Najaar oktober 885 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Onze
reis in de tijd terug voert ons van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar in het
voorjaar van 830 v. Chr. aan 54 jaar en zes maanden naar het najaar van 885 v.
Chr.
Niet
toevallig vinden we in de Bijbel tijdens deze epoque de geschiedenis van de
wegvoering van de profeet Elia in een vurige wagen ten tijde van een storm.
2
Koningen 2:1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van
Gilgal. 2 En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij
naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw
ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el. 3 Toen
gingen de zonen der profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden
tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij
zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 4 En Elia zeide tot hem: Elisa,
blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide:
Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo
kwamen zij te Jericho. 5 Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho
waren, naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer
van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.
6 En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de
Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel
leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. 7 En vijftig mannen
van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die
beiden stonden aan de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen,
en sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden
gingen er door op het droge. 9 Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren,
dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen
worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! 10 En hij
zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van
bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet
geschieden. 11 En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet,
zo was er een vurige wagen met vurige
paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel. (Statenvertaling)
De
tijdperiode van het optreden van de profeet Elia wordt in de Bijbel beschreven
als een bijzondere tijd van tekenen aan de hemel. Zo beschrijft het Bijbelboek
1 Koningen hoofdstuk 18 hoe de profeet Elia getuige was van hemels (kosmisch)
vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel,
volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven
gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159,
uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de
hand van Thiele s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg
enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van
Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn
boek Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven. Achab
regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem op nadat
deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had.
De
Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de wegvoering van Elia in het tweede
regeringsjaar van koning Achazja van Israël gebeurde:
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s
second year, Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah
will come, then he will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog
come.
Indien
de geleverde chronologie in de Seder Olam correct is wijkt de wegvoering van
Elia in een vurige storm met drie jaar af. Het tweede regeringsjaar van Ahazia
van Israël viel in april 888/maart 887 v. Chr.
Voorjaar 939 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of voorjaar 942 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Aangezien
de chronologie van de wegvoering van Elia in een vurige wagen ten tijde van een
kosmische storm niet absoluut vast ligt hebben we twee mogelijke resultaten
wanneer we in de tijd verder terug rekenen met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden, en arriveren we op de tijdsbalk in de periode tussen oktober 942 en
oktober 939 v. Chr.
%%%FOTO1%%%
Tijdens
deze epoque valt binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis van
de oudheid de regeerperiode van farao Thothmosis III en de vermelding van de zondvloed van Deucalion door de
Egyptische historicus Manetho.
De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed
gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de
overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit
de achttiende dynastie. Het is mijn overtuiging dat de zondvloed van Deucalion
in de periode tussen oktober 942 en oktober 939 v. Chr. te plaatsen is.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
197-203 en blz. 220-223, heb ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/ Misphragmuthosis/ Mencheperre, op de
tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie verankerd.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus,
vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd
de vloed van Deucalion plaatsvond.
De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat
(ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van
Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 776 v. Chr. en vervolgens vanaf maart/april 830 v. Chr. met
tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveerden we in oktober 885
of 888 v. Chr. Vanaf de verkregen twee mogelijke ankerpunten verder de tijd
ingerekend arriveren we in het voorjaar van 939 of 942 v. Chr. tegen het einde
aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens vijfenveertigste
of zevenenveertigste regeringsjaar.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie,
besteedde ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.
Op het
bijgevoegde schema merken we ook dat het jaar 942 v. Chr. tijdens de
regeerperiode van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van
het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig
natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat
jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.
Najaar 994 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of najaar 997 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
toepassen van de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden voor de intervallen in
de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong brengt ons voor dit
hoofdstuk op de tijdsbalk tussen 997 en 994 v. Chr. afhankelijk van het jaartal
dat men als ankerjaar of navigatiepunt op de tijdsbalk hanteert.
Wanneer
we op mijn tijdsschema s zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht in deze
periode op zoek gaan naar een vermelding in de Bijbel naar een kosmisch
fenomeen met gevolgen op aarde komen we verrassender wijze uit bij het
afgewerkt zijn van de Tempel van Salomo te Jeruzalem in het najaar van 996 v.
Chr. en de Heerlijkheid des HEEREN of de Sjekinah die daarop het Heilige der heiligen in de Tempel vulde.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN
gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand (oktober/november), was dit huis volmaakt, naar al zijn
stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.
