te vieren, met lofzang en liederen, onder begeleiding van cimbalen, harpen en lieren. 28 De tempelzangers werden bijeengeroepen vanuit de streek rondom Jeruzalem en vanuit de nederzettingen bij Netofa, 29 en vanuit Bet-Haggilgal en het gebied van Geba en Azmawet, vanuit de nederzettingen dus die de tempelzangers in de buurt van Jeruzalem voor zichzelf hadden gebouwd. 30 De priesters en de Levieten reinigden niet alleen zichzelf, maar ook het volk, de poorten en de muur.
    31 Ik liet de leiders van Juda de muur opgaan. Ik stelde twee grote koren op; een daarvan trok in processie zuidwaarts over de muur, in de richting van de Mestpoort. 32 Hosaja volgde hen met de helft van de leiders van Juda, 33 en met Azarja, Ezra, Mesullam, 34 Jehuda, Benjamin, Semaja en Jirmeja. 35 Daarna een aantal priesters met trompetten: Zecharja, de zoon van Jonatan, die de zoon was van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf, 36 met zijn verwanten Semaja, Azarel, Milalai, Gilalai, Maäi, Netanel, Jehuda en Chanani, die de muziekinstrumenten van David, de godsman, bij zich hadden. Ezra, de schrijver, ging voorop. 37 Bij de Bronpoort gingen ze rechtdoor, de trappen van de Davidsburcht op, en via de omhooggaande muur klommen ze langs het paleis van David naar de Waterpoort in het oosten. 38 Het tweede koor ging noordwaarts. Ik klom met de andere helft van het volk achter hen aan. Ze gingen over de muur langs de Bakoventoren naar de Brede Muur, 39 en via de Efraïmpoort, de Oude Poort, de Vispoort, de Chananeltoren en de Honderdtoren liepen ze tot aan de Schaapspoort, en hielden halt bij de Gevangenpoort.
    40 De twee koren stelden zich op in de tempel, net als ik met de helft van de bestuurders, 41 en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Micha, Eljoënai, Zecharja en Chananja, met hun trompetten. 42 De tempelzangers Maäseja, Semaja, Elazar, Uzzi, Jochanan, Malkia, Elam en Ezer, onder leiding van Jizrachja, zongen luid. 43 Die dag brachten de Israëlieten talloze offers, en iedereen was vrolijk omdat God hun grote vreugde schonk. Ook de vrouwen en de kinderen waren blij; de feestvreugde in Jeruzalem was tot op grote afstand te horen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lijst van priesters en Levieten
    Nehemia 12

    H
    ier volgt een lijst van de priesters en de Levieten die met Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en met Jesua zijn teruggekeerd:
    Seraja, Jirmeja, Ezra,
    Amarja, Malluch, Chattus,
    Sechanja, Rechum, Meremot,
    Iddo, Ginnetoi, Abia,
    Miamin, Maädja, Bilga,
    Semaja, Jojarib, Jedaja,
    Sallu, Amok, Chilkia, Jedaja.
    Zij waren in de tijd van Jesua de leiders van de priesters en hun ambtgenoten.
    De Levieten: Jesua, Binnuï, Kadmiël, Serebja, Jehuda en Mattanja, die met zijn broers was aangesteld om de dankliederen te zingen. Bakbukja en Unni en hun verwanten stonden tijdens de diensten tegenover hen opgesteld. 10 En Jesua verwekte Jojakim, Jojakim verwekte Eljasib, Eljasib verwekte Jojada, 11 Jojada verwekte Jonatan, en Jonatan verwekte Jaddua. 12 In de tijd van Jojakim waren de hoofden van de priesterlijke families:
    van de familie van Seraja: Meraja; van Jirmeja: Chananja;
    13 van Ezra: Mesullam; van Amarja: Jochanan;
    14 van Melichu: Jonatan; van Sebanja: Josef;
    15 van Charim: Adna; van Merajot: Chelkai;
    16 van Iddo: Zecharja; van Ginneton: Mesullam;
    17 van Abia: Zichri; van Minjamin, van Moadja: Piltai;
    18 van Bilga: Sammua; van Semaja: Jonatan;
    19 van Jojarib: Mattenai; van Jedaja: Uzzi;
    20 van Sallai: Kallai; van Amok: Eber;
    21 van Chilkia: Chasabja; van Jedaja: Netanel.
    22 Ingeschreven werden de familiehoofden van de Levieten in de tijd van Eljasib, Jojada, Jochanan en Jaddua, evenals zij die tot de priesterfamilies behoorden tijdens de regering van de Perzische koning Darius. 23 Zij werden ingeschreven in de kronieken, tot aan de tijd van Jochanan, de zoon van Eljasib. 24 Het waren: Chasabja, Serebja en Jesua, de zoon van Kadmiël. Dit waren hun verwanten, die afdeling bij afdeling tegenover hen opgesteld stonden bij het zingen van de lof- en dankliederen, naar het voorschrift van David, de godsman: 25 Mattanja, Bakbukja en Obadja. De poortwachters die de wacht hielden bij de voorraadkamers in de poortgebouwen waren Mesullam, Talmon en Akkub. 26 Zij allen waren tijdgenoten van Jojakim, de zoon van Jesua, de zoon van Josadak, van Nehemia, de gouverneur, en van Ezra, de priester en schrijver.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De inwoners van Jeruzalem en andere steden
    Nehemia 11

