CICADEN zijn insecten. De mannetjes zingen om vrouwtjes over te halen
tot een paring. De larven leven jarenlang onder de grond. Met hun lange
zuigsnuit zuigen ze sap uit de wortels. Cicaden maken een aantal
vervellingen door. De laatste vervelling gebeurt boven de grond.
LAGE BEWOLKING
KAPEL MET EEN SMOELTJE
KUITENBIJTERS
KALDERIMI, OFTEWEL EZELSPAD ZICHT OP EGIALI EN IN DE HOOGTE POTAMOS DUIDELIJKE WEGWIJZER
Aangezien ik niet veel respons krijg vermoed ik dat jullie leven zo
triviaal is dat zelfs dat het vermelden niet waard is. Maar ik ga
moedig door, het is de enige manier om het hoofd boven water te
houden. En er is hier veel water, buiten de eilanden. Zelf de lucht
is zwangervol gevuld met voorbij razende watercontainers, hier worden de
wolken gemaakt, in de verte stijgt de nevel uit de baren en vormt
sliertjes slagroom, dichter bij het eiland weven ze zich in elkaar en
bij het stijgen om de bergen over te geraken ontstaat een dikke
grijze soep waaruit af en toe een dikke druppel valt. Dit is de
tweede dag op rij dat de bergtoppen in nevelen zijn gehuld. Sinds 10
juni zitten we op Amorgos, een eiland van de Cycladen, een dag
vroeger dan we hadden afgesproken. Twee schrale heren kwamen ons met
een bestelwagen in Egiali afhalen en brachten ons de berg op naar
Potamos. Het complex, Pano Gitonia, waar we iets huren, is in volle
transformatie, huisjes worden opgeknapt of gebouwd. We kunnen nog
niet in ons gereserveerd appartement en krijgen in afwachting een
studio in het naastgelegen hotel Uranos. Het is groot genoeg, met een
terras dat uitkijkt over de baai van Egiali. Aan de overkant van de
vallei schittert het witte bergdorp Tholaria. We zijn al van 4u op en
de vermoeidheid slaat toe, we doen een dutje.
Het bijhouden van deze blog is ontzettend moeilijk. Niet alleen is de
inspiratie en de goesting ver zoek, de Griekse wifi heeft kuren. We
hebben Symi al lang achter ons gelaten en gingen dan terug naar
Kalymnos voor een viertal dagen, van daaruit geraakten we
gemakkelijker op Astypalea waar we bezoek kregen van Maarten, Tom en
Flor. Nader bericht daarover volgt. Nu zitten we dus op Amorgos en
doe ik mijn best om er terug in te komen, straks zoeken we wel een
hotspot.
Dit eiland bezoeken we voor de derde keer, het is een beetje zoals
thuiskomen. De eerste keer zat in een pakket van een wandelvakantie
via SNP (Nederlandse wandelorganisatie) in 2007 op Naxos, Santorini
en Amorgos, dat liefde op 't eerste gezicht werd. De tweede keer
gingen we er op huwelijksreis 2008, drie weken in Langada in een
klein huisje, Michel kwam ons bezoeken, hij was er ook weg van. Nu
zijn we er dus opnieuw, veel is er niet verandert. Dichter bij het
hoogseizoen stijgt het aantal toeristen, de aantallen zijn minder
aanzienlijk dan voor de crisis. De bouwsector lijkt hier geen last
van te hebben, zelfs zaterdag én zondag wordt er doorgewerkt. De
eerste dagen is het bloedheet, wandelen is een marteling zodat we
niet verder geraken dan Langada, waar we 3 jaar geleden verbleven.
Stefanos, de ober, loopt er nog rond, blauwe broek vol verfplekken.
