Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Van pimpelmees tot
ooievaar: allemaal worden ze geringd voor wetenschappelijk onderzoek. Ringen
biedt op een eenvoudige manier inzicht in het leven van vogels.
Eigenlijk is het ringen voortgekomen
uit vogels vangen voor consumptie of voor volières.
Joris Elst, werkt aan de
universiteit Antwerpen als expert in kool- en pimpelmezen en in zijn vrije tijd
reist hij de wereld rond op zoek naar zeldzame vogels.
Hij is al 19 jaar actief
als ringer.
Begin 20ste
eeuw ontstonden de eerste organisaties die zich bezighielden met ringen voor
wetenschappelijk onderzoek. In het begin wou men vooral inzicht krijgen in de
trekpatronen van vogels.
Zo werd ontdekt dat de
noordse stern de langste vliegroute aflegt.
Een jong dier, geringd in
Groot-Brittannië werd enkele maanden later al opgemerkt in Australië. In rechte
lijn is dat 22 000km ver.
Later onderzoek met
geolocatie wees uit dat de sternen jaarlijks soms wel 90 000km weten te
overbruggen.
Van vogels met een ring
weet je ook hoe oud ze zijn. Een van de oudste bekende vogels was een noordse
pijlstormvogel, in de jaren 50 geringd en op 55-jarige leeftijd opnieuw
gevangen.
Tegenwoordig wordt
ringwerk vooral nog voortgezet om meer te weten te komen over overleving,
broedsucces en het uitzwermen van de jongen.
Om vogels te vangen zetten
experts vaak mistnetten in. Tegen de juiste achtergrond worden die zo goed als
onzichtbaar. Meestal zet men de mistnetten op vlak voor zonsopgang, zodat de
vogels er bij het eerste licht in vliegen. De netten worden constant
gecontroleerd zodat de vogels niet te lang vastzitten. Als een vogel eenmaal
gevangen is, is het zaak zoveel mogelijk gegevens te verzamelen.
Van elke vogel noteert men
de soort, leeftijd en het geslacht. Als er tijd genoeg is, kijkt men ook naar
vleugellengte, gewicht, de hoeveelheid vet, de rui, de staart- en snavellengte.
Het welzijn van de vogels
komt op de eerste plaats. Daarom moeten de ringers hun vak perfect kennen.
Immers, een ringvergunning
krijg je niet zomaar. Na 2 jaar stage bij een vaste leraar-ringer, kan je een
eerste examen afleggen en krijg je een beperkte vergunning.
Je mag dan enkel jonge
vogels in nestkasten ringen.
Na nog eens minstens 2
jaar ervaring mag je het eindexamen afleggen. Dan pas kan je jezelf een
volwaardig ringer noemen.
Vogels ondervinden sowieso
stress tijdens het ringen, maar die hinder moet zo veel mogelijk beperkt
blijven. De vogels mogen zeker niet te lang gevangen zitten en het weer moet
meevallen. Regen en sneeuw zijn lastige omstandigheden voor vogels; ze dan
vangen is vragen om moeilijkheden.
De metalen
wetenschappelijk ring wordt het meest gebruikt. Op elke ring staat een unieke
identificatiecode en het adres van de ringcentrale, die de ring uitvaardigde.
De ringen zijn zo ontworpen dat ze de vogel niet hinderen.
Wie zich afvraagt of de
ring niet wat voorbijgestreefd is nu men vogels kan uitrusten met een
satellietzendertje, moet weten dat het ouderwets ringen belangrijke voordelen
blijft hebben. Zenders leveren veel uitgebreidere data, maar hebben ook
beperkingen. Ze zijn zwaarder en kunnen dus enkel bij grote vogelsoorten worden
gebruikt. De levensduur van de batterij is ook beperkt.Zenders worden enkel gebruikt om specifieke
vragen te beantwoorden.
De meest geringde soorten
in België zijn de kleine karekiet en de zwartkop. Gelukkig vang je af en toe
iets onverwachts tijdens het ringen en soms diverse soorten die heel zeldzaam
zijn: de witkeelgors, de zanggors, de Perzische roodborst.
Het strafste verhaal van
Joris Elst is dat van een fitis, een vogeltje van 8g, die 4 jaar lang telkens
terugkwam naar dezelfde broedplaats. Na een reis naar het zuidelijke Afrika zat
hij weer precies in dezelfde struik op de Kalmthoutse Heide.
Op zaterdag 29 april trekken we met de Kille Meutel Vogelvrienden en de
Parkvrienden naar Staden, waar we met beëdigd ringer, Ivan Bruneel een
exploratietocht zullen maken in de buurt van zijn woning. Daar verricht hij
geregeld ringwerk voor het Koninklijk Belgisch Instituut voor
Natuurwetenschappen. Dit wordt alvast een leerrijke natuurwandeling.
De fotos zijn van zoon Robin Bruneel.
Wie graag eerder
verschenen artikels raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
bijdragen opsnorren:
Geraadpleegde bron:
National Geographic [Elisabeth Royte] januari 2016
Als er een karkas moet
worden opgeruimd, zijn gieren snel ter plekke. Nu er steeds minder zijn, wordt
duidelijk dat we ze niet meer kunnen missen.
De gier is misschien wel
de meest verguisde vogel ter wereld, een levend symbool van bloeddorst en
hebzucht.
Charles Darwin schreef in
1835 op zijn reis met de Beagle in zijn dagboek over walgelijke vogels met
een kale kop die gemaakt is om in rottend vlees rond te vroeten.
Gieren hebben nochtans
veel positieve kanten. Ze doden zelden een ander dier, delen als ouders de zorg
voor hun kuikens en luieren en badderen gezellig in groepsverband.
Gieren zijn vechtersbazen
maar ook tortelduifjes. Koppels blijven waarschijnlijk hun leven lang samen
in het wild zon 30 jaar en zijn zorgzaam en attent.
Vooral oorgieren zijn
bijzonder aanhankelijk. Maar als ze zich rond een karkas verdringen, gaat het
hard tegen hard, zowel onderling als tegen andere soorten.
Maar hun voornaamste
pluspunt is dat ze een ondergewaardeerd maar in de natuur cruciale karwei
opknappen: het efficiënt opruimen en recycleren van dode dieren.
In het ecosysteem van de
Serengeti maken gieren tijdens hun jaarlijkse migratie wanneer er 1.3 miljoen
blauwe gnoes heen en weer trekken tussen Kenia en Tanzania naar schatting
meer vlees soldaat dan alle vleesetende zoogdieren bij elkaar. En dat doen ze
razendsnel.
Een gier kan een kilo
vlees per min verorberen en een groep gieren verslindt binnen een half uur een
hele zebra.
Zonder gieren liggen
karkassen veel langer te rotten, zijn er veel meer insecten en kunnen allerlei
ziekten om zich heen grijpen.
Maar deze gang van zaken
lijkt zijn beste tijd te hebben gehad.
In Afrika is één van de 11
gierensoorten, de monniksgier, inmiddels uitgestorven; 7 anderen gelden als
bedreigd of ernstig bedreigd. Sommige gieren zoals de oorgier, komen
vrijwel alleen nog voor in reservaten en ook de aasgier en de lammergier staan
sterk onder druk.
Ten noorden van het Masai
Mara reservaat vormen kleine domeinen een aaneengesloten gebied zonder
omheining.
Intussen worden de gnoes
en andere hoefdieren in Masai Mara bedreigd door stroperij, droogte en het
afkalven van de savanne door landbouwactiviteiten en oprukkende bebouwing.
Dat is kwalijk voor de
gieren, maar is lang niet het grootste gevaar.
De kudden van de herders
worden doorgaans s nachts door leeuwen aangevallen wanneer ze in een met
doornstruiken afgeschermde kraal uitrusten. Als de leeuwen beginnen te brullen,
breken de dieren in paniek door het hek en rennen ze alle kanten uit.
De herders nemen dan wraak
door het gedode beest op te zoeken en er een goedkoop snelwerkend
bestrijdingsmiddel, carbofuraan over heen te strooien dat in Kenia overal
onderhands verkrijgbaar is.
Wanneer de leeuw later
terugkomt om de rest van zijn buit op te eten, meestal met het hele gezin, is
de troep ten dode opgeschreven.
In Kenia sterven zo naar
schatting 100 leeuwen per jaar.
Op een zeker moment komen
de gieren af op het gevelde prooidier of de vergiftigde leeuwen. En ook de
vogels leggen het loodje, soms met wel tientallen tegelijk.
Het is moeilijk
voorstelbaar dat een paar korreltjes van een middel tegen wormen dodelijk
kunnen zijn voor een vogel met maagsappen, die agressief genoeg zijn om
hondsdolheid, cholera en miltvuur onschadelijk te maken.
Natuurbeschermers en
wetenschappers kwamen na een grondige analyse erachter dat in heel Afrika
liefst 61% van de gieren sterft door vergiftiging. De gevolgen zijn des te
ernstiger vanwege de trage voortplanting van de gier. De vogels worden pas na 5
tot 7 jaar geslachtsrijp, brengen maar eens in de 2 jaar een kuiken voort en
van die schaarse jongen is maar 10% na een jaar nog in leven.
Hoe slecht het in Afrika
ook gesteld is, elders hebben de gieren het nog zwaarder.