    D
    e leiders van het volk gingen in Jeruzalem wonen, en de rest van het volk wierp het lot, want één op de tien families moest in Jeruzalem, de heilige stad, gaan wonen, en de negen andere in een andere stad. Wanneer families zich vrijwillig in Jeruzalem wilden vestigen werd dat algemeen toegejuicht.
    Hier volgen de familiehoofden uit de provincie die zich in Jeruzalem vestigden. Hoewel vele Israëlieten, priesters, Levieten, tempelknechten en nakomelingen van de slaven van Salomo in de andere steden van Juda gingen wonen, op hun eigen grond in hun eigen stad, waren er toch ook Judeeërs en Benjaminieten die zich in Jeruzalem vestigden.
    De Judeeërs: Ataja, de zoon van Uzzia, die de zoon was van Zecharja, de zoon van Amarja, de zoon van Sefatja, de zoon van Mahalalel, uit de familie van Peres, en Maäseja, de zoon van Baruch, die de zoon was van Kolchoze, de zoon van Chazaja, de zoon van Adaja, de zoon van Jojarib, de zoon van Zecharja, de zoon van de Siloniet. In totaal woonden er vierhonderdachtenzestig afstammelingen van Peres in Jeruzalem, allen weerbare mannen.
    De Benjaminieten: Sallu, de zoon van Mesullam, die de zoon was van Joëd, de zoon van Pedaja, de zoon van Kolaja, de zoon van Maäseja, de zoon van Itiël, de zoon van Jesaja; en verder Gabbai en Sallai, bij elkaar negenhonderdachtentwintig personen. Joël, de zoon van Zichri, was hun leider, en Jehuda, de zoon van Hassenua, was de ondercommandant van de stad.
    10 De priesters: Jedaja, de zoon van Jojarib, Jachin, 11 en Seraja, die de zoon was van Chilkia, de zoon van Mesullam, de zoon van Sadok, de zoon van Merajot, de zoon van Achitub, die in de tempel de leiding had, 12 samen met hun verwanten die dienstdeden in de tempel, achthonderdtweeëntwintig in totaal; en verder Adaja, die de zoon was van Jerocham, de zoon van Pelalja, de zoon van Amsi, de zoon van Zecharja, de zoon van Paschur, de zoon van Malkia, 13 en zijn verwanten, familiehoofden, tweehonderdtweeënveertig in totaal; en Amassai, die de zoon was van Azarel, de zoon van Achzai, de zoon van Mesillemot, de zoon van Immer, 14 en hun verwanten, honderdachtentwintig weerbare mannen. Hun leider was Zabdiël, de zoon van Gedolim.
    15 De Levieten: Semaja, de zoon van Chassub, die de zoon was van Azrikam, de zoon van Chasabja, de zoon van Bunni. 16 Sabbetai en Jozabad, hoofden van de Levieten, waren verantwoordelijk voor de werkzaamheden die buiten de tempel plaatsvonden. 17 Mattanja, die de zoon was van Micha, de zoon van Zabdi, de zoon van Asaf, was de voorzanger die de lofprijzing bij het gebed aanheft, en verder waren er Bakbukja, zijn plaatsvervanger, en Abda, de zoon van Sammua, de zoon van Galal, de zoon van Jedutun. 18 In totaal woonden er tweehonderdvierentachtig Levieten in de heilige stad.
    19 De poortwachters: Akkub, Talmon en hun verwanten, in totaal honderdtweeënzeventig mannen die in de poorten de wacht hielden.
    20 De overige Israëlieten, onder wie priesters en Levieten, woonden in de andere steden van Juda, allen op hun eigen grond. 21 De tempelknechten woonden op de Ofel; hun leiders waren Sicha en Gispa. 22 Uzzi, de zoon van Bani, die de zoon was van Chasabja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, was de leider van de Levieten in Jeruzalem. Hij was een van de afstammelingen van Asaf, die tijdens de eredienst in de tempel als tempelzangers optraden. 23 Er bestond namelijk een koninklijke verordening waarin de dagelijkse diensten van de tempelzangers geregeld waren. 24 Petachja, de zoon van Mesezabel, een van de afstammelingen van Zerach, de zoon van Juda, was de adviseur van de koning in alle zaken die het volk betroffen.

    25 Over de nederzettingen op het platteland het volgende: er woonden Judeeërs in Kirjat-Arba en de omliggende dorpen, in Dibon en de omliggende dorpen, in Jekabseël en de bijbehorende nederzettingen, 26 in Jesua, Molada en Bet-Pelet, 27 in Chasar-Sual en Berseba en de omliggende dorpen, 28 in Siklag en Mechona en de omliggende dorpen, 29 in En-Rimmon, Sora en Jarmut, 30 in Zanoach en Adullam en de bijbehorende nederzettingen, in Lachis en zijn velden, en in Azeka en de omliggende dorpen. Zij vestigden zich van Berseba tot aan het Hinnomdal. 31 De Benjaminieten gingen wonen in Geba, Michmas en Ajja, in Betel en de omliggende dorpen, 32 in Anatot, Nob en Ananja, 33 in Chasor, Rama en Gittaïm, 34 in Chadid, Seboïm en Neballat, 35 in Lod, Ono en het Handwerkersdal. 36 Ook afdelingen van de Levieten uit Juda kwamen in Benjamin wonen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vernieuwing van het verbond
    Nehemia 9