Hij herkent ons en schuift bij aan tafel, een hartelijk weerzien. Om
18u begint hij in het restaurant te werken, daarvoor doet hij
allerlei klussen in het dorp, zoals nu het schilderen van het in
rotsen uitgehouwen kerkje om de hoek. Ook al komt hij van
Thessaloniki verlaat hij zelden het zakdoek grote dorp. In zijn ruige
tijd zat hij in de hooligankern van de sjottersclub van zijn stad, nu
is hij de rust zelve, spreekt heel zacht. Op zijn armen heeft hij
vervagende tatoeages, het haar in een staart. We praten een tijdje en
beloven terug te komen. We dalen af via een mooie kalderimi (ezelspad
geplaveid met grote ruwe stenen) naar het strand van Egiali op zoek
naar een schaduwplek.
Sinds eergisteren zitten we waar we moeten zitten: een ruim
appartement, volledig gerenoveerd, zeer ongrieks, met een groot
terras met een indrukwekkend uitzicht: voor ons de baai van Egiali,
rechts de vallei met aan de ene kant Tholaria in de hoogte, in het
midden het strand met daarachter de vruchtbare groene vlakte, aan de
andere kant van de vallei ligt Langada hoog tegen de bergwand, links
vlakbij ligt het Nikouria eiland, in de verte op enkele uren varen
ligt Naxos (vaak niet te zien door de nevel) waar de zon ondergaat.
Ik zit hier dikwijls gewoon te kijken of te speuren met de
verrekijker, er is altijd wat te zien, mijmeren mag ook. Ondertussen
wordt er rondom ons flink doorgewerkt, ze verwachten een gezelschap
Canadezen.
Gisteren was het wolkendag en dus beter stapweer. We maken de
rondwandeling langs Langada en Tholaria, wandeling nr4 op de kaart.
Mooi, grote delen over oude kalderimi, met hier en daar een hoop
ezelsmest, donkere valken cirkelen in de diepte op zoek naar prooi. We
vernemen dat het de laatste tijd veel heeft geregend wat de
verklaring is voor het uitbundige groen. Het pad wordt smaller,
onvriendelijke distelachtige reuzenplanten teisteren onze benen.
.Voor we in Tholaria aankomen breekt de zon door de wolken, de
temperatuur loopt snel op. We schuilen op tijd onder de luifel van
een restaurant, en eten.
Ik ga even terug in de tijd, de tijd toen de vriendjes op bezoek
kwamen.
Astypalea, het vlindereiland (zo genoemd vanwege de vorm), is een
redelijk kaal eiland, weinig plantengroei, haast geen bomen, het
groen op de bergwanden is niet meer dan een verzameling stekelige
planten die zelfs de geiten niet kunnen plezieren. Ik had me niet zo
goed voorbereid en schrik daar toch van. Om de desolaatheid nog te
vergroten komen we op 29 mei aan in een haven waar buiten de
aanlegkade en een troosteloos gebouw (wachtzaal-café-havenpolitie)
niets te zien is, niets, geen kloten. Er staat wat ophaalvolk te
wachten om het uitstapvolk te vervoeren, geen taxi te zien. Op het
eiland zijn er slechts 2, ik had me voor het uitstappen reeds vooraan
geposteerd om de meute voor te blijven. Het manoeuvre lukt slechts
gedeeltelijk. Ze zeggen dat de taxi's eraan komen. Even wachten, en
ja daar komt de eerste, een nieuwe Toyota. De chauffeur helpt met de
bagage, hij aarzelt en laadt nog een stel antieke duitsers op. We
zitten op elkaar gepropt, beter dan te voet het ellendige stuk naar
de stad te doen. Demoffen spreken slechts duits , horen dat we belgen
zijn en zijn er van overtuigd dat we hen wel zullen verstaan. We
houden vol om hen aan te spreken in het engels, ni plezant. Op de
Platea (plein) zet hij ons af. We hebben een afspraak bij Notos, een
klein café waar we Maria zouden ontmoeten voor de sleutel. Notos is
gesloten en Maria zit in Athene, onverwacht, en zal iemand sturen om
het huisje te tonen. We wachten op een leuk terras en drinken een
appelsiensapje, vers. Er wandelt een smalle gast langs, grijzend haar
in een staartje, baardje, druk bezig met GSM, speurt rond maar
negeert ons. Bies krijgt Maria aan de lijn, vraagt waar we zitten,
enz... Blijkt die ene gast onze contactpersoon, den Dimitris. Hij zal
ons zelfs naar het huisje brengen. We volgen hem, achter de hoek
staat een zwart scharminkel van een brommerke, misschien 30 jaar oud.
