De Slag der Zilveren Helmen, geleverd op 12 augustus 1914, vond te Halen plaats.
De Duitsers hadden bij het begin van de Eerste Wereldoorlog de forten rond Luik veroverd en de Gete werd door de Belgische legerleiding gekozen als natuurlijke verdedigingslijn om de opmars van de Duitsers in noordelijke richting te verhinderen.
Op 11 augustus was de Belgische legerleiding ervan overtuigd dat de Duitsers, die in noordelijke richting optrokken vanuit Sint-Truiden, Borgloon en Hasselt, Diest zouden bedreigen.
Generaal De Witte moest met een beperkte legermacht een linie die liep van Drieslinter tot Halen verdedigen (14 km).
's Avonds, tijdens een vergadering in het café Oud Cortenaeken (dat nog altijd bestaat) in Kortenaken overtuigden jongere officieren
De Witte ervan zich te voet te verdedigen omdat de Duitsers per Jagersbataljon over 6 machinegeweren (Maxims) beschikten.
In de morgen van 12 augustus ontving het hoofdkwartier van het Belgisch leger in Leuven via telefoon en telegraaf berichten over het groot aantal Duitsers dat in de richting van Halen optrok om daar via de brug de Gete over te steken.
Men stuurde de 4e Brigade als versterking naar De Witte.
De Belgische en Duitse troepen die bij de slag betrokken waren bestonden uit de volgende eenheden:
Belgische troepen onder bevel van generaal de Witte:
3e Cyclistencompagnie
4e regiment Jagers te paard
1e en 2e regiment Gidsen
4e en 5e regiment Lansiers
Duitse cavalerieregimenten onder generaal-majoor Georg von der Marwitz:
2e regiment Kurassiers
18e regiment Dragonders uit Mecklenburg
9e regiment Ulanen uit Pommeren
1e en 2e regiment Leibhuzaren
7e en 9e regiment Jagers
3e regiment veldartillerie
De Belgische generaal Proost had van De Witte de opdracht gekregen zijn lansiers tussen het bos van Loksbergen en de oostzijde van het dorp op te stellen.
Hij was voorzichtig genoeg om eerst het terrein te verkennen en merkte dat het terrein voor hem, richting Halen, zeer onoverzichtelijk was en de Duitsers ongemerkt konden naderen.
Hij verkoos zijn lansiers op te stellen bij een boerderij, de IJzerwinning, die het centraal punt van de verdediging werd en waarlangs een weg liep van noord naar zuid.
De 2e Gidsen posteerden zich ten noorden van de Rohtemmolen; de 1e Gidsen meer naar het westen, aan de zoom van de nu verdwenen Loksbergse bossen.
Vier kanonnen van de bereden artillerie, vlak achter de top van de Mettenberg, bestreken het terrein tot Halen.
Ook op de Bokkenberg was er Belgische artillerie aanwezig. Cyclisten betrokken posities in Zelk.
De Duitse cavalerie, overtuigd van hun superioriteit en met een verlangen om nog eens storm te lopen, koos voor een regelrechte cavalerieaanval in de oude stijl, in galop en met getrokken sabel.
Toen het 17e en 18e regiment Dragonders Halen binnenreed ontstond er een concentratie van Duitse troepen die plots door de Belgische artillerie onder vuur werd genomen.
De eerste Duitse stormlopen wilden met hen afrekenen.
Ondertussen waren de Cyclisten, die de brug over de Gete in Halen prijsgegeven hadden, ontplooid op een plateau ten noorden van de IJzerbeek,
tussen het vuur van de Duitsers in Halen en de Belgische Lansierskarabijnen rond de IJzerwinning.
Ze kregen de tijd niet om zich in te graven en werden aangepakt door infiltrerende Duitse Jagers.
Van de Cyclisten sneuvelden er 30 en meer dan 100 raakten gewond.
Tussen 13:00 en 14:00 zette een eskadron van het 17e Dragonders zich vanuit Halen in beweging richting Zelk.
Daar werden ze afgeslacht door de Belgen; tien paarden zonder ruiter bereikten de barricade; Rittmeister von Bodecker, de eskadroncommandant, werd gevangengenomen.
De slag, alhoewel beperkt in omvang, wordt door historici beschouwd als de laatste grote cavaleriecharge met de blanke sabel in West-Europa.
Het was een tijdelijk succes voor het Belgisch leger; het moest zich nadien snel terugtrekken op de vesting Antwerpen.