    O
    p de vierentwintigste dag van deze maand kwamen de Israëlieten weer bijeen. Ze vastten en waren gehuld in boetekleren, met stof op hun hoofd. De geboren Israëlieten gingen apart staan van de vreemdelingen, en zij beleden schuld voor hun zonden en voor de wandaden van hun voorouders. Zo stonden ze daar, en gedurende een vierde deel van de dag werd er voorgelezen uit het boek van de wet van de HEER, hun God, en nog eens een vierde deel van de dag beleden ze schuld en bogen ze zich neer voor de HEER, hun God. Op de verhoging van de Levieten stonden Jesua, Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani en Kenani, en met luide stem riepen zij de HEER, hun God, aan. De Levieten Jesua, Kadmiël, Bani, Chasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja en Petachja zeiden: ‘Sta op, prijs de HEER, uw God, voor eeuwig en altijd:
    “Moge uw luisterrijke naam, die verheven is boven alle lof en roem, geprezen zijn. U alleen bent de HEER, u hebt de hemel gemaakt, de hoogste hemel en alle hemellichamen, de aarde en de zeeën met alles wat daar leeft. U geeft aan alles het leven, voor u buigen de hemelse machten. U bent de HEER, de God die Abram heeft uitgekozen, die hem uit Ur, de stad van de Chaldeeën, heeft geleid, die zijn naam veranderd heeft in Abraham. U hebt gezien hoe zijn hart trouw bleef aan u, u hebt een verbond met hem gesloten en hem beloofd het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Perizzieten, de Jebusieten en de Girgasieten aan zijn nageslacht te geven. U hebt uw woord gehouden, u bent rechtvaardig.
    U zag de ellende van onze voorouders in Egypte, bij de Rietzee hoorde u hen om hulp roepen. 10 Daarop verrichtte u tekenen en wonderen bij de farao en al zijn dienaren, bij zijn hele volk, omdat u wist hoe slecht zij onze voorouders behandelden. Zo vestigde u uw naam, die tot op heden voortleeft. 11 Voor de ogen van de Israëlieten spleet u de zee, midden in de zee liepen zij op het droge. U wierp hun achtervolgers in de diepte, als een steen in kolkend water. 12 Overdag leidde u hen in een wolkkolom, ’s nachts in een vuurzuil, zodat er licht was op de weg die ze moesten gaan. 13 U daalde neer op de Sinai, u sprak met hen vanuit de hemel, u gaf hun juiste rechtsregels, deugdelijke wetten en goede voorschriften en geboden.
    14 U maakte uw heilige sabbat aan hen bekend, u gaf hun uw geboden, voorschriften en wetten bij monde van uw dienaar Mozes. 15 Wanneer ze honger hadden gaf u hun brood uit de hemel, wanneer ze dorst hadden liet u water voor hen uit een rots stromen. U beval hun het land binnen te gaan en in bezit te nemen, het land dat u hun onder ede had beloofd. 16 Maar onze voorouders hebben zich misdragen; koppig als ze waren luisterden ze niet naar uw geboden. 17 Ze weigerden te luisteren en ze vergaten de wonderen die u voor hen verricht had. Koppig stelden ze een nieuwe leider aan, ze wilden weer slaven worden in Egypte.
    Maar u bent een God van vergeving, genadig en liefdevol, geduldig en zeer trouw: u verliet hen niet.
    18 Ze tergden u door een stierkalf te gieten en te zeggen: ‘Dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ 19 Maar liefdevol als u bent, hebt u hen zelfs toen, daar in de woestijn, niet verlaten. Boven hen stond steeds de wolkkolom om hun bij dag de weg te wijzen, en ’s nachts was er de vuurzuil die de weg verlichtte waarlangs ze moesten gaan. 20 U gaf hun uw goede geest, en zo verkregen ze inzicht; u stilde hun honger met manna, u leste hun dorst met water. 21 Veertig jaar lang hebt u hen onderhouden, in de woestijn ontbrak het hun aan niets, hun kleding raakte niet versleten en hun voeten zwollen niet op. 22 U gaf hun koninkrijken en volken, hun gebied verdeelde u onder hen. Ze namen het land van Sichon in bezit, het land van de koning van Chesbon en dat van Og, de koning van Basan. 23 Hun kinderen maakte u zo talrijk als de sterren aan de hemel, en u bracht hen naar het land waarvan u hun voorouders had gezegd dat ze het in bezit moesten nemen.
    24 Hun kinderen kwamen inderdaad om het land in bezit te nemen. Voor hun ogen dwong u de Kanaänieten, de inwoners van het land, op de knieën, en u leverde de koningen en de volken die er woonden aan hen uit, zodat ze met hen konden doen wat ze wilden. 25 Ze namen versterkte steden in en veroverden vruchtbare grond, ze namen huizen in bezit, vol met de mooiste goederen, en ook uitgehouwen putten, wijngaarden, olijfbomen en fruitbomen. Ze aten, ze raakten verzadigd en werden vet, ze baadden in weelde door uw grote goedheid. 26 Toch kwamen ze in opstand; ze rebelleerden en traden uw wetten met voeten. Ze vermoordden uw profeten, dezelfde profeten die hen naar u wilden terugbrengen en hen daarom hadden gewaarschuwd, en ze lasterden u. 27 Daarom leverde u hen uit aan hun onderdrukkers.
    Wanneer ze werden onderdrukt riepen ze u aan, en u, vanuit de hemel, verhoorde hen. In uw grote liefde stuurde u bevrijders naar hen toe, en telkens weer redden die hen van hun onderdrukkers. 28 Maar zodra ze weer rust hadden deden ze weer wat slecht is in uw ogen. Dan leverde u hen aan hun vijanden uit, die hen vervolgens weer overheersten, en dan riepen zij u opnieuw aan, en vanuit de hemel verhoorde u hen weer. Liefdevol als u bent, redde u hen vele malen.
    29 U waarschuwde hen, om hen terug te brengen naar uw wet, maar zij misdroegen zich, ze luisterden niet naar uw geboden en ze overtraden uw rechtsregels – terwijl ieder die ze nakomt, leven zal! Ze verzetten zich met hand en tand en hardnekkig weigerden ze te luisteren. 30 U had vele jaren geduld met hen, u waarschuwde hen door uw geest, bij monde van uw profeten, maar zij luisterden niet, en daarom leverde u hen uit aan de volken om hen heen. 31 Maar in uw grote liefde hebt u hen niet voor altijd vernietigd. U hebt hen niet verlaten, want u bent een genadige en liefdevolle God.
    32 En nu, o God, grote, sterke en ontzagwekkende God, u die zich trouw houdt aan het verbond, wees niet onverschillig voor de rampspoed die ons getroffen heeft, ons en onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze profeten, onze voorouders en heel uw volk, vanaf de tijd van de Assyrische koningen tot op de dag van vandaag.
    33 U handelde rechtvaardig bij alles wat ons overkomen is, u bent betrouwbaar en wij zijn het die verkeerd handelden. 34 Onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorouders hielden zich niet aan uw wet. Ze sloegen geen acht op de geboden en voorschriften die u hun gegeven hebt. 35 Zij hadden hun eigen koninkrijk – in uw grote goedheid door u aan hen gegeven –, maar in dat ruime en vruchtbare land, het land dat u hun had gegeven, hebben ze u niet gediend. Hun wangedrag hebben ze niet opgegeven.
    36 Kijk naar ons: nu zijn wij slaven! In het land dat u onze voorouders hebt gegeven om er te eten van de vruchten en van al het goede dat het opbrengt, in dat land zijn wij slaven. 37 Omdat wij gezondigd hebben, valt alle rijke oogst toe aan de koningen die u over ons hebt aangesteld, die over ons lichaam regeren en die met ons vee doen wat ze willen. Wij leven in grote ellende.