Hij neemt mijn grote tas en plaatst hem tussen zijn dijen op de tank, ik
zit achterop, we vertrekken steil bergop. Hij zoekt steun met zijn in
crocks gestoken voeten. Spannend. Traag schieten we op. Op het eind
moeten we te voet over trappen, het huisje ligt niet ver van de
vestingsmuur van het hooggelegen Castro. Hij opent de deur en keert
weer om Bies te gaan halen. Ik hou mijn hart vast. Ik doe mijn ronde,
het is een heel authentiek huis, voordeur in twee delen, lage
deurpost (amaai mijne kop), goed uitgeruste keuken, afzonderlijke
badkamer (goede afwerking) met wasmachien, smalle trap naar eerste
verdiep gangetje met kleerkast, grote ruimte met twee zetels die als
bed kunnen dienen, een mezzanine (een claustrofobisch aandoend
tussenverdiepje met een twijfelaar als matras), een smal trapje naar
het luik om het dakterras te bereiken. Het ziet er goed uit. Binnen
enkele dagen krijgen we bezoek: Maarten, Tom en Flor. We kijken er
naar uit. We dumpen onze bagage en gaan terug naar het plein. Op
hetzelfde terras bestellen we iets ontbijtachtig, spiegeleieren met
bacon, yoghourt met honing. Het smaakt . Later zal deze tent ons
stamcafé worden. En een stamrestaurant vinden we ook: den
Barbarossa, serveert fijne on-griekse griekse gerechten, de baas, wat
corpulent en zwetend, die de bestellingen komt opnemen, wauwelt een Engels waar zelfs Manuel van Foulty Towers gillend zou van weg lopen. Met een tolk komen we er uit. Het lopen is hier niet van de poes,
geen enkel stuk weg ligt horizontaal, steeds volgt na een afdaling
een beklimming, doseren is het ordewoord. De zon brandt ongenadig
zodat vroeg vertrekken aangeraden is, tussen 7u en 7u30. Goe zweten
en daarna bijtanken.
We huren een brommertje, een wat zwaarder model om de hellingen
gemakkelijker te nemen: ne Piaggio 125cc. De eerste test gaat naar
Vatses beach. Na enkele kilometer stopt de pekweg en verandert in een
dirtroad, een oncomfortabele baantje met losse keien dat ons de
bergen in leidt en later steil naar beneden het strand op. Deze
uitdaging schrikt heel wat mensen af want er is haast geen volk. Fijn
plekje op de kiezels.
De nachten verlopen allesbehalve rimpelloos. In het buurhuis schuilt
een volledige zoo. Naast de deur hoopt de rommel zich op, daartussen
zit witte moepoes met haar jongen (pakt onmiddellijk Bies in die
katteneten aanschaft), daarrond drentelt een verwaarloosde poedel met
rastakrullen van de vetzakkerij (de Negro), binnen (later buiten)
jankt een bastaardteef met een roedel kleintjes. Het huis wordt
bewoond door vader en zoon Pakternogene, die telkens ze het huis
verlaten met hun brommerkes Negro en de moederteef achter zich aan
krijgen, het gejank achter zich latend. Ze vertrekken soms heel laat
om dan tussen 2 en 3 's morgens thuis te komen, de meute ontwaakt en
heel de buurt is wakker. Soms leggen ze de Negro vast aan een
ketting, het gejank is dan nog erger. Slaap kindje slaap helpt niet,
oorstoppen wel.