Heinz Guderian, een Duits generaal, wijdde er in zijn boek Achtung: Panzer! uit 1937 een heel hoofdstuk aan om aan te tonen
dat zelfs de meest dappere cavalerieaanval tot mislukken gedoemd is als de vijand zich maar hardnekkig verzet met moderne vuurwapens.
Tijdens de slag sneuvelden 160 Belgen; de Duitse en Belgische cavalerietroepen verloren meer dan 400 paarden.
Aan de andere kant sneuvelden 140 Duitsers, 600 raakten gewond en meer dan 200 werden gevangengenomen.
De Belgische gesneuvelde soldaten liggen begraven op de Belgische militaire begraafplaats van Halen.
De slag was ook de eerste actie waar de Rode Kruis Afdeling van Diest, opgericht in 1914 en een van de oudste afdelingen van België, actief was.
Meer dan 500 gewonden werden vanop het slagveld afgevoerd naar Diest waar zowel Belgen als Duitsers in aparte zalen de nodige zorgen kregen volgens de Rode Kruis principes
In de Engelstalige literatuur is deze slag bekend als de Slag bij Halen.
De benaming "Slag der Zilveren Helmen" gaat terug op het gelijknamige gedicht van August Cuppens, in 1914 pastoor van Loksbergen.
Deze naam, die ontleend is aan de hoofdbescherming van de Duitse kurassiers die na de slag her en der opgeraapt kon worden, verwijst natuurlijk naar een vroeger conflict
waarbij men zich dapper teweerstelde tegen een buitenlandse invaller, de Guldensporenslag.
In het Halense gehucht Rotem is er een museum, ter herinnering aan de slag (privé-initiatief).
Het wordt in stand gehouden door kinderen van Jozef Stroobants, de bewoner van de IJzerwinning, die het museum (ongeveer 350 m²) stichtte.
Ten zuid-oosten van Metz voeren twee Franse legers, het eerste onder Generaal Auguste Dubail en het tweede onder Generaal Noël de Castelnau, een eerste aanval uit als invasie van de Elzas, beter bekend als de Slag van de Grenzen.
Twee Duitse legers trekken zich langzaam maar georganiseerd terug om tijd te winnen tot de versterkingstroepen arriveren.
De Duitse tegenaanval op 20 augustus dwingt de Franse zich terug te trekken.
Dit defensieve optreden van Generaal Ferdinand Foch op de heuvels bij Nancy, voorkomt een enorme nederlaag en dat het 20ste leger in de pan wordt gehakt.
De Slag der Grenzen is een veldslag in de Eerste Wereldoorlog tussen 14 en 24 augustus 1914 in de Ardense regio en het noorden van Metz tussen Frankrijk en Duitsland.
De Fransen trekken België binnen maar stuiten op 22 augustus 1914 op twee Duitse legers. De Fransen lijden zware verliezen.
Hun 3e leger onder generaal Pierre Ruffey wordt vernietigd en ook het 4e leger van generaal Fernand de Langle de Cary wordt zwaar toegetakeld.
De Fransen trekken zich terug tussen de Maas en de Marne, om zich te verschansen op de versterkingen van Verdun.
Op 21 augustus gebruiken de Duitsers in Tamines (Charleroi) een levend schild van 650 burgers tegen de Franse kogels.
Hun opzet mislukt en ze steken de huizen in brand en maken 460 mannen af.
Dinant wordt in de ochtend van 22 augustus binnengevallen door het Duitse 3e leger. Meer dan 80 mannen worden doodgeschoten, daarna wordt de stad in brand gestoken.
Ook de volgende dag worden burgers (vooral vrouwen en kinderen) vermoord en tegen de avond branden 1200 huizen.
Bij het derde gevecht in de Slag der Grenzen laat de Franse opperbevelhebber, generaal Joseph Joffre, het 5e leger van generaal Charles Lanrezac tussen Samber en Maas stellingnemen om zo de Duitse opmars te blokkeren.
De Duitsers gebruiken zware houwitsers om Namen in te kunnen nemen en er sneuvelen meer dan 27.000 Franse soldaten. Namen valt uiteindelijk op 25 augustus.
Tijdens de Slag van Bergen op 22 augustus is er een eerste contact tussen de Duitsers en de Britten.
De Britten verliezen veel manschappen van het 4e Bataljon, de Royal Fusiliers, na een aanval door Duitse infanteristen.
(Gedenkteken aan 53 gesneuvelde Engelse soldaten van het Royal Fusiliers en het Royal Irish Regiment).