    Nehemia 10

    Op grond van dit alles gaan wij een verbintenis aan en stellen die op schrift. Onder de oorkonde staan de namen van onze leiders, van de Levieten en van de priesters. Dit zijn degenen die hun zegel zetten:
    Landvoogd Nehemia, de zoon van Chachalja, Sidkia,
    en de priesters Seraja, Azarja, Jirmeja,
    Paschur, Amarja, Malkia,
    Chattus, Sebanja, Malluch,
    Charim, Meremot, Obadja,
    Daniël, Ginneton, Baruch,
    Mesullam, Abia, Miamin,
    Maäzja, Bilgai en Semaja.

    10 Dan de Levieten:
    Jesua, de zoon van Azanja, Binnuï en Kadmiël, een zoon van Chenadad,
    11 met hun verwanten Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Chanan,
    12 Micha, Rechob, Chasabja,
    13 Zakkur, Serebja, Sebanja,
    14 Hodia, Bani en Beninu.

    15 Dan de leiders van het volk:
    Paros, Pachat-Moab, Elam, Zattu, Bani,
    16 Bunni, Azgad, Bebai,
    17 Adonia, Bigwai, Adin,
    18 Ater, Chizkia, Azzur,
    19 Hodia, Chasum, Besai,
    20 Charif, Anatot, Nebai,
    21 Magpias, Mesullam, Chezir,
    22 Mesezabel, Sadok, Jaddua,
    23 Pelatja, Chanan, Anaja,
    24 Hosea, Chananja, Chassub,
    25 Halloches, Pilcha, Sobek,
    26 Rechum, Chasabna, Maäseja,
    27 Achia, Chanan, Anan,
    28 Malluch, Charim en Baäna.

    29-30 De rest van ons volk sluit zich bij deze vooraanstaande volksgenoten aan. De priesters, de Levieten, de poortwachters, de zangers, de tempelknechten en alle anderen die afstand genomen hebben van de bevolking van het land en zich op de wet van God hebben gericht, verplichten zich onder zelfvervloeking en onder ede om te leven volgens de wet van God, die door Mozes, Gods dienaar, is gegeven, en om alle geboden, rechtsregels en voorschriften van de HEER, onze Heer, te onderhouden en na te leven. Dit geldt ook voor hun vrouwen, hun zonen en dochters, en voor iedereen die ze kan begrijpen. [29–30] 30 
    31 Voorts verplichten wij ons onze dochters niet aan de bevolking van het land te zullen uithuwelijken, en hun dochters niet voor onze zonen te zullen nemen. 32 Ook zullen wij de waren en de verschillende graansoorten die de bevolking van het land ons op sabbat te koop aanbiedt niet van hen kopen, op sabbat noch op feestdagen, en elk zevende jaar zullen wij het land braak laten liggen en alle schulden kwijtschelden. 33 Tevens nemen wij als verplichting op ons om per jaar een derde sjekel bij te dragen aan de dienst in de tempel van onze God, 34 en wel voor het toonbrood, de dagelijkse graan- en brandoffers, voor de offers op sabbat, het nieuwemaansfeest en de hoogtijdagen, en voor de heilige gaven, de offers om verzoening voor Israël te bewerken, en voor de overige diensten in de tempel van onze God.
    35 Wij hebben door loting bepaald wanneer de priesters, de Levieten en het volk, ingedeeld naar familie, brandhout moeten leveren voor het altaar van de HEER, onze God, in zijn tempel. Dit dient op vastgestelde tijden te gebeuren, elk jaar opnieuw, zoals in de wet is voorgeschreven. 36 Verder zullen wij de eerste opbrengst van onze akkers en de eerste vruchten van alle fruitbomen naar de tempel van onze God brengen, elk jaar opnieuw, 37 en ook zullen wij, zoals in de wet is voorgeschreven, onze eerstgeboren zonen, en van ons vee de eerstgeboren runderen, schapen en geiten, naar de tempel van onze God brengen, naar de priesters die daar dienstdoen. 38 Ook het eerste deeg zullen wij naar de priesters brengen, naar de voorraadkamers van de tempel van onze God, evenals wat wij moeten afdragen van het fruit van de boomgaarden, de wijn en de olie. Een tiende van de opbrengst van het land is voor de Levieten. Zij mogen zelf in alle gebieden waar wij werken tienden heffen; 39 ze zullen daarbij door een priester, een afstammeling van Aäron, worden vergezeld. De Levieten moeten vervolgens een tiende van die tienden naar de voorraadkamers van de tempel van onze God brengen. 40 Daarheen moeten de Israëlieten en de Levieten hun bijdragen in graan, wijn en olie brengen. Daar ook bevindt zich het tempelgerei, en daar verblijven de dienstdoende priesters, de poortwachters en de zangers. Nooit zullen wij de tempel van onze God verwaarlozen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lijst van teruggekeerde ballingen
    6-7 ‘Hier volgt een lijst van inwoners van de provincie Juda die zijn teruggekeerd uit de ballingschap in Babylonië, waarheen zij eerder waren weggevoerd door koning Nebukadnessar. Zij zijn teruggekeerd met Zerubbabel, Jesua, Nechemja, Azarja, Raämja, Nachamani, Mordechai, Bilsan, Misperet, Bigwai, Nechum en Baäna, en vestigden zich in Jeruzalem en Juda, in hun eigen steden.
    De aantallen:

    Israëlitische mannen:
    2172 afstammelingen van Paros
    372 afstammelingen van Sefatja
    10 652 afstammelingen van Arach
    11 2818 afstammelingen van Pachat-Moab, en wel de nakomelingen van Jesua en Joab
    12 1254 afstammelingen van Elam
    13 845 afstammelingen van Zattu
    14 760 afstammelingen van Zakkai
    15 648 afstammelingen van Binnuï
    16 628 afstammelingen van Bebai
    17 2322 afstammelingen van Azgad
    18 667 afstammelingen van Adonikam
    19 2067 afstammelingen van Bigwai
    20 655 afstammelingen van Adin
    21 98 afstammelingen van Ater, en wel de nakomelingen van Chizkia
    22 328 afstammelingen van Chasum
    23 324 afstammelingen van Besai
    24 112 afstammelingen van Charif
    25 95 afstammelingen van Gibeon
    26 188 inwoners van Betlehem en Netofa
    27 128 inwoners van Anatot
    28 42 inwoners van Bet-Azmawet
    29 743 inwoners van Kirjat-Jearim, Kefira en Beërot
    30 621 inwoners van Rama en Geba
    31 122 inwoners van Michmas
    32 123 inwoners van Betel en Ai
    33 52 inwoners van het andere Nebo
    34 1254 inwoners van het andere Elam
    35 320 inwoners van Charim
    36 345 inwoners van Jericho
    37 721 inwoners van Lod, Chadid en Ono
    38 3930 inwoners van Senaä.