2 Kronieken 7:1 Als
nu Salomo voleind had te bidden, zo
daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de
slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. 2 En de
priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 3 En
als al de kinderen Israëls dat vuur
zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij
met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE,
dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.
(Statenvertaling)
Wanneer we de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2
Kronieken lezen lijkt het er op dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde
in dezelfde maand en jaar wanneer de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal
wordt niet geleverd. Volgens de Joodse legendes echter vond het fenomeen van
het vuur uit de hemel pas een jaar later plaats.
"The Temple was finished in the month of Bul, now
called Marheshwan, but the edifice stood
closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the
dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of
Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba,"
they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah
to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and
"the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which
annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of
Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no
more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V.
Indien
de aangeboden chronologie vanuit de Joodse overlevering correct is dateren we
het vuur vanuit de hemel in het najaar van 995 v. Chr., één jaar na de
voltooiing van de Tempel.
De
legende leert eveneens dat er zich daarna een klimaatwijziging voordeed want de
hevige regenbuien die de wereld blijkbaar sinds de Grote Vloed ieder jaar
gedurende veertig dagen getroffen had, bleven daarna weg.
Met de
chronologische informatie die we nu bezitten komen twee ankerjaren en
navigatiepunten op de tijdsbalk tevoorschijn als mogelijk tijdstip voor een
jaar met een kosmisch fenomeen: najaar 996 en/of najaar 995 v. Chr. Vanaf deze
jaartallen gaan we verder de tijd in en op zoek naar historische bronnen die
een en ander bevestigen.
Voorjaar 1049 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Mijn
keuze valt op het voorjaar van 1049 v. Chr. voor een jaar dat opnieuw getuige
van een meganatuurcatastrofe was. Het was namelijk in 1049 v. Chr. dat in
Egypte de Hyksos/Amalekieten verdreven werden met de notering van een
meganatuurcatastrofe. Dat zelfde jaar trok koning Saul van het Verenigd
Koninkrijk Israël ten strijde tegen de stad van Amalek in zijn achtendertigste
regeringsjaar.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.
Binnen
het tijdskader van de nieuwe chronologie rukte in Egypte farao Ahmose van de
achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar in 1049 v. Chr. op naar het
noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte
farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die
Velikovsky in zijn boek Eeuwen in Chaos, in de nabijheid van Petra situeerde.
Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos
een einde gebracht.
Dat het
achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar
van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste
regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde
regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat
jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en
blz. 220-223, uiteengezet.
Vanaf
het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn
voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van
Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van
de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste
regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode
van vrede die er was tussen Hatsjepsoet
en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de
Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD
en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet
in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan
dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk
Heb-Seb-festival zoals in Egypte
gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde
van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van
zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw
genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot
de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van
vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot
1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende
aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar
op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de
periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje
past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de
naam Chebros of Chebron. En zo
arriveren we terugrekenend vanaf het vijfentwintigste regeringsjaar van
Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders
van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar
plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al
eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met
ook heel wat informatie over regeerperioden van faraos. Het hoogste getal wat
de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Op mijn
samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v.
Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het
voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.
Dat de
verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van
farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te
danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind
namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt
van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn
nalatenschap in 1865. De
papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen
beschreven is, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en
een breedte van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over
de wiskunde van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een
historische vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos.
Hierna het betreffende gedeelte:
Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen.
Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste
dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste
dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van
het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd.
Geboorte van Isis, de hemelen regenden.
De
meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te
herkennen in de Geboorte van Seth, de
majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de
hemelen regenden.
Voor de
Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de
strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd
Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet
Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk
voor heel wat plagen en ziektes was. De
geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden
het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele
van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de
piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou kunnen verwijzen naar de
meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.
Steinhauer,
chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft correct
zijn.
Najaar 1104 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Wanneer
we weer dezelfde rekenoefening maken met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden vanaf het vorige ankerjaar: voorjaar 1049 v. Chr. arriveren we in het
najaar van 1104 v. Chr. voor een meganatuurcatastrofe.
Het is
de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die de ramp beschrijft die de
Filistijnen overkwam in ongeveer 1104 v. Chr.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.