De British Expeditionary Force doden veel Duitse soldaten van het 1e leger onder generaal Alexander von Kluck, maar daarna worden ze vijf km achteruit gedwongen en omdat het Franse 5e leger onder generaal Lanrezac zich te ver naar het oosten heeft
moeten terugtrekken, moeten de Britten wijken.
Op 24 augustus krijgt het Britse 4e Bataljon de opdracht zich terug te trekken naar Le Cateau.
Dit gebeurt tot 27 augustus onder voortdurende gevechten met het Duitse 1e leger onder generaal Alexander von Kluck.
De Duitse aanvallen worden afgeweerd door het Britse 2e korps onder generaal Smith Dorrien ten koste van 7800 doden.
De Britse terugtocht lijkt op een vlucht, maar ze kunnen toch ontsnappen.
Zo komt er een eind aan de Slag der Grenzen.
De Duitsers maken echter een misrekening.
De Duitse bevelhebber Helmuth von Moltke past het Schlieffenplan aan naar aanleiding van de ongeorganiseerde terugtrekking van de Fransen en Britten.
Hij evalueert de strategische situatie echter verkeerd en hij stuurt Duitse troepen naar Parijs, maar ook naar de Elzas als versterking voor een nieuwe aanval.
Hij stuurt ook nog twee korpsen naar het oostfront. Andere eenheden belegeren Maubeuge en Antwerpen.
De Franse generaal Joseph Joffre kent nu de locatie van de Duitse troepen en bereidt een tegenaanval voor in het noordoosten van Frankrijk.
De Franse troepen in Verdun moeten ter plaatse blijven als anker voor het komende offensief.
Hij stelt twee nieuwe legers samen, het 6e leger onder generaal Ferdinand Foch en het 9e leger onder generaal Michel Maunoury.
Na dagen van zware beschietingen door de massieve Duitse 42cm-Houwitsers, die de fortengordel rond Luik tot puin herleiden, geeft het stadsgarnizoen zich over.
Vervolgens trekt het Duitse 1ste leger onder Generaal Von Kluck en het 2de leger onder Generaal Bülow westwaarts over de Maas.
Tijdens zijn terugtrekking blaast het Belgische leger de bruggen achter zich op.
Twee Russische legers, het 1ste onder Generaal Pavel Rennenkampf en het 2de onder Generaal Alexander Samsonov, vallen vanuit het oosten en zuid-oosten Oost-Pruisen binnen,
waar ze op het sterke 8ste leger van Generaal Maximilian von Prittwitz stuiten.
De Russische legers worden ver uit elkaar gedreven en hebben te weinig uitrusting.
Hoewel sterk verspreid en minder in aantal, zorgen de troepen van Prittwitz voor oponthoud.
Op de 17de augustus brengen Duitse strijdkrachten Rennenkampf's voorhoede een nederlaag toe bij Stallupönen.
Resultaat : 3000 gesneuvelden en de Russen moeten zich terugtrekken tot aan e Oost-Pruisische grens.
Daarna trekt de Duitse bevelhebber in Stallupönen, Generaal Hermann von Francois, zich terug in Gumbinnen.
Midden augustus 1914 begonnen de Russen met het uitvoeren van een invasie van de Duitse provincie Oost-Pruisen na het uitbreken van vijandigheden.
De Russische generaal Paul von Rennenkampf viel Oost-Pruisen binnen met het vijfde Russische leger met als doel de stad Koningsbergen in te nemen.
De Duitsers verwachtten dit al en begonnen de slag vanuit een verdedigingspositie, hoewel Hermann von François,
de commandant van het eerste korps van het Duitse achtste leger er van overtuigd was dat zijn beter getrainde en uitgeruste troepen in staat waren de Russen op te houden of zelfs te stoppen.
De massale aanvallen tegen Frankrijk op het westfront waren belangrijker, en daarom werd daar het grootste gedeelte van het Duitse leger ingezet.
Op 17 augustus, voerde François een tegenaanval uit op de oprukkende Russen ondanks orders van zijn meerdere generaal Maximilian von Prittwitz om terug te trekken als er te veel tegenstand was.
Toen Prittwitz hoorde dat François de tegenaanval had ingezet tegen de Russen stuurde hij een adjudant om François te bevelen de aanval te staken en terug te trekken.
De aanval was echter al zo ver in gang gezet dat het niet veilig zou zijn om deze af te breken.
François had ook niet de intentie dit te doen. Hij vertelde de adjudant dat Generaal von François zal terugtrekken nadat hij de Russen heeft verslagen.