    39 Priesters:
    973 afstammelingen van Jedaja, en wel het geslacht van Jesua
    40 1052 afstammelingen van Immer
    41 1247 afstammelingen van Paschur
    42 1017 afstammelingen van Charim.

    43 Levieten:
    74 afstammelingen van Jesua, namelijk van Kadmiël, en wel van de nakomelingen van Hodewa.

    44 Tempelzangers:
    148 afstammelingen van Asaf.

    45 Poortwachters:
    138 afstammelingen van Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Chatita en Sobai.

    46 Tempelknechten:
    afstammelingen van Sicha, Chasufa, Tabbaot,
    47 Keros, Sia, Padon,
    48 Lebana, Chagaba, Salmai,
    49 Chanan, Giddel, Gachar,
    50 Reaja, Resin, Nekoda,
    51 Gazzam, Uzza, Paseach,
    52 Besai, Meünim, Nefusim,
    53 Bakbuk, Chakufa, Charchur,
    54 Baslit, Mechida, Charsa,
    55 Barkos, Sisera, Temach,
    56 Nesiach en Chatifa.

    57 Afstammelingen van de slaven van Salomo:
    afstammelingen van Sotai, Soferet, Perida,
    58 Jaäla, Darkon, Giddel,
    59 Sefatja, Chattil, Pocheret-Hassebaïm en Amon,
    60 in totaal 392 tempelknechten en afstammelingen van de slaven van Salomo.

    61-62 Verder nog zij die kwamen uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addon en Immer, 642 afstammelingen van Delaja, Tobia en Nekoda. Zij konden echter niet aantonen dat de families waartoe zij behoorden Israëlitisch waren. [61–62] 62  63 Dat gold ook voor de priesterfamilies Chobaja, Hakkos en Barzillai (zij heetten zo sinds hun stamvader een van de dochters van de Gileadiet Barzillai tot vrouw genomen had). 64 Zij zochten naar het schriftelijke bewijs dat ze in de geslachtsregisters waren ingeschreven, maar ze vonden het niet. Op grond daarvan werden ze onrein verklaard en van het priesterschap uitgesloten. 65 De landvoogd liet hun weten dat ze niet van de allerheiligste offergaven mochten eten totdat er een priester was die met behulp van de orakelstenen uitspraak kon doen.
    66 De hele gemeenschap telde in totaal 42.360 personen. 67 Daarbij kwamen nog 7337 slaven en slavinnen, 245 zangers en zangeressen, 68 435 kamelen en 6720 ezels.
    69 Een aantal familiehoofden stond een bijdrage af voor de tempeldienst, en de landvoogd gaf 1000 gouden drachmen, 50 offerschalen, 30 priestergewaden en 500 zilveren minen voor de tempelschat. 70 Enkele familiehoofden brachten voor de tempeldienst 20.000 gouden drachmen en 2200 zilveren minen bijeen, 71 en de overige teruggekeerde ballingen gaven 20.000 gouden drachmen, 2000 zilveren minen en 67 priestergewaden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meer tegenwerking
    Nehemia 6

    S
    anballat, Tobia, de Arabier Gesem en alle anderen die ons vijandig gezind waren, hoorden dat ik de muur had opgebouwd en dat er geen gaten meer in zaten – de deuren had ik overigens nog niet in de poorten laten plaatsen. Daarom stelden Sanballat en Gesem mij voor om overleg te plegen in Kefirim, in het Onodal. Maar ze hadden weinig goeds met me voor. Ik stuurde hun de volgende boodschap: ‘Ik heb belangrijk werk te doen en kan daarom onmogelijk komen. Het werk zou stil komen te liggen als ik het in de steek liet en naar u toe kwam.’ Vier keer deden ze mij dit voorstel, en steeds gaf ik hun hetzelfde antwoord. Ten slotte stuurde Sanballat voor de vijfde keer een van zijn mannen, met hetzelfde doel. Deze man bracht een niet-verzegelde brief mee met de volgende inhoud:
    ‘Onder de bevolking gaat het verhaal – en Gesem bevestigt het – dat u met de Joden een opstand voorbereidt en dat u daarom de muur opbouwt. Volgens dezelfde bron zou u hun koning willen worden en laat u zelfs profeten optreden die, met een verwijzing naar u, in Jeruzalem verkondigen dat Juda een koning heeft! Welnu, zoiets zal ook de koning ter ore komen. Laten wij daarom toch eens overleggen.’
    Ik stuurde hem het volgende antwoord: ‘Wat u beweert is onjuist. U bedenkt het allemaal zelf!’ Ze waren er allemaal op uit ons bang te maken, zodat we het werk zouden opgeven en er niets meer gebeuren zou. Maar ik pakte het werk juist voortvarend aan.
    10 Toen ik op bezoek was bij Semaja, de zoon van Delaja, de zoon van Mehetabel, deed hij zeer bezorgd en zei:
    ‘Wij moeten naar het huis van God gaan,
    elkaar ontmoeten in het hart van de tempel;
    we moeten de tempeldeuren sluiten,
    ze komen om u te doden,
    ze komen u doden in de nacht.’
    11 Maar ik zei: ‘Zou iemand in mijn positie op de vlucht slaan? Waarom zou iemand als ik zijn leven redden door de tempel binnen te gaan? Nee, ik ga niet.’ 12 Ik had namelijk gemerkt dat het niet God was die hem opdracht had gegeven deze profetie tegen mij uit te spreken, maar dat Tobia en Sanballat hem ervoor hadden betaald. 13 Hij was betaald om mij bang te maken, zodat ik op zijn voorstel zou ingaan en heiligschennis zou plegen. Dan hadden ze iets om mij zwart te maken en mij in opspraak te brengen. 14 Mijn God, denk aan alles wat Tobia en Sanballat hebben gedaan, en ook aan de profetes Noadja en de andere profeten die eropuit waren mij bang te maken.
    15 Na tweeënvijftig dagen was de muur voltooid, op 25 elul. 16 Toen de volken rondom ons, onze vijanden, dat hoorden, werden ze bang en voelden ze zich klein, omdat ze beseften dat dit werk door onze God tot stand was gebracht.
    17 In die tijd onderhield een aantal vooraanstaande Judeeërs een intensieve briefwisseling met Tobia. 18 Velen in Juda waren door een eed met hem verbonden, omdat hij de schoonzoon was van Sechanja, de zoon van Arach, en zijn zoon Jochanan getrouwd was met de dochter van Mesullam, de zoon van Berechja. 19 In mijn aanwezigheid gaven ze zelfs hoog van hem op, en ze vertelden alles wat ik zei aan hem door. Daarop stuurde Tobia mij dan weer brieven om me bang te maken.