De tweede brommerdag voert ons naar het noorden, Mesa Vathi, het
grootste deel over onverharde weg. Het wordt een zware beproeving,
normaal wordt dit deel gedaan met een 4x4, maar het is een "oranje"
brommer en dan worden de grenzen verlegd. Het eindpunt is minder dan
een dorp groot, enkele huizen en een taverna. Aan de kleine kade
liggen twee zeilboten met een Belgische vlag gezellig naast elkaar,
kleine wereld. We laten hen in hun waardigheid. Maria zet heerlijke
spijzen op tafel, we genieten op het blauwe terras. Die Grieken met
hun blauw-wit, aan veel huizen wappert fier de vlag met strepen en
kruis, de huizen zelf zijn wit gekalkt met ramen en deuren in blauw,
heel soms in groen. Het past in het landschap, zou me niet kunnen
voorstellen dat het in Zweden zou gebeuren: gele huizen met blauwe
deuren. We vatten de terugweg aan, het gaat vlot en vlieg als een
volleerd motocrosser over de keien. We bereiken de pekweg, even later
voel ik een snok aan het achterwiel en stop onmiddellijk : platte
band. Een geluk dat het op die plaats gebeurt en niet in het midden
van nergens. De brommerverhuurder belooft er binnen 20 minuten te
zijn. Ik wis de sporen van offroadtrip uit (veeg het stof weg). De
man daagt op met een nieuw machien, hij heeft een pomp bij, hoopt de
band te kunnen oppompen. Wij mogen met de nieuwe verder. De man
vermoedde dat we te lang met een te platte band hadden gereden, we
ontkennen. We zijn er niet gerust in. Ik vrees dat hij bij het
inleveren de kapotte band zal aanrekenen. En dat gebeurt niet!
We huren bij een concurrent een 4X4 Suzuki Jymni (ofJimny), fel
blauw, want we gaan de jongens afhalen van de luchthaven. De
achterbank is wat aan de krappe kant. De luchthaven is ook aan de
krappe kant, kleine parking, aankomsthal, bagageband (max 6 meter),
landingsbaan, vliegtuig. Het is geland voor we het beseffen, een
klein gezelschap stapt uit het tweemotorig toestel (propellers) en
wandelt naar het aankomsthalletje. Een glazen deur scheidt ons van
onze vrienden. Een ongeduldige dame opent de deur , we mengen ons met
de aankomers. Het weerzien is hartelijk, snel zijn we op pad, de Suuz
propvol gestoken,de boys kreunen op de achterbank, naar een taverna
in de buurt. Ze moeten wat bekomen. De jongens zijn zeer ingenomen
met het huisje. De lange broeken worden ingeruild voor een kort model
en we verhuizen naar het dakterras, waar we bij een frisse Mythos
verder keuvelen, alsof hier al weken samenzitten. Tussen de teugen
bier blazen we Flor zijn luchtmatras op. Barbarossa krijgt ons weer
over de vloer, hilariteit bij de jongens wanneer de baas zijn
schabouwelijk Engels bovenhaalt. Flor is een imitatiemeester en
geeft moesjaka een nieuwe dimensie. Maar 't is wel lekker !
We nemen de jongens op sleeptouw, laten rust primeren, ze zijn
duidelijk overwerkt. Van strand naar terras naar restaurant naar bed,
of een licht gewijzigde volgorde. We vinden enkele afgelegen stranden waar Flor zijn vlottenbouwerstalent demonstreert (of juist niet)Ze zwemmen veel. Flor schaft een
fluo-geel schepnet aan, straks eten we vis. Voor de rest worden er
geen activiteiten gepland, ik krijg ze enkele malen mee tijdens mijn
ochtendlopen. We leren hen Maroula kennen, de bazin van het café aan
de Platea. Na enkele dagen slaagt Maarten erin het rasterwerk van het
terras te schilderen samen met Maria de dienster en Flor. Maroula
houdt het even vol en verdwijnt dan naar haar kleine dochter die
wordt bijgehouden door haar blinde moeder. En verschijnt weer enkele
uren later wanneer het werk gedaan is. We kunnen niks meer fout doen.
De oude vaste klanten kijken raar, snappen er niets van.
De nachten brengen onvoldoende rust, niet alleen de honden geven van
hun perette, de snurkers concerteren, soms in trio. Flor is de
enige die overal doorslaapt, ondanks zijn eigen gesnurk, zelf noemt
hij het luid ademen.