In India slonken de
populaties van de meest voorkomende soorten de Bengaalse gier, de Indische
gier en de dunsnavelgier in 10 jaar tijd met zon 96%!
De sterfte werd
veroorzaakt door het eten van kadavers van runderen die waren behandeld met de
ontstekingsremmer diclofenac.
De gierensterfte in India
kreeg veel aandacht vanwege de kettingreactie die deze op gang bracht. Hoewel
de meeste Indiërs geen rundvlees eten, heeft het land een van de grootste
runderpopulaties ter wereld. Na de dood van miljoenen gieren stapelden de
runderkarkassen zich op. Daarop steeg het aantal aasetende honden, die geen
concurrentie meer hadden van gieren, in 11 jaar met 7 tot 29 miljoen. Daardoor
nam ook het aantal hondenbeten toe.
Ook kwamen er ineens veel
meer ratten. De sterfte door hondsdolheid steeg aanzienlijk, wat de Indiase
samenleving miljarden euros kostte aan doktersrekeningen en inkomstenderving.
Toen eenmaal onomstotelijk
vaststond dat diclofenac de boosdoener was, werd het middel verboden voor
dieren in India, Pakistan en Nepal.
Natuurbeschermers hebben
er weinig vertrouwen in dat de gierencrisis in Afrika even voortvarend wordt
bestreden als in India.
Het ontbreekt aan
politieke wil om het gebruik van carbofuraan terug te dringen.
Het grootste gevaar voor
de Afrikaanse gieren is dat vergif zo makkelijk te krijgen is. Landbouw is in
Kenia de op een na grootste sector en van oudsher is gif het remedie tegen
ziekten en plagen.
De landbouwers zien het
bestrijdingsmiddel als een goedkoop, effectief en risicoloos middel om een
roofdier te doden, minder riskant in elk geval dan de jacht met speer.
En de Keniaanse justitie
heeft nog nooit iemand vervolgd wegens het vergiftigen van gieren. Het vergiftigen
van dieren (van insecten tot luipaarden en zelfs vissen en eenden voor
consumptie), hoort nu eenmaal bij de cultuur.
Zonder gieren duurt het
bijna 3 keer zo lang voordat een dood beest is vergaan, komen er 3 maal zoveel
zoogdieren op af en blijven ze 3 keer zo lang bij het kadaver hangen.
Hoe langer jakhalzen,
luipaarden, leeuwen, hyenas, genetkatten, mangoesten en honden in elkaars
buurt vertoeven rondom een karkas, hoe groter de kans is dat ze ziektekiemen
die in de maag van gieren dood zouden gaan overbrengen op andere dieren,
zowel wilde dieren als vee.
Doordat gieren de placenta
van de gnoe opeten, voorkomen ze bovendien dat het vee besmet raakt met
blauwtong, een vaak dodelijke virusziekte.
En doordat ze een karkas
binnen een paar uur tot op het bot kaalvreten, beperken ze het aantal insecten
die in verband worden gebracht met oogziekten bij mensen en dieren.
Sinds eind 2013 staat op
het doden van een bedreigd dier in Kenia een stevige boete.
Ook campagnes moeten
ervoor zorgen dat het imago van de gier verbetert. Maar volgens natuurbeschermers
redden de vogels het niet zonder verscherpte controle en betere handhaving van
het verbod op gifgebruik.
Wie graag
een eerder verschenen artikel raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief
de volgende bijdragen opsnorren.
Het huismussentelweekend van Vogelbescherming Vlaanderen
Het is altijd weer
spannend om jaarlijks te vergelijken hoeveel huismussen opdagen in je tuin,
zeker als je samen met de omwonende Vogelvrienden er alles aan doet om de Kille
Meutel zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de Straatket.
Met aantrekkelijk wordt
dan in de eerste plaats gedacht aan het scheppen van de ideale omstandigheden
om deze sympathieke en trouwe cultuurvolger een thuis-gevoel te geven, de
goesting om in deze biotoop en nabije omgeving een gelukkig leventje te
slijten.
We weten al een tijdje wat
we onze vrolijke rakker moeten aanbieden om hem te paaien en te verwennen. Huismussen
stellen wel degelijk eisen aan hun biotoop, namelijk ruim voldoende
nestgelegenheid, permanent voedsel beschikbaar in de directe omgeving,
voldoende inheems groen als leverancier van insecten voor de jongen, dichte
hagen en struiken of gevelbegroeiing voor dekking, fijn zand voor een zandbad
en water.
Lange tijd veel te lang
overigens schonk men onterecht geen aandacht aan deze ordinaire schelm. Men
zag of hoorde het straatketje overal en er was zelfs geen interesse om het
vogeltje te ringen. Men is daar pas in 2004 mee begonnen!
En ja, al blijft na het
Grote Vogeltelweekend van Natuurpunt de huismus van alle gevederde
tuinbezoekers nog steeds als de meest voorkomende soort gevierd, toch is de
populatie ferm teruggelopen, al lijkt voorzichtig geformuleerd enkele jaren
de daling zich niet verder door te zetten. Toch dienen we er ons van te
vergewissen dat de huismus van ons afhankelijk is geworden. Hulp van de mens is
onontbeerlijk voor het voortbestaan van de huismus.
Immers, de achteruitgang
van diersoorten als de huismus is een indicatie van de kwaliteit van ons
leefmilieu en daar kunnen wij best rekening mee houden.
De
dino-stamboom [Lucas Brouwers]
Sinds 1888 werden
dinosauriërs in 2 groepen ingedeeld: reptiel-heupigen en vogel-heupigen.
Drie Britse paleontologen
(Universiteit Cambridge) komen met een radicale nieuwe indeling. De indeling in
2 hoofdgroepen, die al 130 jaar bestaat, gaat overboord. In de klassieke
stamboom zitten langnekdinos in dezelfde hoofdgroep als vleeseters, zoals de
Tyrannosaurus Rex.
Voortaan worden de
langnekken een zelfstandige hoofdgroep.
Provocatief, een breuk
met de gevestigde opvattingen, een mijlpaal. Die woorden kiezen
collega-paleontologen om de hypothese van de Britten te beschrijven.
Als dit klopt moeten niet
alleen de handboeken worden herschreven, maar ook alle kinderboeken!
Aan de taxonomische
indeling van dinos is sinds 1888 niet meer getornd. De Britse paleontoloog
Harry Seeley stelde toen voor om de dinos in 2 groepen in te delen, op basis
van de vorm van hun heupen.
Seeley onderscheidde de
Saurischia (reptielheupigen) en de Ornithischia. Dit laatste betekentletterlijk vogelheupigen, al zijn zij
verwarrend genoeg juist niet de voorouders van de vogels.
Alle dinosauriërs zijn
sindsdien in één van beide categorieën ingedeeld. Planteneters met pantsers,
stekels, hoorns of eendebekken zijn Ornitischia. Langnekken, tweepotige
vleeseters en vogels zijn Saurischia.Die laatste groep valt vervolgens weer uiteen in enerzijds de langnekken
(sauropoden) en de T-rex-achtige vleeseters en vogels (theropoden).
Toen de Brit Matt Baron
aan zijn promotie-onderzoek begon, stuitte hij op inconsequenties.
Drie jaar was de
wetenschapper bezig met het verzamelen van anatomische gegevens en het opmeten
van botten. Welke botten zijn met elkaar vergroeid? Welke hebben ribbeltjes en
groefjes en welke niet? Uiteindelijk reconstrueerde Baron een stamboom op basis
van 457 anatomische eigenschappen van 74 dinos.
Bij een nieuwe stamboom
horen nieuwe namen. Theropoden en Ornithischia heten de Ornithoscelida (de
vogelachterpotigen). De vogels horen daar ook bij.
De naam Saurischia blijft
bestaan, maar daarmee worden voortaan alleen langnekken en hun vroege verwanten
bedoeld.
De nieuwe stamboom plaatst
de oorsprong van dinosauriërs verder terug in de tijd. De eerste dinosauriërs
verschenen eerder dan tot nu toe werd gedacht: niet 230, maar 247 miljoen jaar
geleden. En waarschijnlijk leefde deze oerdino op het noordelijke supercontinent
Laurazië en niet op het zuidelijke Gondwana.
Inmiddels groeien de
discussies over deze nieuwe indeling. Het debat kan nog jaren duren want een
dogma uit de 19de eeuw wordt niet na één publicatie bij het oud vuil
gezet.
De Britse paleontologen kozen
voor de 3 belangrijkste dinogroepen elk een ijksoort.
Als vertegenwoordiger van
de Ornitischia kozen ze voor de Triceratops, de bekende dino met hoorns en
nekkraag.
De afgevaardigde van de
Sauropoden (langnekken) is de Diplodocus, waarvan het indrukwekkende skelet in
veel musea te bewonderen is.
Maar als vertegenwoordiger
van de groep dinos die bestaat uit vogels en vleeseters kozen ze niet voor de
Tyrannosaurus Rex, maar voor de Passer Domesticus, ja de
huismus
Waarom? Het
vogeltje is bekend en diep genesteld in de stamboom
Zelfs onder de steltlopers
een groep met veel langeafstandstrekkers is de plompe strandloper met korte
nek en stevige poten een opmerkelijke globetrotter, die ieder voor- en najaar
enorme afstanden aflegt.
Kanoeten uit het extreme
noorden van Canada en Groenland overwinteren in West-Europa.