    Nehemia 7

    Toen de muur was opgebouwd liet ik de deuren in de poorten plaatsen. Er werden poortwachters aangesteld en de tempelzangers en de Levieten kregen hun taken toegewezen. De verdediging van Jeruzalem droeg ik op aan mijn broer Chanani, en ook aan Chananja, de commandant van de burcht, want hij was meer dan wie ook een betrouwbaar en godvrezend man. Ik zei tegen hen: ‘Op het heetst van de dag mogen de poorten van Jeruzalem niet opengedaan worden, en nog tijdens hun dienst moeten de poortwachters de deuren sluiten. Vergrendel ze dan, en laat de inwoners van Jeruzalem wachtlopen, ieder op zijn post, ieder bij zijn eigen huis.’ De stad was weliswaar zeer uitgestrekt, maar er waren weinig inwoners en ook waren er nog nauwelijks huizen herbouwd. Mijn God gaf mij in om de vooraanstaande burgers, het stadsbestuur en het volk bijeen te roepen om in de registers te worden ingeschreven, en toen ontdekte ik het register van hen die destijds uit Babel waren weggetrokken. Het volgende was daarin opgetekend:

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het goede bestuur van Nehemia
    Nehemia 5

    D
    e bevolking, en vooral de vrouwen, beklaagde zich luid over een aantal van hun Joodse volksgenoten. Sommigen zeiden: ‘We hebben veel zonen en dochters, en daarom willen we graan! We moeten eten, anders gaan we dood!’ Anderen zeiden: ‘We hebben onze akkers, wijngaarden en huizen in onderpand gegeven om graan te kunnen kopen nu er honger heerst.’ Weer anderen zeiden: ‘We hebben onze akkers en wijngaarden moeten belenen om de belasting aan de koning te kunnen betalen. En nu onze akkers en wijngaarden in het bezit van anderen zijn, moeten we onze zonen en dochters als slaaf verkopen. Sommige van onze dochters zijn al slavin. Wij staan machteloos! Maar we zijn toch van hetzelfde vlees en bloed als onze volksgenoten, onze kinderen zijn toch niet minder dan die van hen!’
    Ik werd woedend toen ik hun klachten en de aangedragen feiten hoorde. Ik ging bij mezelf te rade en besloot de vooraanstaande burgers en de bestuurders ter verantwoording te roepen. Ik verweet hun dat zij rente van hun volksgenoten verlangden. In een grote vergadering die ik met het oog op hun gedrag bijeen had geroepen, zei ik tegen hen: ‘Voor zover het ons mogelijk was hebben wij de Joodse volksgenoten die zich aan vreemden hadden moeten verkopen, teruggekocht. En nu moeten we zelfs volksgenoten vrijkopen die door u worden verkocht!’ Ze zwegen, ze wisten niet wat ze moesten zeggen. Ik vervolgde: ‘Wat u doet, is niet goed. Heb toch, bij alles wat u doet, ontzag voor onze God, anders haalt u zich de hoon van de vijandelijke volken op de hals! 10 Ook ik, mijn broers en mijn mannen hebben geld en graan uitgeleend. Laten we nu deze schuld kwijtschelden! 11 Geef hun daarom vandaag nog hun akkers terug, hun wijngaarden, olijfbomen en huizen, en scheld de rente kwijt van het geld en het graan, de wijn en de olie die u aan hen hebt geleend.’ 12 Toen zeiden ze: ‘We zullen alles teruggeven en niets vorderen. We zullen doen wat u zegt,’ en in aanwezigheid van de priesters die ik had laten komen, liet ik hen zweren dat ze woord zouden houden. 13 Vervolgens schudde ik de plooi van mijn mantel uit en zei: ‘Zo zal God iedereen uitschudden die zich niet aan deze afspraak houdt. Uitgeschud en berooid zal hij zijn, zonder huis of have.’ Alle aanwezigen riepen ‘Amen,’ en ze loofden de HEER. Iedereen kwam zijn belofte na.
    14 Overigens heb ik in de twaalf jaar dat ik door de koning als gouverneur van Juda was aangesteld, vanaf het twintigste tot het tweeëndertigste regeringsjaar van Artaxerxes, nooit een vergoeding verlangd voor de kosten die een gouverneur voor zijn onderhoud moet maken, en mijn broers evenmin. 15 De gouverneurs vóór mij daarentegen hadden het volk zware lasten opgelegd en vorderden van hen niet alleen voedsel en wijn, maar ook nog eens veertig sjekel zilver, en hun manschappen terroriseerden het volk. Maar ik deed het anders, uit ontzag voor God. 16 Ik heb zelf deelgenomen aan het herstel van de muur, grond hebben wij ons niet toegeëigend, en al mijn mannen waren voortdurend bij de herstelwerkzaamheden aanwezig. 17 En wat de Joden betreft, thuis had ik steeds honderdvijftig bestuurders aan tafel, plus degenen die uit de omringende volken naar ons toe kwamen. 18 Dagelijks werd er op mijn kosten van alles bereid: een rund, zes van de mooiste schapen, gevogelte, en om de tien dagen liet ik diverse wijnen in grote hoeveelheden komen. Toch heb ik nooit een vergoeding geëist voor de kosten die een gouverneur voor zijn onderhoud moet maken, want het volk was al zwaar genoeg belast. 19 Mijn God, reken mij ten goede aan wat ik voor dit volk heb gedaan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herbouw van de stadsmuur
    Nehemia 3