Maarten verjaart, hij geeft toe aan zijn goede voornemens en
vergezeld me als enige tijdens de ochtendloop. We blijven de hitte
voor. We hebben achter zijn rug afgesproken dat Maroula een
verjaardagstaart maakt. Ze zorgt die avond ook voor het eten. Overdag
maken we een boottocht, ook via Maroula geregeld. De kapitein,
Antoni, is verre familie van haar. Bij het vertrek thuis trek ik de
deur dicht met de sleutel langs de binnenzijde in het slot. We kunnen
nergens binnen, alles gesloten buiten 1 raam met tralies. Klote.
Zorgen voor later, we gaan door. De Suuz brengt ons naar de kade van
Maltezana. De kapitein komt aangereden met zijn brommerke. Hij is een
ferme man, ondanks zijn kleine gestalte, hij heeft een mooi houten
schip, tijdens het hoogseizoen zitten er tot 25 sardienen op het dek.
We hebben een zee van plaats, het is het eerste tripje. Kapitein Tom
neemt het roer over eens we in volle zee zijn. Het schip is te groot
om tot op het strand te varen, dus wordt er een aanhangbootje
meegesleurd. Antoni krijgt de motor van dit bootje niet aan de praat
(hij blijft het de hele dag proberen) en hij moet zich behelpen met
roeispanen. Hij brengt Bies en onze rommel naar de kant. Wij, de
jongens, springen uitgelaten in 't water en zwemmen naar het strand.
Ik haal het ternauwernood, een eeuwigheid geleden dat ik nog meer dan
20 meter zwom. Het strand ligt aan een lage landengte, aan de andere
kant, 50 meter verder, ligt nog een strand, het ziet er fraaier uit.
Ik ontwaar een donkere massa vlak boven de vloedlijn: het kadaver van
een walvisachtig iets, half opgevreten, het vel lijkt gelooid leer,
de bek vertoont in een grijns grote gele tanden (potvis?). We blijven
op het eerste strand. Er is veel troep aangespoeld: drijfhout,
plastiek flessen en bakken, PVC-buizen, netten, touwen. We helpen
Antoni met de opruim, de gemeente doet toch niks. Hij maakt enkele
vuren waar we alles kunnen op smijten, de vlammen laaien hoog op. Hij
bekommert zich ook over het lot van de potvis en schenkt hem (of
haar) een rituele verbranding. De meeste rommel is opgeruimd en de
schipper is ons dankbaar. Badend in het zweet zoeken we verkoeling in
de baren. We gaan terug aan boord en puffen verder, naar een mooier
strand, waar Antoni vissen zal grillen. Bij aankomst springen
dezelfden weer in 't sop, bij Flor duurt het wat langer tot hij er
met een vreselijk gil invalt. We zoeken brandhout voor het grillen,
en bouwen nog een tweede brandstapel voor de aangespoelde troep. De
vissen hebben een onuitspreekbare naam beginnende met een M, een hand
groot. Antoni reinigt de vissen met behulp van mijn Zwitsers mes,
ingewanden eruit, schubben eraf, de visgeur krijg ik niet meer van
mijn mes. Hij steekt ze in een rooster, een vis per persoon, en houdt
ze boven de gloeiende asse. Gaar. Onder een overhangende rots zitten
we op keien met de voeten in 't water rond een grote steen die als
tafel dienst doet. We eten met de handen, lekker primitief. Overgoten
met uitgeperst citroensap smaakt het heerlijk, nooit een betere vis
gegeten. De afwas stelt niets voor. Graten en vel worden teruggeven
aan de zee. We keren weer naar het moederschip en zetten de
terugtocht in.
Ik heb een oplossing bedacht voor de gesloten deur, we kunnen niet
wachten en snellen naar boven. Het raam met tralies naast de deur
staat open. Het slot is van oude makelij, met een haakje waar je aan
trekt om de deur te openen. Flor steekt zijn arm door het raam met
het fluo schepnet in de hand, hij heeft een hoek in de steel
gewrongen want de muren zijn dik en een direkte benadering van het
slot dus niet eenvoudig. Aan de deur geef ik hem aanwijzingen over de
hoogte van het slot, en binnen de minuut klikt het open. We kunnen
binnen en maken ons klaar voor een feestje.