De vogels uit
Midden-Siberië trekken door Europa naar West- en Zuid-Afrika, terwijl kanoeten
verder oostwaarts naar Australië en Nieuw-Zeeland vliegen.
Het is een sterke vlieger
met lange vleugels, goed uitgerust voor de trek over lange afstanden. Toch kunnen
ze tijdens deze lange tochten tot 80% van hun lichaamsgewicht [onderhuids vet
als brandstofvoorraad] verliezen.
De kanoet is een
hoog-arctische broedvogel wiens leefgebied zich situeert in hooggelegen toendra
met steenrichels, op natte hoogvlakten met wilgen en in drassige gebieden aan
de voet van heuvels en op morenen [landvorm door een gletsjer gevormd] met
water in de buurt.
Kanoeten foerageren in opeengepakte
groepen op kwelders [ondiepe getijdengebieden].
Ze bewegen zich voort als één
samenhangende grijze massa. Al zijn er maar een paar honderd, toch lopen ze
schouder aan schouder. Wanneer ze worden verstoord of bij hoge waterstand naar
hun hoogwaterslaapplaats vliegen, lijken ze zich wel in slingerende rookkolommen
voort te bewegen.
Veel steltlopers vormen
samen dichte drommen als ze bij hoog water rusten, maar weinige zijn op alle
momenten zo sociaal als de kanoet.
De kanoet vormt reusachtige
groepen, soms met honderdduizenden soortgenoten. Zon zwerm over een
riviermonding zien vliegen, op weg naar een nieuw voedselgebied of opgeschrikt
tijdens het rusten, behoort tot de spectaculairste aanblikken voor een
vogelliefhebber.
Een solitaire kanoet is doorgaans
één van de trekvogels, die soms bij vijvers landinwaarts opduiken. In de herfst
zijn dit vaak jongen, die uitzonderlijk mak zijn en misschien wel nooit eerder
een mens hebben gezien.
Er is een groot verschil
in zomer- en winterkleed.
Het verenpak is in de
zomer roestrood, gespikkeld zwart en oranjegeel op de rug; de kop is licht
koperkleurig tot oranje, evenals de onderkant. De poten zijn groenig.
Tijdens de winter vertoont
het verenkleed een leigrijze rug, een vaalwitte buik, een lichte
wenkbrauwstreep, een korte rechte zwarte snavel en korte grijzige poten.
De lichaamslengte varieert
tussen 23 en 27cm; de spanwijdte wisselt van 47 tot 54cm en het lichaamsgewicht
schommelt tussen 125 en 215g.
Het geluid dat de kanoet voorbrengt,
is nogal zacht en kort, af en toe een helder fluitende toon; geen uitgesproken
vluchtgeluid.
In het hoge noorden foerageren
kanoeten op insecten, spinnen, kreeftachtigen, slakken en wormen, zaden en
knoppen.
Langs kusten buiten het
broedseizoen geven ze de voorkeur aan modderige, soms zand- en kiezelstranden,
waar ze schelpdiertjes [vooral twee-kleppigen, zoals kokkels] oppikken.
Nonnetjes [schelpdieren] zijn ideale prooidieren voor de kanoet; ze komen in
onuitputtelijke hoeveelheden voor. Ze zijn niet al te groot, hebben een schaal
die relatief gemakkelijk te kraken is en vanwege een hoog eiwitgehalte zijn ze
erg voedselrijk.
Het enige probleem is hoe
de nonnetjes op te sporen. Ze zitten namelijk verstopt in het sediment; dus de
strandloper kan ze niet zien. Om de nonnetjes op te sporen maakt de kanoet
gebruik van zijn snavel. In de loop van de evolutie is dat een extreem gevoelig
instrument geworden, waarmee hij kan peilen waar de lekkernijen verborgen
zitten.
Veel kanoeten keren al
gepaard terug naar hun broedgebied.
Andere mannetjes en
vrouwtjes komen alleen toe, maar zijn meteen klaar om te baltsen en een
territorium op te eisen, zodra de grond dooit onder de zomerzon.
Het mannetje vliegt laag
over het territorium, cirkelend op snel bewegende vleugels.
Daarna glijdt hij naar
beneden op vleugels die strak in een V-vorm worden gehouden.
Dan trekt de vogel zich
recht op zijn vlakke vleugels en stijgt weer op met trillende vleugels.
Tijdens de balts zingt hij
wip-poe-mie. De rest van het jaar is de gebruikelijke roep een lage, schorre
noot, vaak te horen bij een foeragerende groep, waardoor een verward, amuzikaal
koor ontstaat.
De 3 tot 4 eieren worden van
mei tot juli op de grond gelegd in een ondiep kuiltje met een zeer dunne
voering van bladeren, stengels en korstmossen. Ze komen na 21 tot 22 dagen uit
en de jongen gaan al snel zelf foerageren langs water in de buurt.
Ze vliegen
na 18 tot 20 dagen uit.
We beklemtoonden reeds dat
de kanoet ieder jaar een imposante reis aflegt: duizenden km van het
broedgebied bij de noordpool naar Afrika, om er te overwinteren.
De klimaatverandering
dreigt daar een eind aan te maken; de vogel wordt er dubbel getroffen, blijkt
uit een Nederlands onderzoek gepubliceerd in Science.
De vogel blijkt op beide
plekken namelijk voedsel mis te lopen. In het poolgebied lopen kanoeten een
piek in insecten mis door de klimaatwijzigingen; in Afrika krijgen ze
vervolgens niet genoeg schaaldieren binnen. Het aantal vogels is daardoor sinds
de jaren 80 gehalveerd.
De ellende begint in het
poolgebied. Door de opwarming van de aarde smelt daar de sneeuw eerder dan
voorheen en verschijnen insecten ook vroeger in het jaar. Jonge kanoeten, die
op de gebruikelijke tijd uit het ei komen, lopen daardoor het voedsel mis dat
ze nodig hebben voor de lange reis.
Doordat de dieren wegens
het voedseltekort zon 15% kleiner zijn, lopen ze in Afrika nog meer voedsel
mis. Omdat ze een kleinere snavel hebben, komen ze niet meer tot bij de
ingegraven schaaldieren onder het zand en bezwijken.
Het viel een onderzoeker
in Afrika op dat de vogels zeegras aten. Het bleek dat de kanoeten
noodgedwongen vegetariër waren geworden, doordat de planten beter te bereiken
waren dan de dieper gelegen schelpen.
Er blijkt een direct
verband te bestaan tussen de grootte van de vogels en hun snavel én hun
overlevingskansen; kleinere vogels halen vaak de terugreis niet.
Een knap filmfragment
illustreert de handel en wandel van deze bedreigde strandloper.
Het steenuiltje, de ambassadeur van het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap
Geraadpleegde bron:
Natuurblad: Sofie Versweyveld
Dat landschap, waarin het
steenuiltje graag vertoeft, bestaat uit erven, weilanden begraasd door paarden
of schapen afgewisseld met bosjes, hoogstamboomgaarden, heggen, vrijstaande
bomen, stallen,
Philippe Smets is de
gewestelijke coördinator van de Steenuilenwerkgroep van Natuurpunt en al meer
dan 20 jaar actief rond steenuiltjes. Die hele tijd heeft hij de aanwezigheid
van de steenuiltjes geïnventariseerd, nestkastbezetting opgevolgd, aan
prooionderzoek, biotoopstudies en talrijke veldobservaties gedaan.
Ervaringen en bevindingen
krijgen extra waarde wanneer die met elkaar worden uitgewisseld. De
steenuilenwerkgroep wil dan ook mensen met interesse voor de kleinste uil
verenigen.
De werkgroep verstrekt
advies voor het verbeteren van de biotoop, geeft raad over types van nestkasten
die succesvol zijn en hoe en waar die op te hangen.
Ook voor
inventarisatiemethoden kan je bij de werkgroep terecht.
De steenuilenwerkgroep
bundelt de krachten van 260 vrijwilligers. Zij inventariseren de steenuilen, beschermen
bestaande broedplaatsen en creëren er nieuwe. Ervaren ringers controleren en
ringen de steenuilen. Alles uit liefde voor het kleinste Vlaamse uiltje.
De steenuil is klein en
gezet met een lichaamslengte van 21 tot 23cm, een beetje groter dan een
spreeuw. Hij heeft een ronde kop met felgele ogen en witte wenkbrauwen. Het
verenkleed is bruin-wit gespikkeld.
Door het verdwijnen van
geschikte nestplaatsen, zoals een holte in een knotwilg heeft de steenuil het
moeilijk in Vlaanderen. Hiervoor plaatst de steenuilenwerkgroep nestkasten,
waarvan steenuiltjes graag gebruik maken niet alleen om te broeden, maar ook om
te slapen.
Philippe Smets controleert
60 nestkasten op zijn ronde langsheen het Vlaamse landschap.
Hij kijkt na of de
nestkasten nog in goede staat verkeren en of er steenuiltjes in broeden.
In één van de nestkasten
vindt Philippe 2 steenuiltjes; ze dragen allebei al een ring.
Bij controle blijkt hier
hetzelfde koppeltje steenuilen te wonen als vorig jaar.
Zo een vaststelling geeft
dit inventariseringswerk een gouden randje. Philippe noteert in welke nestkast
welke uitjes hij heeft aangetroffen. De steenuil is een standvogel die broedt
en overwintert in hetzelfde gebied.
Als er steenuiltjes worden
gevonden zonder een ring dan worden die meteen geringd. Zo kan de werkgroep
opvolgen hoe het met de populatie is gesteld. Ook de bedreigingen kunnen zo in
kaart worden gebracht.
Voor het voortbestaan van
de steenuil spelen knotwilgen een grote rol. Het roofvogeltje nestelt graag in
de holten van de knotwilg, maar als de bomen niet geregeld worden gesnoeid,
breken de takken af en beginnen ze te rotten.
Wie graag eerder
verschenen bijdragen raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief de
volgende artikels opdiepen:
Georganiseerd door de
Kille Meutel Vogelvrienden in samenwerking met de Milieudienst op 9 maart 2017
Een 30-tal toeschouwers
daagden op en genoten van de boeiende en leerrijke uiteenzetting van
ornitholoog Didier Vangeluwe.
Zowat een jaar geleden
ontmoette ik de sympathieke vogeldeskundige, werkzaam in het Koninklijk
Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, op een film- & voordrachtavond
over de huismus in Sint-Gillis.
Eerder had Kille Meutel
Vogelvriend Robert Podevijn mij erop gewezen dat het natuurprogramma op de
Franstalige televisiezender RTBF, Le Jardin Extraordinaire een knappe film
over Les moineaux, meilleurs amis de lhomme had vertoond.
De filmreportage De
huismussen, de beste vrienden van de mens is inderdaad een merkwaardige film
over onze geliefde Straatket, waarvan de heer Didier Vangeluwe een ingekorte
versie gebruikt tijdens zijn lezingen.
De oorspronkelijke titel
van deze buitengewoon knappe film, gemaakt door Kurt Mayer is Sparrow Planet[2013],
waarvan ik de volledige versie enkel met Oekraïense commentaar van het internet
kon plukken.
De schitterende beelden
spreken voor zich en het loont zéker de moeite de 50 minuten durende
documentaire te bekijken. Geniet ervan zolang hij beschikbaar is op het
internet.
De camera volgt de
huismus op een wereldreis die aanvangt in de steegjes van Caïro en verder in
het verkeersdrukke New York, in Beijing, waar we de ringmus tussen andere
vogelkooien zien rondhangen, opgesloten en weer vrij gelaten zien worden, dan
in het barkoude stadscentrum van Moskou, in een parklandschap en een
paardenstal in Londen om te eindigen in de buurt van Notre Dame in Parijs.
De wondermooie beelden
en prachtige slow-motions geven ons een knap overzicht van het dagelijkse
intieme leven van onze trouwste cultuurvolger.
Hopelijk lukt het mij kortelings
de Engelse versie van de film op de kop te tikken.
Voor de aandachtspunten,
die de heer Vangeluwe in zijn presentatie opsomde, verwijs ik graag naar het
eerder verschenen artikel op:
28/02/2016Promotie huismussennestkasten rubriek:
De huismus, eminent lid van ons
patrimonium
Zij die gisteren de korte
versie zagen, zullen vandaag nog meer genieten!
Geraadpleegde bronnen:
Natuurpunt: Pestvogels zakken massaal af naar Vlaanderen - Vogelbescherming
Vlaanderen: Mens & Vogel 2011 1
Het is opvallend dat
pestvogels het laatste decennium elk jaar in redelijke aantallen in ons land
worden waargenomen. Voorheen kwamen ze hier maar eens in de zoveel jaar op
bezoek. Pestvogels kunnen in onze streken op de meest uiteenlopende plaatsen
worden aangetroffen, zelf midden in dorpen of steden. Besdragende struiken van
uiteenlopende soorten oefenen op pestvogels een grote aantrekkingskracht uit.
Vooral plaatsen waar veel van deze struiken staan, kunnen langdurig worden
bezocht.
In ons land is de
pestvogel wat men noemt een invasiegast. Een vogel is in een bepaald gebied
een invasiegast als hij niet in dat gebied broedt en er slechts onregelmatig
voorkomt, maar dan wel in aanzienlijke aantallen. De vogel verlaat door extreme
omstandigheden, zoals ijskoude temperaturen, droogte of voedselgebrek zijn
natuurlijke habitat.
Invasies hebben geen vast
patroon zoals we bij normale trekbewegingen zien en het is niet bekend of de
vogels trachten te navigeren in een bepaalde richting zoals gewone trekvogels
dat doen. Ze koersen zuidwaarts in allerlei richtingen en kunnen in
opeenvolgende winters ver uiteen worden gevonden.
Het is mogelijk dat
sommige pestvogels die hier in Vlaanderen terechtkomen nooit eerder een mens
hebben ontmoet. Ze zijn allesbehalve schuw en daardoor gemakkelijk te
benaderen. Voor natuur- en vogelfotografen zijn deze wintergasten daarom een
dankbaar onderwerp.
De keerzijde van de
medaille is dat deze vogels vaak door vogelvangers worden gestrikt en
uiteindelijk terechtkomen in het illegale handelscircuit.
Huisfotograaf Wim Dekelver, die voor deze mooie beeldreportage zorgde, aan het woord Â
Ik keek er al lang naar
uit om deze prachtvogels eens in de natuur te zien en te fotograferen uiteraard.
De pestvogels hadden het
blijkbaar zeer naar hun zin in Wondelgem, want ze verbleven er al meer dan 3
weken ter plekke, wat toch wel uitzonderlijk is.
Als ze al eens afzakken
tot in ons Belgenlandje verblijven ze meestal maar enkele dagen op dezelfde
plaats tot de voorraad is uitgeput.
Waarschijnlijk zullen de
talrijke bessenstruiken ertoe hebben bijgedragen en zeker ook de kleine zoete
appeltjes in een voortuin dat ze langer ter plaatse bleven. Ze waren er
duidelijk verlekkerd op.
Ik ben beginnen
fotograferen rond 9.00 u en hield het voor bekeken rond 14.00 u.
Het aantal opgekomen fotografen
varieerde die dag van 8 tot 12. Er heerste een zeer gemoedelijke sfeer onder de
vogelliefhebbers, ook al was er zoals altijd weer een trofeejager bij die
dan toch eigenzinnig té dicht bij de vogels wil komen en ze domweg verjaagt.
Gelukkig bleven de
pestvogels in de buurt van de rijke voedselbron en moesten we niet lang zoeken
om ze terug in het vizier te krijgen.
Er waren fotografen op af
gekomen van aan de kust tot ver in Wallonië, alsook enkele Nederlanders. Velen
waren er al voor de tweede of zelfs derde keer bij.
Maar na de eerste
meldingen op 'waarnemingen' was het daar wel een overrompeling en ging het er
naar verluid niet steeds even hoffelijk aan toe.
Voor sommigen blijft het
een wedstrijd om met de 'beste' foto uit te pakken, in plaats van te genieten
van de handelingen en gedragingen van deze prachtvogels tijdens hun kleurrijk
feestmaal. Gelukkig blijven zulke niets ontziende driftkikkers uitzonderingen.
Wat het aantal beelden
betreft: eens je vogels in de vlucht begint te fotograferen, worden er wel heel
veel beelden na elkaar geschoten. Immers, de vogels zijn dan in volle beweging
en om dan een scherp beeld van die actie vast te leggen, wordt er continu (in
seriemodus) gefotografeerd.
Met mijn Nikon D500-toestel
is dat dan aan 10 beelden per seconde. Dan loopt het totaal aantal fotos wel
heel snel op. Van zo'n reeks van 30 tot 40 fotos hou je er vaak maar eentje
over en kan je de rest wissen. Met de huidige digitale camera's is dit
natuurlijk allemaal mogelijk en betaalbaar ... met filmrolletjes was dit wel
anders.
De pestvogel is een pluizig
dikzakje, opvallend kleurrijk, rozig bruin met een forse kuif, een
dievenmaskertje, een zwarte bef en heeft helderrode wasachtige aanhangseltjes aan
de vleugels. De zijdeachtige staart heeft een citroengele eindband en de
mannetjes hebben ook een felgele vleugelstreep.
Met hun kuif geven
pestvogels hun humeur aan. Geïrriteerde vogels zetten zowel kuif als veren op,
maar wanneer ze lekker in hun veren zitten en zich in groepsverband te goed
doen aan een heerlijke bessenovervloed, wil alleen het kuifje wel eens rechtop
staan.
Opvallend bij de
vogelsoort zijn de rode perkamentachtige schildjes die de witte toppen van de
armpennen sieren. Ze lijken zo goed op spatjes zegellak dat de pestvogel ook
nog namen kreeg als waxwing of lakvogel.
In het oude Griekenland
sprak men van vonkenvogel omdat deze rode vleugelpuntjes brand zouden
stichten.
Zijn wetenschappelijke
naam bombicylla wijst op zijn sierlijk verenkleed zo fijn en zo zacht als de
stof die door de rups van de zijdevlinder (bombyx mori) wordt gesponnen. In
onze streken wordt hij ook nog zijdestaart genoemd en elders op de Britse
eilanden luidde het sliktail. In Zweden noemt men hem sidensvans en in
Duitsland seidenschwanz.