    E
    ljasib, de hogepriester, begon samen met zijn medepriesters aan de herbouw van de Schaapspoort. Nadat ze die hadden ingewijd, plaatsten ze de deuren en wijdden ze het gedeelte van de Honderdtoren tot de Chananeltoren in. Naast hem werkten de mannen van Jericho, en daarnaast Zakkur, de zoon van Imri. De Vispoort werd door de zonen van Senaä herbouwd. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. Naast hen voerde Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, de herstelwerkzaamheden uit, en daarnaast Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabel, en wat verderop Sadok, de zoon van Baäna. Daar weer naast werkten de inwoners van Tekoa, maar de aanzienlijken van die stad deden niet mee met het werk van hun heer. De Oude Poort werd hersteld door Jojada, de zoon van Paseach, en door Mesullam, de zoon van Besodja. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. Naast hen werkten Melatja uit Gibeon en Jadon uit Meronot met de mannen uit Gibeon en Mispa, waar de residentie van de gouverneur van de provincie Trans-Eufraat was. Weer verder werd Jeruzalem tot aan de Brede Muur herbouwd door de goudsmid Uzziël, de zoon van Charhaja, en door Chananja, een zalfbereider. Refaja, de zoon van Chur en het hoofd van de ene helft van het district Jeruzalem, werkte daar weer naast. 10 Jedaja, de zoon van Charumaf, herstelde het gedeelte tegenover zijn huis, en Chattus, de zoon van Chasabneja, werkte naast hem. 11 Een volgend gedeelte, met de Bakoventoren, werd hersteld door Malkia, de zoon van Charim, en door Chassub, de zoon van Pachat-Moab. 12 Sallum, de zoon van Halloches en het hoofd van de andere helft van het district Jeruzalem, werkte naast hen, samen met zijn dochters. 13 Chanun en de inwoners van Zanoach herstelden de Dalpoort: ze bouwden hem op, plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en repareerden de muur over een lengte van duizend el, tot aan de Mestpoort. 14 De Mestpoort zelf werd hersteld door Malkia, de zoon van Rechab, het hoofd van het district Bet-Hakkerem. Hij bouwde hem op en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 15 Sallun, de zoon van Kolchoze en het hoofd van het district Mispa, herstelde de Bronpoort. Hij bouwde hem op, legde het dak en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en hij repareerde de muur die van het waterbekken van het kanaal naar de paleistuin loopt tot aan de trappen die leiden naar de Davidsburcht. 16 Verderop werkte Nechemja, de zoon van Azbuk en het hoofd van de ene helft van het district Bet-Sur, tot tegenover de graven van David, en verder tot aan het aangelegde waterbekken en het Huis van de helden. 17 Daarnaast werkten de Levieten Rechum, de zoon van Bani, en Chasabja, het hoofd van de ene helft van het district Keïla, namens dat district. 18 Een volgend deel werd hersteld door verwanten van hen. Binnuï, de zoon van Chenadad en het hoofd van de andere helft van het district Keïla, 19 en Ezer, de zoon van Jesua en het hoofd van Mispa, herstelden het gedeelte bij de helling naar het wapendepot en de Punt. 20 Met grote ijver herstelde Baruch, de zoon van Zabbai, een volgend deel, van de Punt tot de ingang van het huis van Eljasib, de hogepriester. 21 Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, herstelde nog een stuk, en wel van de ingang van het huis van Eljasib tot aan het einde daarvan. 22 Daarnaast werkten de priesters uit de nabije omgeving, 23 en verderop herstelden Benjamin en Chassub het gedeelte tegenover hun huis, en daar weer naast herstelde Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Ananja, het gedeelte naast zijn huis. 24 Binnuï, de zoon van Chenadad, herstelde nog een deel, van het huis van Azarja tot de Punt en tot de Hoek. 25 Palal, de zoon van Uzai, werkte tegenover de Punt en de hoge uitspringende toren van het koninklijk paleis, bij het plein van de paleiswacht. Daarnaast werkten Pedaja, de zoon van Paros, 26 en de tempelknechten die op de Ofel woonden, aan het gedeelte tot aan de Waterpoort in het oosten en de paleistoren. 27 Ook de Tekoïeten herstelden nog een deel, het deel dat begint bij de grote uitspringende toren en loopt tot de muur van de Ofel. 28 De priesters waren aan het werk in het gedeelte boven de Paardenpoort, ieder tegenover zijn eigen huis. 29 Verderop repareerde Sadok, de zoon van Immer, de muur tegenover zijn huis, en naast hem werkte Semaja, de zoon van Sechanja en de bewaker van de Oostpoort. 30 Chananja, de zoon van Selemja, en Chanun, de zesde zoon van Salaf, herstelden weer een ander gedeelte van de muur, en Mesullam, de zoon van Berechja, werkte tegenover zijn eigen vertrek. 31 Malkia, een goudsmid, repareerde de muur tot het huis van de tempelknechten en de handelaars, tegenover de Wachtpoort en tot de bovenzaal van de Hoek. 32 En tussen de bovenzaal op de Hoek en de Schaapspoort werkten de goudsmeden en de handelaars.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nehemia krijgt medestanders in Jeruzalem
    11 Zo kwam ik in Jeruzalem aan. Na drie dagen 12 trok ik er met enkele mannen in de nacht op uit. Ik had niemand verteld welke plannen mijn God mij voor Jeruzalem had ingegeven, en het enige dier dat ik bij me had, was het dier waarop ik reed. 13 Die nacht ging ik door de Dalpoort en langs de Drakenbron naar de Mestpoort, om de neergehaalde stadsmuren en de door vuur verteerde poorten te inspecteren. 14 Ik ging door naar de Bronpoort en naar de Koningsvijver, waar mijn rijdier niet verder kon. 15 Daarom klom ik die nacht door het Kidrondal omhoog om de muur te inspecteren, en door de Dalpoort keerde ik terug. 16 De stadsbestuurders wisten niet waar ik heen was gegaan en wat ik aan het doen was, want de Joden, of ze nu priester waren, vooraanstaand burger, bestuurder of ambtenaar, had ik nog niets verteld. 17 Maar nu zei ik tegen hen: ‘U ziet in welke ellende wij verkeren: Jeruzalem ligt in puin en de poorten zijn in vlammen opgegaan. Laten we de stadsmuur weer opbouwen, zodat we niet langer het mikpunt van spot zijn.’ 18 Ik vertelde hun dat mijn God mij bescherming geboden had, en ook bracht ik de woorden van de koning over. ‘Laten we dan meteen met de herbouw beginnen,’ zeiden ze, en ze pakten het werk voortvarend aan. 19 Toen Sanballat uit Bet-Choron, Tobia, zijn Ammonitische dienaar, en de Arabier Gesem dit hoorden, begonnen zij ons uit te lachen en te beschimpen: ‘Wat zijn jullie hier aan het doen? Komen jullie soms tegen de koning in opstand?’ 20 Dit was mijn antwoord: ‘Het is de God van de hemel die ons doet slagen. Wij, zijn dienaren, beginnen met de herbouw. U hoort niet in Jeruzalem, u kunt er geen rechten laten gelden, hier is niets dat aan u herinnert.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nehemia gaat naar Jeruzalem
    Nehemia 2