.Now
while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it
wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was
put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since
the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their
weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so
fell out, that they would hardly have been credited though they had been
foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a
degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by
its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down,
and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down
into them; after which he caused such a
noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was
ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their
hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the
multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their
victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them
against their enemies.
De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch
enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.
The
stone of power was a large impressive meteorite, and it was selected,
appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Het
Bijbelboek 1 Samuël verhaalt in een gelijkaardig verslag het fenomeen ten tijde
van de slag bij Eben-Haëzer tussen de Filistijnen en de Israëlieten ten tijde
van het richter-schap van Samuël.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem.
10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op
ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtig de donder rollen
over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de
nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de
Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa
en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer,
en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen
vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling
1951)
Ook op
andere plaatsen in Klein-Azië, zijn er verwijzingen voor deze tijd, naar
vallende stenen. De onderzoekers Patten & Co maken bijvoorbeeld de link met
de neergekomen meteoriet ten tijde van Samuël, met de zwarte steen in Mekka.
The stone of power was a large impressive meteorite,
and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. That
kind of monument occurs elsewhere on the Arabian peninsula. During one or
another of these many cyclic catastrophes a
meteorite fell in on near Mecca, for the
black stone of Kaaba in Mecca is also a meteorite. In ancient times, it,
too, fell from the sky, and became a holy thing to surrounding tribes. Later it
was brought into Islamic faith, an adoption from local cosmic lore. One ancient
Arab legend relates it was brought down by the Archangel Gabriel, an archangel
or celestial being sometimes considered a governor of the luminaries. (The Long
Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the
Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Donald
W. Patten en zijn medewerkers plaatsen het voorval in ongeveer 1080 BC. Zij
hebben gebruik gemaakt van de jaartallen die Edwin R. Thiele samengesteld heeft
voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Hun ankerpunt en
vertrekpunt op de tijdsbalk is het jaar 701 v. Chr. Vanaf dit jaartal op de
tijdsbalk terugwerkend arriveren zij in ongeveer in het jaar 1080 v. Chr. voor
de catastrofe ten tijde van de richter Samuel.
In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer,
blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet
Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. en dit op basis
van de nieuwe chronologie via het raamwerk van de sabbat- en jubeljarentelling.
Dit betekent een afwijking van één jaar met het veronderstelde catastrofejaar
in 1104 v. Chr.
Volgens mijn reconstructie
van de geschiedenis van de oudheid viel in 1103 v. Chr. het einde van de
veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen.
1 Samuël 7: 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël
niet meer binnen. De hand des HEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van
Samuël, 14 en de steden die de Filistijnen aan Israël ontnomen hadden,
kwamen opnieuw aan Israël, van Ekron af tot Gat toe; en Israël ontrukte het
daarbij behorende gebied aan de macht der Filistijnen. Ook was er vrede tussen
Israël en de Amorieten. 15 Samuël nu was richter over Israël, zolang hij
leefde. (NBG Vertaling 1951)
De periode van de
verdrukking van veertig jaar door de Filistijnen begon in 1143 v. Chr. op. Dat
jaartal was op de tijdsbalk al een ankerjaar. Het was het jaar dat de richter
Jefta optrad en het exact driehonderd jaar tot aan de intocht in Kanaän o.l.v.
Jozua in 1443 v. Chr. was. Het is ook het jaar dat de bekende richter
Simson aan zijn bediening begint. Van de richter Simson staat er nergens in het
Bijbelboek Richteren geschreven dat hij rust in het heel het land bracht.
Deze rust zou pas onder Samuël na de overwinning op de Filistijnen bij
Eben-Haëzer werkelijkheid worden. Simson heeft echter wel gedurende een periode
van twintig jaar, het leven van de Filistijnen zuur gemaakt.
Voorjaar 1157 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
dit bekomen jaartal in de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we geen
bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. De richter en
priester Eli had in 1163 v. Chr. zijn bediening opgenomen met de geboorte van
de latere richter en profeet Samuël in hetzelfde jaar. In 1161 v. Chr. was de
verdrukking van de Israëlieten door de hand van de Filistijnen en de Ammonieten
begonnen (Richteren 10:7).
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. Een
periode waar we als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose
van de achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert De Telder
|