Een Boheems schilderij uit
circa 1360 toont Madonna en het kindje Jezus met een pestvogel in de hand. Kort
daarvoor werd de streek geteisterd door de pest en mogelijk is toen de naam
pestvogel ontstaan. Het schilderij symboliseerde de menselijke onmacht tegen
de ziekte.
De pestvogel bewoont de
dichte taiga in Noord-Rusland en bosrijke gebieden van Scandinavië. Als in die
gebieden tijdens de winter te weinig bessen te vinden zijn, zakt de pestvogel
af naar zuidelijkere gebieden en komt zo wel eens vaker in onze streken
terecht. Hun voorkeur gaat ut naar lijsterbes, liguster, duindoorn, meidoorn, sleedoorn,
vuurdoorn, egelantier, hondsroos, Gelderse roos en tal van gecultiveerde
heesters, zoals sierappels en cotoneaster (dwergmispel).
Pestvogels houden er geen
uitgesproken eigen territorium op na. Toch verdedigen ze, indien noodzakelijk,
wel hun nest. Veelal paren meerdere koppels in elkaars nabijheid.
Mannetjes in broedconditie
zetten bij de balts de veren van het onderste deel van de rug en de stuit op,
waardoor een grote opvallende bult ontstaat. Ook de veren van de kuif alsook
die van de buik worden tijdens de balts opgericht. De staart wijst tijdens dit
baltsgedrag naar beneden. Bij dit alles wordt de kop enigszins van het popje
afgewend. Als een vrouwtje, de avances van het mannetje wel ziet zitten, zal
ook zij deze houding aannemen. Vervolgens biedt het mannetje met de punt van de
snavel iets lekkers aan (besje of insect) dat door het vrouwtje wordt
geaccepteerd.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot het artikel in het archief
opvissen:
Rietgorzen bewonen een
waaier van landschappen, van moerassen tot kwelders en boerenland met door riet
omzoomde sloten en kanaaltjes. De soort is het talrijkst in de natste regios
en moerasrijke streken. In hoger gelegen streken is het voorkomen meer beperkt
tot beekdalen, hoogveengebieden en natte heide.
De rietgors is een
jaarlijkse broedvogel in de Latemse Meersen. Vroeger broedde hij in de ruigere
percelen verspreid in het reservaat, maar de laatste jaren is het aantal
rietgorzen beperkt tot één of twee koppeltjes in het rietveld in de Baarle
Frankrijkstraat.
In het voorjaar kun je ze
daar dan ook horen zingen en zijn de mannetjes in hun prachtige broedkleed vrij
gemakkelijk te zien. Spectaculair is de winterslaapplaats in het rietveld
aldaar. Van oktober tot april komen daar tientallen, soms wel meer dan 150
rietgorzen bijeen om te slapen.
Wil je dit natuurfenomeen
zien, kom dan s avonds drie kwartier voor zonsondergang naar het rietveld. Een
hoge fluittoon kondigt hun komst aan. De vogels landen dan in een steile
duikvlucht en duiken op het laatste moment met een scherpe hoek het riet
binnen.
s Ochtends verspreiden ze
zich in de Leievallei op zoek naar onkruidzaden in ruigere hoekjes en op de
akkers die een tijdje onbewerkt bleven. Eigen ringonderzoek toont aan dat de
vogels niet noodzakelijk elke nacht op dezelfde slaapplaats terechtkomen. De
meeste vogels broeden trouwens in noordelijkere regionen.
In het Latemse rietveld
heeft men al vogels waargenomen die afkomstig waren uit Nederland, Duitsland,
Denemarken, Zweden en Noorwegen.
Vaak krijgen rietgorzen
het gezelschap van waterpiepers. Zij maken een geluid met een trillertje in,
zijn wat groter en gaan eerst rond het rietveld cirkelen voor ze hun slaapplaats
opzoeken.
Man en pop zijn in het
broedseizoen gemakkelijk uit elkaar te houden; alleen het mannetje heeft dan de
zwarte kop en de felle witte halskraag (sjaal).
De pop is het hele jaar
gehuld in veel betere camouflagekleuren, vooral grijs en bruin.
In de winter is ook het
mannetje wat minder opvallend gekleurd en veel mensen zien rietgorzen dan aan
voor huismussen.
Het voedsel bestaat voor
een groot deel uit zaden van de diverse moerasplanten waar ze in leven.
Daarnaast eten ze allerlei insecten, vooral in de broedtijd. Ze zijn meesters
in het vangen van muggen in de vlucht. Ze maken razendsnelle vluchten door en
over het riet, waarna ze vaak 5 tot 10 muggen tegelijk in hun snavel hebben.
Ook eten ze kleine kruipende insecten op de grond.
Speciaal in het voorjaar
is de zang van de mannetjes luid en duidelijk hoorbaar aan waterkanten met
riet. De mannetjes zingen zo hard en mooi mogelijk om een vrouwtje te
verleiden. Zodra een paar is gevormd, beginnen de vogels aan een nestje. Het
mannetje helpt hier wel bij maar is nog niet klaar met zijn
versieractiviteiten. Hij zingt ongegeneerd nog weken door om zo nog meer popjes
te verleiden. Onderzoek heeft aangetoond dat in 8 van de 10 nestjes jonge
rietgorzen liggen van verschillende vaders. Op een of andere manier hebben de
mannetjes door als er jongen van een nadere man in het nest liggen. Ze voeren
de jongen dan minder, zodat de pop meer haar best moet doen om de jongen groot
te brengen. Misschien nog wel vreemder; de jongen die buitenechtelijk zijn
verwekt, zijn vaak sterker dan de eigen jongen en hebben meer kans om volwassen
te worden.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot terecht in het archief
10/02/2013 De fiere rietgors
24/09/2010De rietgors
18/10/2009Rietvogels (rietgors, rietzanger, kleine
karekiet, blauwborst)
Het prachtig gekleurd
klein vogeltje met zwarte kop en staart, roodoranje onderdelen, brede witte
halsband en donkere dekveren staat erom bekend fel het nest te verdedigen. Kom
je naar zijn zin te dichtbij, dan kan je flink wat getetter naar je hoofd
krijgen.
De roodborsttapuit is een
trekvogel die onze streken verlaat eind september, begin oktober om laat in
februari of maart terug te keren uit Zuidwest-Europa of Noord-Afrika. Het
gebeurt wel eens dat er eentje overwintert maar dit is toch zeldzaam.
De ideale habitat van dit
frêle vogeltje is een wei met een brede sloot waarin weinig water staat en die vol
ligt met een dik tapijt van eendenkroos. De slootkanten zijn niet gemaaid en
het gras en alle andere kruidenvegetatie tiert er welig.
Het verspreidingsgebied
van deze elegante vogel strekt zich uit van Europa, Azië tot Afrika en is
daarmee erg groot. Door deze grote verspreiding ziet men veel geografische
ondersoorten ontstaan. Minieme kleurverschillen geven aan waar de vogels hun
oorsprong hebben.
Men komt de
roodborsttapuit ook veel tegen op open heidevlakten met hier en daar een
vliegden of eenzame struik, waar hij op het hoogste takje zijn uitkijkpost
heeft.
Toch verkiest hij lage
boompjes en (braam)struiken. Vaak treft men hem aan op prikkeldraad of de
afrasteringpaaltjes die de randen van de weilanden afbakenen. Als hij onraad
bespeurt, vliegt hij op een 10-tal meters verder weer op de draad post te
vatten. Vanaf de fiets of te voet laat de vogel zich niet bespieden. Hij blijft
permanent heel erg waakzaam. De beste en eenvoudigste manier om zijn
natuurlijke gedrag goed te kunnen bestuderen, is vanuit een stilstaande auto.
Hierin ziet de roodborsttapuit na een tijdje geen gevaar meer en hervat hij
zijn gewone doen. Hij zit dan trots rechtop met de ranke pootjes die de dunne
draad omklemmen.
Het nest is uitermate
moeilijk te vinden. In een slootrand, vaak onder afhangende grashalmen, bouwt
hij zijn halfronde koepelvormig open nest. De roodborsttapuit kan erg
productief zijn;
2 legsels van ieder 4 tot
6 eieren zijn zeker geen uitzondering. Of de vogel zich nog aan een 3de
broedsel waagt, hangt sterk af van de weersomstandigheden. Gezien er de laatste
jaren een verhoging is van de gemiddelde temperatuur, stelt men wel vaker vast
dat er 3 succesvolle legsels zijn. Het nest wordt alleen door het vrouwtje
gebouwd, maar zodra de jongen zijn uitgekomen, na een broedperiode van 13 tot
14 dagen, helpt het mannetje mee met het grootbrengen van zijn kroost.
De afdeling Natuurpunt
Noord-Limburg, meer bepaald vogelkenner M. Emmers, bestudeerde de broedparen in
Lommel gedurende 14 jaar en kwam tot een aantal aanbevelingen voor het behoud
van de broedparen.
We moeten vooral het
agrarisch gebied de Maai goed beheren en samen met de eigenaars en bevoegde
instanties er voor zorgen dat er geen houtwallen en struweel meer verdwijnen en
dat de zandwegen met sloten en ruigtes behouden blijven. De goede samenwerking met
de herder, bevoegde instanties en Natuurpunt moet worden volgehouden daar het
begrazen van de heidegebieden door schapen een gunstige invloed heeft op het
insectenbestand.