    H
    et was in de maand nisan, in het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes. De wijn stond op tafel. Ik nam de wijn en bood die de koning aan. Nooit had hij iets op me aan te merken gehad, maar nu zei hij: ‘Waarom kijk je zo somber, je bent toch niet ziek? Er is vast iets dat je dwarszit.’ Ik schrok hevig en zei: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Hoe zou ik niet somber zijn als de stad waar mijn voorouders begraven zijn, is verwoest en haar poorten in vlammen zijn opgegaan?’ ‘Wat is dan je wens?’ vroeg de koning. Ik bad tot de God van de hemel, en antwoordde de koning: ‘Als het de koning goeddunkt, en als u het mij, uw dienaar, toestaat, zend mij dan naar Juda, om de stad te herbouwen waar mijn voorouders begraven liggen.’ De koning – met zijn lievelingsvrouw aan zijn zijde – wilde weten hoe lang mijn reis zou duren en wanneer ik terug zou keren. Nadat ik de koning een tijdstip had genoemd, willigde hij mijn verzoek om te vertrekken in. ‘En als het de koning goeddunkt,’ zo zei ik, ‘laat men mij dan brieven meegeven voor de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat, opdat zij mij doorgang verlenen tot aan Juda.’ Ook verzocht ik om een brief voor Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen. Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de verlangde brieven. Toen ik bij de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat aankwam, overhandigde ik hun de brieven van de koning. De koning had mij een escorte van officieren en ruiters meegegeven. 10 Toen Sanballat uit Bet-Choron en Tobia, zijn Ammonitische dienaar, hoorden dat er iemand was gekomen die het welzijn van de Israëlieten wilde bevorderen, waren ze hierover zeer ontstemd.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nehemia, de zoon van Chachalja
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






    Nehemia 1

    V
    erslag van Nehemia, de zoon van Chachalja.
    In de maand kislew van het twintigste jaar, toen ik mij in de burcht van Susa bevond, kwam een van mijn broers, Chanani, met een aantal mannen vanuit Juda naar me toe. Ik vroeg hun hoe het de Joden verging die waren overgebleven en de ballingschap hadden overleefd, en informeerde naar de toestand in Jeruzalem. Ze vertelden me dit: ‘Het gaat heel slecht met de mensen die de ballingschap hebben overleefd en die nu in de provincie Juda wonen. Ze zijn er het mikpunt van spot, want de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten zijn in vlammen opgegaan.’
    Toen ik deze woorden hoorde, ging ik huilend op de grond zitten. Ik rouwde dagenlang, ik vastte en riep de God van de hemel aan. Ik bad: ‘Ach HEER, God van de hemel, machtige en ontzagwekkende God, u die uw beloften nakomt en trouw bent aan ieder die u liefheeft en doet wat u gebiedt, luister aandachtig en zie hoe uw dienaar dag en nacht tot u bidt ten behoeve van uw dienaren, de Israëlieten. Ik belijd de zonden die wij, Israëlieten, tegenover u hebben begaan, ook ik en mijn familie. Wij hebben u veel kwaad gedaan; wij hebben ons niet gehouden aan de geboden, voorschriften en rechtsregels die u aan Mozes, uw dienaar, hebt gegeven. Denk toch aan wat u Mozes hebt voorgehouden: “Als jullie ontrouw zijn, zal ik je onder alle volken verstrooien, maar als jullie naar mij terugkeren, en je houden aan mijn geboden en die naleven, zal ik jullie, ook al zouden jullie verbannen zijn naar het eind van de hemel, terughalen en bijeenbrengen op de plaats die ik heb uitgekozen om er mijn naam te laten wonen.” 10 De Israëlieten zijn uw dienaren, zij zijn uw volk; u hebt hen door uw grote macht en met uw sterke hand bevrijd. 11 Ach mijn Heer, luister toch aandachtig naar het gebed van uw dienaar en naar dat van al uw dienaren die uw naam willen eerbiedigen. Laat me vandaag toch slagen en laat de koning mij welgezind zijn.’ In die tijd was ik schenker aan het hof van de koning.

    27-09-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorlezing uit de wet

    Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt.  Het is gewoon zoals je het zélf wenst.  Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed.  Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.

    Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat.  Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard. 


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tegenwerking bij het herstel van de muur

    Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig.  Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.

    Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.

    Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".

    Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen.  In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.

    Nu is uw blog aangemaakt.  Maar wat nu???!

    Lees dit in het volgende bericht hieronder!




    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs