7 maart 2008
Hoewel ik geen enkele Latijnse zin meer kan vertalen, of het zou om een uitdrukking moeten gaan die iedereen wel eens gebruikt (cogito ergo sum, nec plus ultra, sine quod non), heb ik zes jaar lang Latijn gehad. Mijn ouders vonden dat wel een geschikte richting voor mij, toen ik elf was. Ik kan me niet herinneren voor mijn veertiende zelfstandig te hebben gedacht, dus zat ik op 1 september 1992 in 1A1, een klas vol leerlingen van wie de ouders hetzelfde hadden gedacht. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In 2A7 kwam daar ook nog eens Grieks bij. Grieks vond ik wel leuk, vooral door het andere schrift, want voor de rest leek het op Latijn.
In 3.1 viel Grieks weer weg, want in het derde jaar waren er te weinig leerlingen die Grieks verder wilden volgen.
Voor ik naar de derde graad ging, heb ik lang nagedacht over de vraag of ik Latijn zou blijven volgen. Die naamvallen kwamen me toen redelijk de strot uit. In de teksten die we moesten vertalen viel ook geen moer te beleven.
Maar ondanks al die bezwaren belandde ik in 5.2d of lawie-acht, zoals ik en mijn twee klasgenoten de richting noemden. We waren maar met drie, ja, door de vreemde combinatie die Latijn met acht uur wiskunde bleek te zijn. Het volgende jaar waren ze nog met 2, toen kwamen de matrices mijn strot uit en was ik niet te beroerd van richting te veranderen. 6.3c was een richting vol Latinisten die aan 6 uur wiskunde genoeg hadden. Ik vervoegde hen, maar niet van harte. De wiskunde was aan de makkelijke kant, maar dat kwam doordat ik een ander tempo gewoon was. Ik maalde er ook niet om. Ik keek tijdens de lessen wiskunde heel veel naar F., die schuin voor me zat. Maar tijdens Latijn zat ik vooraan.
In Latijn deden we een heel jaar lang maar één iets. Teksten vertalen. Over oorlogen. En als we geluk hadden over verliefdheid. Ik kon een handvol woorden vertalen, en dat was het. Wat ik in die richting deed, wist ik niet. Ik bakte er elke dag minder van. En de ramp was: de leerkracht Latijn duidde ons aan om een Latijnse zin te vertalen. Eén moment van onoplettendheid en hup, je had het vlaggen. En die Latijnse zinnen waren geen 1, geen 2, zelfs geen 3 regels lang. Neen, het ging om volzinnen van 12 pagina's die je tot op 47 vlakken kon ontleden.
Ik wou niet vertalen. Ik wou het niet in september en ik wou het niet in juni, en ook in al die maanden die daartussen lagen ging ik nog liever naar de tandarts dan dat ik moest vertalen in Latijn. Maar ik had mijn trucjes. Mijn trucjes waren mijn reddingsboei. Ik ben erin geslaagd dat hele schooljaar maar drie keer te vertalen. Drie! Terwijl het klasgemiddelde toch rond de 60 gelegen moet hebben (bijna 1 keer per les). Als er vertaald moest worden, ging de leerkracht op de trede staan, hij riep 'vertalen!' en begon nerveus in zijn handen te klappen. Dat deed hij al-tijd. En er was nooit iemand die spontaan voorstelde een stuk te vertalen. Iedereen boog zich zeer diep over de tekst en vermeed oogcontact. Maar dat werkte niet, had ik het jaar daarvoor ingezien. Ik had een ander plan.
Ik liet mijn metalen lat vallen (wat een kabaal!), ik begon heel uitvoerig mijn neus te snuiten, ik maakte mijn balpen kapot zodat er overal inkt op spatte, ik zette een hoestbui van anderhalve minuut in, ik begon in mijn rugzak te rommelen of ik stelde een vraag aan mijn buurmens. Dat was het arsenaal trucjes dat ik had bedacht en het wérkte. Als ik ze allezes had doorlopen, begon ik weer van vooraf aan: lat, zakdoek, balpen, hoestbui, rugzak, buurmens. En weer opnieuw. En dan was de les ineens gedaan en haalde ik opgelucht adem.
Gisteren in de Franse les deed ik het ineens ook. Ik schrok me een aap. Er moest een stuk gelezen worden met heel veel getallen, en daar had ik geen zin in. Ik begon in mijn rugzak te rommelen. Daarna was het hek van de dam. Telkens de docent vroeg wie wou lezen, haalde ik een van mijn trucjes boven. Het was een neurose. Ik wou ermee stoppen en vragen of ik mocht lezen, maar het lukte niet. Ik was ineens weer zeventien jaar.
Ik vraag me af of het vanaf nu altijd zo zal gaan. Tijdens de grammatica-oefeningen heb ik totnogtoe altijd ontzettend goed meegewerkt, maar stel je voor dat het virus zich uitbreidt. Lat, zakdoek, balpen, hoestbui, rugzak, buurmens (in dit geval J.). Dan kan ik maar beter stoppen.
Soms kan opnieuw zeventien jaar zijn toeslaan als een ziekte die je dacht met heel veel medicamenten onder controle te hebben.
|