In de Vloeiweide
eigendom van Natuurpunt hielpen de aanplanting van een dijk met struiken en
de weilanden die enkele jaren niet meer werden gehooid of begraasd, broedpaartjes
aan te trekken.
Wie een eerder verschenen
artikel wenst te raadplegen kan het via de zoekrobot in het archief opsnorren:
De wilde eend is de stamouder van de gedomesticeerde (tamme) eend
De wilde eend is een
algemeen voorkomende watervogel, die veel te vinden is in parken en vijvers. De
woerd is te herkennen aan de opvallende groene kop en witte nekband. Ook heeft
hij als enige eenden-soort gekrulde zwarte staartveren. Veel eenden in parken
zijn mengvormen van wilde eenden met allerlei gedomesticeerde eenden.
Het vrouwtje heeft een
meer gecamoufleerd, hoofdzakelijk bruin gekleurd verenkleed. Gedurende de
winter worden koppeltjes gevormd, waarbij het er soms heftig aan toe gaat; niet
zelden proberen de vogels elkaar te verdrinken om zo rivalen te elimineren.
Tijdens de wintermaanden
is het gedrag dat hoort bij verliefd, verloofd en getrouwd goed te volgen.
Het begint met bijeenkomsten van mannetjeseenden op het water. Ze proberen
indruk op elkaar te maken door allerlei dansjes op te voeren en door veelvuldig
met hun snavel te wijzen naar hun fraai gekleurde spiegel. De vrouwtjes volgen
dit pronken en stoer doen nauwlettend op. Als een woerd voor een bepaald
vrouwtje valt, maakt hij zijn avances duidelijk door geregeld met zijn snavel
druppels water in de richting van zijn uitverkoren vrouwtje te gooien. Wanneer
ze eenmaal verkering hebben, wijst het vrouwtje met haar snavel de mannetjes
aan die door haar geliefde moeten worden verjaagd. Nadat het huwelijk is
gesloten, wordt er dagelijks op het water gepaard. Zonder water is er geen
paring. Na een paring zwemt het mannetje een rondje om zijn vrouwtje en
vervolgens nemen ze een bad. In maart maken ze verkenningsvluchten om een
geschikte broedplek te vinden. Het mannetje beslist uiteindelijk waar het nest
komt. Het vrouwtje zorgt voor de inrichting van het nest en legt een 10-tal
eieren. Dit legsel wordt uitsluitend door het vrouwtje bebroed omdat zij in
tegenstelling tot har partner goede schutkleuren heeft. Aanvankelijk blijft de
woerd nog in de buurt van het nest. Vaak vergezelt hij zijn vrouwtje als zij
het nest even verlaat voor haar ontbijt en avondmaal. Na een week houdt het
mannetje het voor bekeken en verlaat hij voorgoed zijn partner. Een woerd ziet
dus nooit zijn eigen jonkies.
De meeste (gekweekte)
eenden-rassen stammen af van de wilde eend.
De oorsprong van het
domesticatieproces ligt vrijwel zeker in het oude China van een paar duizend
jaar geleden. Men heeft zich daar echter meer geconcentreerd op het kweken van
een eend die wat meer rechtop loopt, de loopeend en Pekingeend. Deze eenden
zijn heel goede ei-legsters.
Vandaar dat zeelieden in
de 18de en 19de eeuw naar onze contreien wat van deze
eenden-soorten meebrachten om ze er te kruisen met lokale tamme eenden-rassen.
Uit die kruisingen ontstonden onder andere eenden die veel eieren legden en
eenden die wat zwaarder waren, zodat ze een goede slachtwaarde hadden. Al die kruisingsvormen
hadden tot gevolg dat er spontaan allerlei kleurvarianten ontstonden, waarmee
men dan ook weer verder kweekte, omdat men die gekleurde eenden mooi vond.
De jacht op wilde eend is
open van 15 augustus tot en met 31 januari.
Bijzondere jacht is de
jacht die wordt uitgeoefend binnen een afgebakende periode [van 15/07 tot en
met 14/08] en onder voorwaarden die daartoe worden vastgesteld door de Vlaamse
regering. Meer bepaald in gevallen waarbij dat noodzakelijk is ter voorkoming
van belangrijke schade aan gewassen, weiden of eigendommen voor het
natuurbeheer of voor de veiligheid van het luchtverkeer.
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen kan die via de zoekrobot in het archief opdiepen:
28/06/2014 Momentopname van de wilde eend in
Saint-Firmin
Het witgatje, behorend tot
de familie van de strandlopers, is een middelgrote, aan de bovenzijde zeer
donkere steltloper van het binnenland, die bij het wegvliegen altijd goed de
opvallende witte stuit en staartbasis laat zien. Hij wordt wel vaker verward
met de oeverloper of bosruiter.
In zomerkleed zijn de
vogels bovenaan fijn wit gespikkeld. Merkwaardig zijn de witte wenkbrauw vóór
het oog en de opvallende oogring. Groepen groter dan een 10-tal zijn
betrekkelijk zeldzaam.
Het witgatje broedt
hoofdzakelijk in de taigazone in Scandinavië en Noord-Oost-Europa.
De territoriale en
monogame steltloper broedt al eens in het oud nest van een lijster of houtduif,
eigenlijk een rare gewoonte daar de meeste steltlopers hun kroost op de grond
grootbrengen. De witgat verkiest dan natte bossen, hoogvenen en moerassen als
leefomgeving.
Buiten het broedseizoen
treft men hem aan langs oevers van rivieren, slootjes, beken, kleine plasjes,
zoals drinkpoelen voor vee.
De vogels overwinteren langs
de Middellandse Zee en trekken op hun tocht daarheen ook zeer frequent door ons
land. Enkele exemplaren vinden het hier ook wel okay en vertikken het om verder
te vliegen. Het lijkt er overigens op dat steeds meer trekvogels niet meer van
die grote afstanden afleggen, wat wordt veroorzaakt door de mildere winters in
onze contreien. Daardoor blijft een voldoend voedselaanbod beschikbaar en als die
voorraad dan plots toch slinkt, worden de vleugels gespreid en de reis naar het
zuiden hervat.
Op het menu staan
hoofdzakelijk water- en landinsecten (libellenlarven, mieren, waterwantsen,
rupsen, kevers, vliegen, muggen en schietmotten), wormen, bloedzuigers, kleine
kreeftachtigen, spinnen; kleine visjes en ook wel zaden. Tijdens het foerageren
pikt hij vooral naar wat lekkers, maar prikt en boort ook wel in de zachte sliklaag.
Witgatjes zijn lastige
vogels om van dichtbij te fotograferen. Ze zijn erg schuw en bij de geringste
verdachte beweging of vreemd geluid, gaan ze er vandoor. Het voordeel is dat ze
al roepend aankomen vliegen en je daardoor de vermoedelijke landingsplaats kan
inschatten.
Als ze eenmaal geland
zijn, wordt het pas echt spannend. Een witgatje is een vogel die eerst
langdurig de omgeving afspeurt en deze in zich opneemt. Het is dus geduldig
afwachten tot de vogel helemaal op zijn gemak is en begint te foerageren of
poetsen.
Als de seinen op veilig
staan, is er weinig wat het witgatje nog bang maakt, zolang je maar geen grote
onverwachte bewegingen maakt. Het geklik van de camera is dan helemaal geen
probleem meer.
Witgatjes lijken in doen
en laten een beetje op watersnippen. De watersnip is echter een kampioen in
stilstaan en het witgatje is wat dat betreft het tegenovergestelde.
Zodra een vogel zijn
verenpak begint te poetsen, weet je helemaal zeker dat hij zich op zijn gemak
voelt.
In
dit onderstaand filmfragmentje waadt de steltloper in ondiep water op zoek naar
voedsel
Kwikstaarten merk je op
langs groen bemoste klinkertjes, een berm met klaproos, weegbree, vossenstaart,
boterbloemen en margrieten, mooie idyllische en stille natuurhoekjes. Witte
kwikstaarten horen bij gezellige plekjes vol ouderwetse kruiden en bloemen.
Geen toeval, want waar
bloemen weelderig bloeien, leven talrijke insecten, die bovenaan het voorkeurmenu
prijken. Hun hele manier van voortbewegen is daaraan aangepast; fladderend en
beweeglijk, wendbaar en flitsend.
Soms jagen deze fraaie
plattelandsvogels net als vliegenvangertjes die de onnavolgbare vlucht van een
vlinder trachten bij te houden. Dan weer leggen ze trippelend en springend hele
afstanden af, naar alles pikkend wat er zoemt tussen hoge halmen.
Op de grond zoekend, lopen
ze voorzichtig en dan doen ze hun kop bij iedere stap naar beneden. Daarbij
houden ze hun staart in horizontale, iets omhooggerichte stand en
tegelijkertijd bewegen ze de sierlijke staart rusteloos op en neer, vandaar ook
de naam.
Ze vliegen heel snel en
gemakkelijk. Vele van deze vogels leggen grote afstanden af en bereiken dan
landen waar ze niet thuishoren. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat kwikstaarten
in vele streken worden aangetroffen. Kwikstaarten leven bij voorkeur in streken
waar veel water is. Vele van deze vogels verwijderen zich alleen maar van het water
gedurende hun grote trek. Ook al zoeken ze hun voedsel dan misschien vaak in
droge streken, ze keren toch altijd terug naar de streken waar ze gemakkelijk
water kunnen vinden.
Ook volgen ze de vers
geploegde voren van een akker op zoek naar kleine slakjes en wormpjes. Ze zijn
waar het leven goed is, kleinschalig, eenvoudig en vredig.
Daar ook vinden ze de
plekjes om hun slordige nesten in te verbergen. Je vindt hun nestplaatsen in de
vreemdste hoekjes en gaatjes terug en dit meestal in menselijke omgevingen.Alles wat op een holletje lijkt is goed.
Witte kwikstaarten zijn
heel vindingrijk in het benutten van allerhande rommelhoekjes.
Ze nestelen in een vervallen
schuurtje, in een verroest motorblok van een versleten tractor, in een vergeten
strooien hoed of tussen uitgerangeerde landbouwwerktuigen.
Toch zijn ze niet alleen
thuis in de landelijke landschappen. Er zijn ook echte stadspieten bij, die
best gelukkig zijn in een schilderachtig oud wijkje, waar bouwvallige woningen,
loodsen, werkplaatsen staan en nestgelegenheid bieden onder dakpannen, in
nissen en holtes.
Dagelijks tegen de avond
aan, verzamelen groepen kwikstaarten om in een rietveld in de omgeving
gezamenlijk de nacht door te brengen.
Witte kwikstaarten behoren
evenals de roodborst, tot de weinige soorten die, ook als ze niet broeden, hun
voedselterritorium verdedigen.
De kwikstaart houdt van
gezelschap, maar is een echte ruziemaker. Bij voorkeur maakt hij ruzie met
vinken en leeuweriken en nog vaker met roofvogels.
De moed van dit diertje is
bewonderenswaardig en het is de moeite waard zon aanval van een vlucht
kwikstaarten te zien. Wanneer ze er eindelijk in slagen de grote roofvogel op de
vlucht te jagen, beginnen ze luid een lied te zingen om uitdrukking te geven
aan hun vreugdevolle overwinning.
Een leuk filmfragment van
Kees Vanger: Herken de witte kwikstaart
Het Grote Vogelweekend 2017 â Help mee tellen! Â
Geraadpleegde bron:
Natuurpunt
Zaterdag 28 en zondag 29
januari is het zover: bekijk en tel de vogels in je tuin gedurende een half
uurtje en weet dat je hiermee deelneemt aan het grootste vogelonderzoek in
Vlaanderen.
Het telformulier komt op
zaterdag online, waarop je jouw telling kan ingeven.
Vorig jaar namen ruim
13 000 mensen aan de telling deel. Na meer dan 300 000 getelde vogels
was het duidelijk dat de huismus voor het 3de jaar op rij de meest
getelde vogel was in de Vlaamse tuinen.
De zachte winter bracht
opvallend weinig wintervogels als vinken, kepen en koperwieken op de been.
Zal de staartmees, die na
een dieptepunt in 2015 in dubbel zoveel tuinen voorkwam (16%), de tred
aanhouden?
Hoeveel vogels zullen
gemiddeld per tuin opdagen?
Ter vergelijking waren er
dat in 2014 (28), 2015 (36) en vorig jaar, 2016 (32).
De merel blijft de best
verspreide tuinvogel: de soort was in 91% van de getelde tuinen te zien, zij
het in lagere aantallen per tuin.
Met Het Grote
Vogelweekend wil Natuurpunt wetenschappelijke gegevens verzamelen over de
toestand van onze tuinvogels. Met enkel professionele biologen zou het
onmogelijk zijn om de honderdduizenden gegevens te verzamelen. Tegelijkertijd
wil de natuurvereniging mensen de schoonheid van de natuur in hun eigen tuin
laten ontdekken, hen aanmoedigen om vogels te voederen gedurende de
wintermaanden en hen te stimuleren om hun tuin vogelvriendelijk aan te leggen.
Vogels zoeken je tuin op
voor veiligheid, voedsel en een plek om te broeden en dat kan je ze geven.
Zelfs in de kleinste tuin kan je de perfecte gastheer/vrouw worden.
Download het gratis e-boek en
richt je tuin vogelvriendelijk in met deze tips!
De buizerd is een middelgrote
roofvogel met een gedrongen lichaamsbouw, die meestal zittend op een paaltje,
of laag in een boom, in of bij open landschap wordt opgemerkt.
Vaak zie je hem hoog in de
lucht spiraalvormig rondcirkelen. De buizerd heeft een licht- tot donkerbruin
bovenkleed; het onderkleed kan enorm in kleur variëren: van wit tot
donkerbruin. Doorgaans is op zijn borst een duidelijke V-tekening te zien.
Je ziet de roofvogel meer
in de winter dan in de zomer en vaak zijn dat de lichter gekleurde buizerds.
Dit komt doordat vele buizerds uit Zuid-Zweden en Denemarken, waar in het
algemeen veel meer lichtere exemplaren voorkomen, in de winter naar ons land
afzakken om er te overwinteren.
Tienduizenden buizerds
bivakkeren dan overal in ons land. Immers in de winter kan de buizerd zich veel
vrijer bewegen, daar hij niet aan een broedplaats is gebonden. Wel is het zo
dat het ene gebied meer buizerds aantrekt dan het andere. Dat hangt vooral van
het voedselaanbod af en ook of die prooidieren zonder al teveel inspanning kunnen
worden opgemerkt en gegrepen.
De buizerd lijkt nogal
passief als je hem op een weidepaal ziet zitten, zeker in de winter, wanneer
hij zijn krachten extra moet sparen. De roofvogel gaat zuinig om met zijn
energie; intussen blijft hij wel alert en wacht hij geduldig zijn tijd af.
In de lucht rondcirkelend
kun je een buizerd herkennen aan zijn grote, ronde vleugels en zijn korte
staart. Vooral wanneer ze met meer zijn en boven een dal of de boomtoppen
zweven, is de vlucht van een buizerd een boeiende show.
Je zou deze roofvogel een
stijlvlieger mogen noemen. Hij beheerst alle kneepjes van het vak. Zwevend,
cirkelend, glijdend, de vleugels met de iets opgekrulde vleugelpunten wijd en
de staart waaiervormig gespreid, neemt hij de allure van een arend aan.
Soms gaat hij zo hoog dat
je hem haast niet meer kan onderscheiden.
Hij kan ookadembenemende duikvluchten maken, een hele
reeks na elkaar.
Soms duikt hij tijdens een
glijvlucht 20 tot 30m steil naar beneden, de vleugels strak langs het lichaam,
om ze plotseling weer te spreiden en in één moeite door op te stijgen.
Al in de wintermaanden zijn
de buizerds met deze eerste demonstratie/baltsvluchten bezig, die de komende
broedperiode aankondigen.
Met deze vliegkunsten willen
buizerds indruk maken op soortgenoten of andere roofvogels die hun territorium
binnendringen. Een indrukwekkend manoeuvre en bovendien fantastisch zicht is de
zogeheten stuitervlucht van de mannetjesbuizerd, waarbij de vogel stuiterend
in min of meer op en neergaande bewegingen afdaalt. Waarschijnlijk is hier
sprake van geritualiseerde agressie om mogelijke vijanden te imponeren.
De buizerd is een
veelzijdige jager die allerlei zowel levende als dode prooien weet te
bemachtigen. Hiervoor hanteert de sluwe roofvogel verschillende soorten
jachttechnieken. Muizen en konijnen worden dikwijls vanop een uitkijkpost
(weidepaal) bespiedt, waarna de buizerd er bovenop duikt.
Onervaren jonge of door
ziekte verzwakte vogels worden via een achtervolgingsvlucht buitgemaakt.
Als er zich veel muizen in
het weiland bevinden, die de buizerd al biddend vanuit de hoogte (20 tot 40m)
heeft opgemerkt, stort hij zich op de meute neer en zal al lopend en springend
deze knaagdiertjes met zijn grote klauwen trachten te pakken krijgen.
Buizerds jagen ook vaak in
de buurt van snelwegen waar ze doodgereden dieren oppeuzelen, maar vaak zelf
ook een verkeersslachtoffer worden.
Het is weliswaar niet zon
flitsende rover als de slechtvalk, havik en sperwer.
Een gevecht tussen twee
dominante buizerds lijkt erger dan het eigenlijk is. Ze gedragen zich volgens
een vast ritueel, waarbij ze de klauwen ineen haken en elkaar diep in de ogen
kijken. De kopveren worden opgezet zodat de kop groter lijkt dan normaal. Af en
toe fladderen ze met de vleugels. Diegene die zijn kop het eerst afwendt, is de
verliezer. De winnaar verdient het verse kadaver, vaak de aanleiding tot zon
gevecht.
Nesten van buizerds kunnen
op de meest onverwachte plaatsen zitten.
De grote bakken (balkvormige
nestkasten) in loofbossen of lariksen vallen onmiddellijk op, maar zelfgebouwde
nesten zijn klein en onopvallend. Bezette buizerdsnesten zijn te herkennen,
doordat de buizerd verse twijgen op de nestrand legt.
Het kleine witte
donskuiken begint na ongeveer een week in het nest rond te kruipen.
In de 2de week
wisselt het dons voor een nieuwe donslaag.
Na ongeveer 3 weken begint
de echte veergroei. De jongen kunnen nu ook al in het nest staan en lopen. Ook
beginnen ze zelf aan prooien en resten te knabbelen.
