Pendelaars, mijnwerkers, dagjestoeristen en reizigers van alle slag kenden D'Halte als veilige fietsenstalling. Maar daarnaast kwamen er ook geregeld mensen uit de buurt over de vloer, dikwijls eenzamen, die tussen pot en pint hun verhaal kwijt wilden. Ik herinner ze mij nog zeer levendig: Torke Minnaert, klein van gestalte, die schilder was bij de Spoorwegen. Torkes vrouw, Honorientje, had een verfwinkeltje in de Vogelzang. Je moest wel een tijdje wachten op je bestelling: ze maakte zelf de verf, met olie en poeder, in jouw bijzijn. En meermaals vroeg ze: "Wat denkte van dat kaleurke? Nog een beetje bleker of iets donkerder?" Je moest het maar zeggen. En op een morgen stierf Torke geheel onverwacht. Hij voelde zich niet goed en ging naar het toilet. En daar troffen ze hem na een tijdje dood aan. Mijn pa was een van de dragers die hem naar de kerk van Mater brachten: bergop en met een singel om de schouder als hulp. Dat was corvee! Een paar huizen verder woonde Victor, bijgenaamd 'De Grijzen'. Zelf beweerde hij dat hij op zijn achttiende al grijs was. Op de meest onverwachte uren kwam hij om zijn pinten, dikwijls toen we op het veld waren en het café gesloten was. Dan stond hij daar, groot van gestalte, midden op de overweg te draaien en te keren. Hij wachtte en zou niet wijken, handen in de broekzakken en af en toe aan zijn snor draaiend. Tot we de deur kwamen opendoen. En nog van dezelfde kant kwam Boerie. Weinigen wisten dat zijn echte naam Gustaaf was. Hij was vroeg weduwnaar geworden. Hij woonde in het routehuis aan 't gat van de berg, samen met zijn zoon, Gerard, een plichtbewuste jongeman. Toen Boerie aan 't woord was, gebruikte hij nogal dikwijls: "Ten is niet van çie of là, maar..." Ondertussen kauwde hij op pruimtabak en 't was nogal een bruin sopke dat in de spikkelbak terecht kwam. Zo zie je maar dat café houden niet de leukste manier van handel drijven was....