Met het resultaat in de waagschaal, gaf François opdracht tot een aanval op de Russische frontlinie.
Hierbij werden 3.000 slachtoffers gemaakt en 3.000 krijgsgevangenen genomen.
Terwijl het Russische leger zich terugtrok tot de grens, voerde Hermann von François met tegenzin de order van Maximilian von Prittwitz uit
en trok 24 km terug naar het westen, om een nieuwe positie rond Gumbinnen in te nemen.
Op 17 augustus 1914 begon de oorlog op het oostfront. Het 1ste Russische leger, 200.000 man sterk, viel onder bevel van generaal v. Rennenkampf Oost-Pruisen binnen.
Tegenover dit leger stonden de 150.000 manschappen van het Duitse 8ste leger onder bevel van generaal v. Prittwitz die de oostelijke grens van Pruisen beschermden
en waarvan het commando gelegerd was te Königsberg (na WO II in Russisch bezit als Kaliningrad).
In overeenstemming met het gewijzigde Schlieffenplan bestond de opdracht van dit 8ste leger er in het oostelijk front te beschermen en een eventuele Russische aanval te vertragen
zodat de Duitse hoofdopmars aan het westelijk front zich op deze taak kon concentreren.
Toen de Russen op een 55 km breed front oprukten ontmoetten de twee legers elkaar bij Stallupönen, een dorpje op zo'n 8 km over de grens.
Het Pruisische Iste korps onder bevel van generaal v. François voerde een lange verspillende aanval (3000 verliezen) uit tegen het centrum van Rennenkampf
en drong de Russen terug tot de grens waarna François zich 15 km naar het westen terugtrok bij Gumbinnen.
Prittwitz plande een tegenaanval tegen de Russen, die weer langzaam oprukten.
Op 20 augustus, bij zonsopgang, begon François, zonder op een bevel daartoe te wachten, op de linkerflank een aanval vanuit Gumbinnen
en dreef de Russische rechtervleugel +/- 10 km terug. In het centrum, waar de aanval pas vier uur later van start ging, was het voor het XVIIde korps onder bevel van generaal v. Mackensen
veel moeilijker om vooruitgang te boeken. De Russen waren inderdaad door de aanval op hun rechterflank gealarmeerd en ontketenden een massale artilleriebeschieting
waardoor een Duitse opmars in het centrum ernstig belemmerd werd.
Het korps van Mackensen trok zich zelfs in totale wanorde 25 km terug.
Hierdoor had op de Duitse rechterflank, waar de strijd juist was losgebarsten, het 1ste reservekorps onder bevel van generaal v. Below, geen ander alternatief dan zich eveneens terug te trekken.
Door de massale terugtrekking van de Duitsers in het centrum en het zuiden kwam de positie van generaal v. François in het noorden eveneens in het gedrang.
Hierdoor werd hij gedwongen om tegen het vallen van de avond de terreinwinst weer prijs te geven en zich eveneens terug te trekken.
Alhoewel de Russen, die 6.000 krijgsgevangenen hadden gemaakt, nalieten de vijand te achtervolgen * ), besloot generaal v. Prittwitz,
in paniek na het vernemen van de Duitse catastrofe, zich terug te trekken achter de rivier de Weichsel, waardoor hij Oost-Pruisen aan de Russen overliet.
Zijn besluit werd nog versterkt toen hij vernam dat Oost-Pruisen eveneens vanuit het zuiden werd aangevallen door het Russische 2de leger onder bevel van generaal Samsonow.
Het Duitse opperbevel, dat het Oost-Pruisische front koste wat kost wilde behouden, kon zich absoluut niet verzoenen met de beslissing van Prittwitz, die op staande voet ontslagen werd.
Hij werd vervangen door de reeds op rust gestelde generaal v. Hindenburg. Generaal Ludendorff werd diens stafchef.
Dit vermaarde duo zou al vlug het tij in het voordeel van de Duitsers doen keren (Zie slagen bij Tannenberg)
Rennenkampfs 1ste leger werd op aandringen van Frankrijk te vroeg ingezet. De mobilisatie was nog niet volledig voltooid en de ravitaillering was nog niet op orde.
Een exploitatie van het Russisch succes zou fataal geweest kunnen zijn.
Koning Albert I beveelt het Belgische leger, zo'n 75.000 man sterk, zich terug te trekken in de haven van Antwerpen, waar reeds een garnizoen van 60.000 manschappen gelegerd is.
In twee dagen tijd is de zaak rond en de Duitsers schakelen zo'n 60.000 man in om Leopold in de versterkte stad vast te houden terwijl het gros van hun troepen naar de Frans-Belgische grens trekt.
In augustus werd Aarschot door het Duitse leger bezet.
Kolonel Johannes Stenger van de 8e Infanteriebrigade nam met enkele Duitse officieren zijn intrek in het huis van burgemeester Jozef Tielemans op de hoek van de Peterseliestraat (nu Martelarenstraat) en de Grote Markt.
Ooggetuigen, waaronder de ouders van Jozef De Vroey, die hier later het boek "Woensdag 19 augustus 1914 - Aarschot" over schreef, hadden gezien hoe Duitse officieren er plezier in hadden om voorbijgangers vanuit een slaapkamerraam te beschieten.
Er ontstond tumult toen op de markt huizen in brand werden gestoken omdat er, volgens de Duitsers, vrijschutters verscholen zaten.
Kolonel Stenger kwam op het balkon kijken en werd dodelijk getroffen door een kogel. Hij werd, met zijn hoofd onder een handdoek, neergelegd op een bed.
Waarschijnlijk werd de kolonel, die een kwalijke reputatie had, doodgeschoten door een van zijn eigen soldaten.
Rond 19 uur werden burgers uit hun huizen gehaald. Vrouwen en kinderen moesten zich rond de pomp op de markt verzamelen; de mannen werden in een hoek gedreven.
Duitsers escorteerden 83 mannen naar de Leuvensesteenweg. Onderweg konden er zich vijf uit de voeten maken.
In een weide werden ze, drie aan drie, neergeschoten. Drie van hen konden in de verwarring ontkomen toen de Duitsers in het wilde weg begonnen te schieten.
De doden werden haastig door de Duitsers begraven.
Een tweede groep gijzelaars werd kort nadien naar het marktplein gebracht, de handen geboeid op de rug.
Rond elf uur 's avonds werd burgemeester Tielemans, zijn zoon en zijn broer ook naar het marktplein gebracht.
De echtgenote van de burgemeester stond aan de pomp en zag hoe haar man samen met de grote groep werd weggebracht naar een aardappelveld langs de Leuvensesteenweg.
De burgemeester, zijn zoon en broer werden voor een Duits standgerecht haastig ter dood veroordeeld en doodgeschoten.
Omdat de verantwoordelijkheid van de Aarschottenaars op één op drie werd ingeschat werden van de tweede groep 25 man geëxecuteerd, door ze op één lijn te plaatsen en elke derde man een nekschot te geven.
Mensen die in de buurt woonden werden opgetrommeld om hun stadsgenoten te begraven.
19 augustus : aarschot tijdens de Eerste Wereldoorlog
De woorden van Alexander Powell, de Amerikaanse oorlogscorrespondent van The New York World - één van de eerste buitenlanders die Aarschot tijdens de Eerste Wereldoorlog bezocht zijn veelzeggend: In many parts of the world I have seen terrible
and revolting things, but nothing so ghastly, so horrifying as Aerschot.
Na de slag bij Aarschot - Ourodenberg - op 19 augustus 1914 zet het Duitse leger zijn optocht verder en valt de stad binnen.
Beide colonnes komen op de Grote Markt samen om vandaar hun opmars verder te zetten naar Leuven. Bijna alle Belgische soldaten hebben op dat ogenblik de stad verlaten.
De Aarschottenaren zijn bang. Er zijn vele berichten binnengelopen over het ruwe optreden van de Duitsers bij hun intocht in andere gemeenten.
Ook de gebeurtenissen die zich de vorige dag en in de vroege ochtend in Ourodenberg hebben afgespeeld, dringen tot de inwoners door.
Ook in Aarschot gaan de soldaten woest tekeer en laten niets onverlet. Huizen worden geplunderd, sommigen in brand gestoken, burgers worden geslagen en opgepakt.
De stoet gevangenen groeit voortdurend aan.
Om ongeveer drie uur in de namiddag komt de Duitse generale staf Aarschot binnen.
Kolonel Stenger, de bevelhebber van de 8ste Duitse infanteriebrigade, neemt met twee officieren, Schwarz en Beyersdorff, zijn intrek in het huis van de burgemeester.
Zijn kamer geeft via een balkon uit op de Grote Markt.
Rond zes uur s avonds staat overste Stenger samen met twee officieren op het balkon. Ze kijken naar de troepen op de markt. Die staat vol wagens en soldaten.
Op dat ogenblik passeert een proviandcolonne. Daarop volgt onmiddellijk een heftig geweersalvo. Op een aantal plaatsen in de stad wordt gevuurd.
Duitse soldaten beweren dat de Aarschotse burgers hen beschieten. In een oogwenk staan de voorbijtrekkende colonnes stil. Wagens botsen op elkaar.
Duitsers beginnen in het wilde weg te schieten. Tijdens deze schietpartij, die een twintigtal minuten duurt, wordt kolonel Stenger op het balkon doodgeschoten.
De Duitsers besluiten dat het zonder de minste twijfel gaat om een vooraf beraamde overval van sluipmoordenaars - francs-tireurs - van de Aarschotse bevolking op de Duitse troepen.
De Aarschottenaren zijn er op dat ogenblik van overtuigd dat misnoegde Duitsers aan het muiten sloegen.
Een groep soldaten was niet tevreden over hun overste en wilde zich, onder het mom van een Aarschotse volksopstand, van hem ontdoen.
De represailles waren hard, bijzonder hard! De Duitse soldaten beginnen een wilde zoektocht naar francs-tireurs.
Huizen worden in brand gestoken, vluchtende burgers vastgehouden op de Grote Markt.
De Duitse soldaten nemen een eerste groep van jongens en mannen apart, brengen ze met opgeheven handen naar de Leuvensesteenweg en executeren ze . 75 burgers laten het leven.
Even later wordt een tweede groep ook naar de Leuvensesteenweg gebracht, maar nu iets meer in de richting van Leuven, achter de hoeve Stockmans, waar nu de Sint-Rochuskapel staat.
Burgemeester Tielemans, zijn 15- jarige zoon, broer en twintig anderen, worden in koelen bloede doodgeschoten.
Tielemans wordt verantwoordelijk gehouden voor de dood van Stenger.
Terwijl de terechtstellingen worden uitgevoerd, moeten de vrouwen en de kinderen de hele nacht van 19 op 20 augustus op de brandende markt blijven.
Pas in de vroege ochtend mogen ze eindelijk naar huis. Wat later klinkt echter een nieuw bevel: de hele stad dient ontruimd te worden.
Alle inwoners moeten onmiddellijk de stad verlaten. Ze worden uitgedreven en vluchten weg.
Met pak en zak beladen verlaat een massa mensen, vooral vrouwen en kinderen men schat drieduizend de stad.
Onder hen mevrouw Tielemans, de vrouw van de burgemeester, en haar dochter. De vluchtelingen trekken naar dorpen in de buurt, naar de kust en naar Antwerpen.
Velen komen in Nederland, Engeland of Frankrijk terecht.
Aarschot is een dode stad en blijft verweesd achter.
Op 20 augustus was Brussel in handen van het Duitse 4e legerkorps onder generaal Sixt von Arnim.
Het Duitse 1e, 2e en 3e leger trokken verder België binnen.
De Duitsers stuurden 60.000 man naar Antwerpen om de Belgische koning en zijn troepen daar vast te houden terwijl de rest van hun troepen naar de Frans-Belgische grens oprukte.
Vanaf 20 augustus verplaatst de Slag der Grenzen zich naar de beboste Ardense regio ten noorden van Metz.
Twee Franse legers trekken op volle snelheid België binnen en stuiten op 22 augustus op twee Duitse legers die zich door Luxemburg haasten in het zuid-oosten van België.
Daarop volgen drie dagen van bittere, verwarrende gevechten, waarbij de in aantal zwakkere Fransen de Duitse aanvallen afweren en vervolgens hun eigen tegenaanvallen lanceren.
De Franse lijden zware verliezen.
(een Frans 75mm kanon : dit lichtgewicht kanon kon makkelijk over het slagveld verplaatst worden en bood dus meteen hulp bij zowel aanval als verdediging.
Het kon tot 20 maal per minuut afgevuurd worden)
Hun 3de leger onder Generaal Pierre Ruffey, wordt zo goed als vernietigd.
Het 4de leger van Generaal Fernand de Langle de Cary wordt zwaar gehavend.
Het resterende Franse leger, achtervolgd door de Duitsers, trekken zich terug tussen de Maas en de Marne, waarbij hun rechtervleugel rust op de versterkingen van Verdun.
De gruweldaden te Zemst, begaan door de Uhlanen te Zemst op 25 augustus 1914 zijn minder bekend dan gelijkaardige oorlogsmisdaden begaan tijdens dezelfde campagne in steden als Dinant en Leuven, omdat het aantal slachtoffers daar veel hoger lag.