Ronde de 5de
week zijn ze zelf al in staat om een muis geheel zelfstandig te verorberen.
Na geruime tijd in het
nest vliegoefeningen te hebben gedaan, vliegen de jongen voor het eerst uit na
ca 8 weken. Hoewel ze het nest al kunnen verlaten, blijven ze nog afhankelijk
van de ouders inzake voedselvoorziening.
Een maand of twee na het
uitvliegen, worden ze steeds minder gevoerd door de ouders, zodat ze worden
gedwongen zelf op jacht te gaan.
Na het 1ste
jaar zijn de jongen geslachtsrijp, maar pas na 3 jaar zijn ze echt broedrijp.
De regenwulp is de
kleinere en noordelijkere tegenhanger van de wulp. Hij broedt niet in ons land,
maar is een doortrekker in voor- en najaar. Tijdens het voorjaar wordt hij meer
in het binnenland waargenomen; in het najaar is de kust de beste pleisterplek.
In Europa is hij een vogel
van de grond en de waterkant, maar s winters in de Afrikaanse
overwinteringsgebieden (de kust van Mauretanië tot Angola) zit hij vaak in de
bomen.
De steltloper, familie van
strandlopers en snippen, hoor je vaak eerder dan dat je hem ziet; de zang is
een karakteristieke lang aangehouden en ver dragende triller.
Al wordt de regenwulp vaak
alleen aan zijn geluid herkend, toch is zijn compacte, donkere, gedrongen vorm
heel anders dan die van de slankere en grotere wulp.
Net als bij andere
gestreepte bruine vogels ziet men pas van dichtbij hun fraaie tekening van
dunne lijntjes, banden en vlekjes.
De regenwulp heeft een
markant getekende kop met een smalle lichte kruinstreep, donkere oogstreep en
opvallende oogring. Verder wordt zijn silhouet gekenmerkt door de aan het
uiteinde licht gebogen snavel, de korte grijze poten, de donkere diepe borst,
de witte buik, de gebandeerde staart, de lange witte V op de rug en de effen
donkere bovenvleugels.
De lichaamslengte varieert
van 40 tot 46cm; de spanwijdte wisselt tussen 71 en 81 cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 270 en 450g.
De waadvogel broedt op
grond in noordelijke gebieden van IJsland, Scandinavië tot Siberië, in de taiga
en de toendra, boven de boomgrens. Het nest is niet meer dan een kuiltje,
spaarzaam bekleed met plantenmateriaal, meestal op een verhoging.
Het broedsel omvat
doorgaans 4 eieren; de legtijd is in mei tot half juni.
De broedduur telt 22 tot
28 dagen. Als de ene ouder broedt, houdt de andere de wacht; beide ouders
verzorgen de jongen.
De jongen zijn
nestvlieders met erg grote poten onder het kleine donzig lijfje. Ze zijn zeer
goed gecamoufleerd. Immers ze moeten al heel snel hun eigen voedsel zoeken en
hebben de lange poten daarbij hard nodig.
Na 35 tot 40 dagen zijn de
jongen zelfstandig en vliegvlug.
Op doortrek vertoeft de
regenwulp vooral in het voorjaar op graslanden, wetlands en in getijdengebieden
(vaak langs dijken). Hij overnacht in gezamenlijke slaapplaatsen in ondiep
water, onder andere in hoogvenen met vennen.
De regenwulp voedt zich
met insecten en hun larven (kevers, sprinkhanen, emelten), spinnen,
duizendpoten, regenwormen, slakken en naaktslakken. Tijdens de broedperiode eet
hij bessen.
In zoetwatergebieden staan
krabben, kreeftjes, garnalen en mollusken, zeepieren, soms vis, reptielen en
kleine vogels op het menu.
Op goede dagen registreren
trektellers langs de kust soms vele honderden regenwulpen onderweg van
West-Afrika naar Noord-Europa. Op topdagen worden door de telposten meer dan
800 exemplaren geteld. In het binnenland gaat het om lagere aantallen, maar
door het midden van het land trekt nog een flinke stroom regenwulpen door: enkele
honderden.
Regenwulpen passeren ons
land in het voorjaar tussen begin april en half mei.
De afgelopen decennia
lijkt het aantal doortrekkers in het voorjaar afgenomen althans op basis van
trektellingen. Het is een lastige vogelsoort voor monitoring, omdat de
doortrekt sterk piekt, maar de timing doorgaans varieert.
In West-Afrika moeten
regenwulpen in het voorjaar vet opslaan voor hun vlucht naar West-Europa.
Regenwulpen eten dan vooral wenkkrabben, die in gangen in de wadplaten leven en
bij laag water naar buiten komen om voedsel te zoeken. Wenkkrabben komen s
winters weinig uit hun gangen, maar in maart verschijnen ze vaker en massaler,
met een piek in april en dan vooral rond volle maan.
Als volle maan valt vóór 1
april, kunnen de regenwulpen zich vetmesten en rond 22 april vertrekken naar
West-Europa.
De datum waarop de volle maan schijnt, varieert van jaar tot jaar.
Men stelde vast dat de vertrekdatum met maximaal 1 week wordt uitgesteld in
jaren dat de volle maan pas na 1 april aan het firmament verschijnt.
Regenwulpen op trektocht
benutten gemeenschappelijke slaapplaatsen.
In de jaren 70 van de
vorige eeuw werden bij simultaantellingen tot 30 000 regenwulpen geturfd.
Waarschijnlijk door toegenomen onrust (havik, buizerd, sperwer, vos)
verplaatsten de concentraties naar noordelijkere regionen, waar nog slechts
enkele duizenden regenwulpen worden geteld.
Jaarlijks worden in de
Vlaamse Opvangcentra (VOC) voor vogels en wilde dieren meer dan 100
noodlijdende torenvalken binnengebracht en verzorgd. Het gaat heel vaak om
vogels met breuken en wonden als gevolg van het wegverkeer, hoogspanningskabels
en andere onnatuurlijke obstakels.
Het leeuwendeel echter
betreft jonge vogels, vaak op de sukkel nadat ze te vroeg het nest verlieten.
Torenvalken komen in
Vlaanderen voor in een grote diversiteit aan halfopen tot open landschappen met
een voorkeur voor kleinschaligheid en met een afwisseling van landbouwgebieden
met grasland en diverse akkerbouwteelten, veldbosjes en bomenrijen.
Zeer open gebieden worden
bezet zodra er nestgelegenheid beschikbaar is.
De laatste decennia treft
men steeds vaker jagende torenvalken aan in de buurt van bewoning en langs
drukke wegen.
Vooral grazige bermen van
autosnelwegen zijn in trek als jachtgebied.
Ze voeden zich in
hoofdzaak met muizen (vooral veldmuis) en in muizenarme jaren ook met vogels,
reptielen en kevers.
Torenvalken hergebruiken
oude nesten van andere vogels (vaak kraaien, soms eksters) om te broeden maar
bezetten ook graag halfopen, houten nestkasten, zelfs als die opzichtig op een
hoge paal in een open landschap worden geplaatst.
In heel wat
nestkasthandleidingen vinden we praktische bouwplannen terug voor het maken van
een torenvalkennestkast.
Het komt er meestal op aan een grote rechthoekige bak
te maken met afmetingen die bij voorkeur strikt worden gerespecteerd. Doorgaans
gaat het over een houten kast van 42 cm breed, 37 cm diep en 30cm hoog. De
vliegopening (frontale plank) dient 39 cm breed en 17cm hoog te zijn.
Metalen koker als nestkast
Een niet vliegvlugge
torenvalk van ongeveer 4 à 5 weken oud huppelde hulpeloos rond op de parking
van een transportbedrijf. Zijn moeder werd af en toe vliegend maar ook zittend
op hetdak van het bedrijf waargenomen
met een prooi tussen de klauwen.
De directie was er niet
gerust in en contacteerde het VOC. Een interventieploeg begaf zich onmiddellijk
ter plaatse en ging op zoek naar de rest van de familie. Na lang speurwerk en
dank zij de alarmerende kreten van de rondvliegende moeder werd het kroostrijke
gezin gevonden in iets wat helemaal niet op een nestkast leek.
Volgens de literatuur
worden naast houten nestkasten vaak ook gaten in de muren van oude, hoge
gebouwen als kastelen, abdijen, kerken of fabrieken gebruikt, vooral als die
gebouwen verlaten of bouwvallig zijn.
De nestplaats was niet
meer dan een geoxideerde, metalen buis met een diameter van 30 cm die op een
hoogte van ongeveer 3 m uit een muurtje stak. De pijp was ongeveer 1 m diepen
daarin bevonden zich nog 3 gezonde torenvalkjongen.
Het individu dat de
broedplaats om onverklaarbare redenen vroegtijdig had verlaten, bleek de
ukkepuk van de familie te zijn. Toen het jong tot tegen de vliegopening werd
opgetild, huppelde het gewillig naar zijn broers en zussen, alsof er niets
gebeurd was.
Wie zon houten nestkast bestemd voor torenvalken
wenst te zien kan in het archief via de zoekrobot de volgende artikels
opsnorren
28/06/2015Torenvalkjes gespot in luchthavengebied
(houten nestkasten)
06/06/2010Gevleugelde Cyprioten (reeks 3) de
torenvalk
10/05/2009Drie valkachtigen de biddende
torenvalk
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.