We dineren bij Maroula. Ze heeft haar beste beentje voorgezet, de
potjes en schalen blijven aanrukken, de honger haast onstilbaar. We
drinken dorstig door wit en rood. Uiteindelijk verschijnt Maroula met
de taart (lemonpie), ze tracht de brandende kaarsjes te beschutten
tegen de stevige wind maar dat lukt niet. We steken ze terug aan en
Maarten blaast ze blij uit. Een heerlijke taart, maar zwaar
verteerbaar. We krijgen de helft mee naar huis.
De volgende dag begint aarzelend, ik ben als eerste op, de rest heeft
nood aan uitslaap. Maarten gaat met Flor nog wat schilderen bij
Maroula, tot de verf op is, Bies gaat mee om te supporteren. Ik blijf
thuis, wat schrijven, zoals Tom, ieder op zijn plekje. Morgen
vertrekken Bies en ik naar Amorgos met de boot van 5u15, hondsvroeg.
Ik pak mijn valies in en trek met Tom naar ons stamcafé. De verf is
op, ze rustig te keuvelen, van Maroula geen spoor, we zuipen verder
zonder haar. We dalen verder af naar de haven, we vieren ons afscheid
in een authentiek restaurant, aan de rand van het strand, stoelen en
tafels in het zand. We bestellen het menu leeg, rood en wit doen mee.
Even mijn handen wassen, denk ik, en vertrek naar het toilet. De
extreem lage en smalle deur noopt tot voorzichtigheid, toch slaag ik
erin mijn hoofd te stoten aan de deurstijl, bloed aan mijne gevel:
een kap van 3 cm in mijn voorhoofd, en de gerechten moeten nog
opgediend worden. Miljaar. Met een prop toiletpapier (proper) tegen
mijn kop geduwd kom ik terug aan tafel en toon mijn oorlogswonde
terwijl de ober de schotels op tafel zet. Smakelijk. Flor spring
recht en brengt een zak ijs om de zwelling te onderdrukken. Bies
snelt weg en komt terug met een watje bruin (isobetadine) en ne
plakker. Nu het onsmakelijk zicht is weggewerkt kunnen we eten, en
het smaakt wonderwel. Met een goed en gevuld gevoel stijgen we, met
een ijsje in de hand, naar Chora om afscheid te nemen van Maroula.
Adressen worden uitgewisseld, eeuwige trouw beloofd, nu kunnen we
gaan slapen, de nacht zal kort genoeg zijn.
De wekker loopt af om 4u. De solidariteit is groot, iedereen komt uit
zijn nest en begeleidt ons naar de Suuz. Onder de molens nemen we
innig afscheid, de jongens vertrekken straks om 13u met de vlieger.
Ik rij, voor de laatste keer, met de Suuz, wat lastig met mijn zware
stapschoenen. Onderweg komen we veel tegenliggend verkeer tegen,
zelfs een goed gevulde bus, en vermoeden dat de ferry reeds
aangemeerd ligt. Ik word ongerust en duw het gas in. De boten zijn
meestal op tijd, maar te vroeg is wel een nieuw verschijnsel.
Na een haarspeldbocht komt de haven én de felverlichte ferry in
zicht. Halen we het nog? De desolate kade toont nu nog troostelozer
dan overdag. Op het laadplatform staan enkele mannen rustig te
keuvelen, we hebben nog tijd zat. We nemen afscheid van Tom, hij zet
zich achter het stuur en vergist zich van versnelling en rijdt van de
kade het water in. We zien de lichten in de diepte verdwijnen. We
kunnen niks doen en stappen op. Niemand heeft iets gezien, want er is
ook niks gebeurd. Tom komt veilig in Chora aan en kruipt terug in
zijn bed bij Maarten. De trossen worden gelost, de laadbrug sluit
langzaam het ruim, het schip trekt een brede witte streep in het
donkere water. In het oosten warmt de zon zich op. Amorgos, we komen.