Dit artikel is gebaseerd op getuigenissen van dorpsgenoten, gepubliceerd in een boek.
De Duitsers hadden op 20 augustus 1914 Brussel ingenomen, daar waar de Belgische militairen zich in de fortengordel rond Antwerpen hadden geconcentreerd.
Tussen beide gebieden ontstond een soort niemandsland, waarin het gewone leven zijn gang ging, buiten dat de mensen die het zich konden veroorloven veiliger oorden hadden opgezocht.
De gewone boer verkoos te allen tijde bij zijn vee en land te blijven. De Duitsers staken hun neus aan het venster te Zemst en bouwden er een wachtpost op de brug over de Leibeek,
een zijarm van de Zenne, aan de Brusselsesteenweg, niet ver van de grens met Mechelen.
Op deze regenachtige zaterdag was Mechelen als een dode stad, zonder nog één Belgische vlag.
De Uhlanen hadden aan hun wachtpost aan de Zennebrug de bejaarde burgemeester als een soort gijzelaar bij zich.
Een paar dames werden opgehouden en moesten hun auto aan de Duitsers laten. In ruil kregen ze een paardenkar.
Vier Uhlanen reden ze met de opgevorderde wagen vanuit Zemst in volle vaart naar Mechelen, waar al minstens één Uhlaan neergekogeld werd door een karabinier.
Op zondag 23 augustus reden een paar Duitse Uhlanen vanuit Zemst naar Hombeek om er een kijkje te nemen, want dat was de hoofdtaak van deze militaire groep: verkennen.
De zoon van de koster van Hombeek had de soldaten al zien afkomen vanuit de kerktoren en liet de Belgische soldaten, die in een dorp verderop (Leest) verbleven, verwittigen.
De Uhlanen werden allen ter plaatse neergeknald.
Ook langs de spoorlijn Mechelen - Brussel werden er die dag Uhlanen neergeschoten door Belgen gelegerd op de spoorberm aan het Mechelse Coloma-complex.
Een dag later, een zonnige maandag 24 augustus, durfden Belgische jagers te paard de confrontatie aan dichter tegen de vijand, vlak aan de grens Mechelen-Zemst te Geerdegem.
Meestal lieten vele Uhlanen, slechte schutters als ze waren, tijdens deze kleine confrontaties het leven.
De soldaten van deze Duitse gevechtseenheid schoten volgens de Zemstenaren onderarms.
Die dag bezetten de Belgen het Zemstse gehucht De Brug, een huizengroep gelegen aan de Zenne en de Leibeek. Ze brachten er de nacht door in de huizen van de bewoners.
De officieren bespraken er het mogelijk verdere verloop van de gevechten en bepaalden er de frontlijn voor de volgende dagen.
De Duitsers trokken zich voorlopig even terug richting hun kampement tussen Zemst en Hofstade. Hun aantal werd geschat op 2000.
Dinsdag 25 augustus staat bekend als de dag van de eerste uitval uit de forten rond Antwerpen.
Rond 3 uur werden de Belgische soldaten gewekt. De hoefslagen op de kasseien verraden de aanwezigheid van de Duitse Uhlanen.
Hun leider was een kolonel. Deze werd prompt door het hoofd geschoten door een Gents soldaat. Anderen werden eveneens neergeschoten.
Ook de Belgen trokken in verwarring richting Mechelen.
Deze terugtrekking zou achteraf een ramp betekenen voor de Zemstste burgerbevolking, want tijdens het krieken van de dag, vlak na het treffen, kwamen de Duitsers als een vloedgolf over het dorp.
Zij inspecteerden elk huis in het gehucht De Brug en bekoelden hun woede op de bewoners, die aangemaand werden naar buiten te komen.
Meermaals werden hun huizen in brand gestoken met zogenaamde "pastilles nitrocellulose gelatinées" of door middel van het besproeien met benzine.
Verschillende mensen die tegenstribbelden werden dood- of neergeschoten.
Alexander Bouwens, bijgenaamd Sander. Deze leerjongen van de plaatselijk fietshersteller was een wees geboren te Gilly in 1894. Toen de Duitsers de werkplaatsen in brand staken vluchtte hij, waarna de Duitsers hem oppakten. In de verwarring zag hij de kans om te ontsnappen, maar liep prompt in de armen van aankomende soldaten. De dronken, opgehitste mannen grepen de jongen vast en wierpen hem op de grond. Met een bijl uit de beenhouwerij hakten ze zijn benen af tot boven de knieën en daarna zijn armen tot boven de ellebogen. De buren zagen hoe de Duitsers achteraf de ledematen en de romp van de jongen in het vuur gooiden.
Louis De Boeck, die 's morgens met zijn fiets in het Mechelse Arsenaal wilde gaan werken, werd door de nek geschoten
Naast het huis waar dit incident plaatsvond, woonde melkventer Jan Van Relegem en zijn vrouw Fannie De Rey, een jong koppel. Toen de Duitsers zijn paard wilden opeisen versperde de man de Duitsers de weg, waarop dezen hem prompt een dumdumkogel door de dij joegen. Toen zijn vrouw op de plaats van het onheil arriveerde, wierp ze zich woedend op de soldaten. Deze schoten haar door de borst. Van Relegem heeft nog een jaar geleefd. Door slechte verzorging van zijn wonde overleed hij in 1915. Bij de vrouw werden verrassend genoeg geen vitale organen geraakt en zij genas in extremis nog.
Armand Van der Heyden zijn beenhouwerij werd in brand gestoken, terwijl er nog mensen in huis zaten. Toen hij door het dak wilde ontsnappen werd hij door scherpschutters door het hoofd geschoten. De andere bewoners bleven ongedeerd.
Vader Joannes Van Dam en zijn zoon Frans, die zeer kort bij de grens Mechelen-Zemst woonden, werden later teruggevonden onder het lijk van een Duits soldaat in de kalkput van hun eigen huis. De vader was doodgeschoten, de zoon was door de keel gestoken
De wandaden gebeurden rond 5 uur in de ochtend. Bij de familie van Felix Alcide werd na het inbeuken van de deur de koekoeksklok kapotgeslagen. Ze had net 5 uur geslagen. De man en zijn familie werden naar het centrum gevoerd. Midden op de weg kreeg hij een bajonetsteek in de rug. Hij werd nadien naar het klooster vervoerd en overleefde het incident.
Aan de overkant van de weg, bij de familie Bal, vielen twee doden te betreuren. De vader trachtte met een koffer snel uit zijn huis te raken maar werd prompt doodgeschoten. Zoon Jean werd woest en begon de Duitsers uit te schelden. Zijn grootvader wilde hem nog beschermen maar hij rukte zich los en liep naar de soldaten. Zijn buik werd opengereten door een bajonet terwijl de grootvader hem nog terug probeerde te trekken.
De Amerikaanse correspondent E.A.Powell hielp mee een vader en een zoon begraven, onschuldige landbouwers.
De vader had volgens de journalist 22 bajonetsteken in zijn hoofd. De reporter kon nog net ontsnappen met zijn auto voor de oprukkende Uhlanen, samen met de laatste Belgische soldaten die de aftocht van de rest moest dekken.
De Amerikaanse diplomaat Hugh Gibson was op 25 augustus eveneens aanwezig op de plaats van het onheil.
Samen met een Belgisch kolonel volgde hij vanop de spoorwegberm de bewegingen van de Uhlanen. Ook zijn getuigenissen werden nadien eveneens gepubliceerd.
De Duitsers begonnen na hun wandaden gijzelaars te verzamelen, omdat ze inzagen dat ze een levend schild nodig hadden tijdens hun terugtrekking naar Brussel toe.
Tijdens deze actie vielen nog een aantal slachtoffers door het ongeduld van de Uhlanen. Al deze wandaden duurden tot 10 uur in de ochtend.
In grote wanorde trokken de Duitsers zich terug samen met hun gewonden die zij op een hoop op paardekarren hadden gelegd.
De aftocht onder beschutting van de Zemstse gijzelaars ging van Zemst, Eppegem en Houtem naar Peutie.
In dit dorp hielden ze halt aan de kerk. Er werden 6 personen geselecteerd om geëxecuteerd te worden: Corneel Van Messem, Petrus De Greef, Louis Alcide, Jan Beullens, Frans De Wit en een zekere Van Oppens uit Mechelen.
Zij dienden hun eigen graf te graven en werden ter plekke doodgeschoten, nadat ze tevergeefs om genade hadden gesmeekt.
Eén van hen stond na het eerste salvo terug op en smeekte opnieuw om genade. Inwoners van Peutie beweerden dat er zelfs een paar levend werden begraven.
In Zemst-Laar werden er eveneens twee gijzelaars, Joseph Diddens en Jean François De Buyser, op ongeveer dezelfde manier om het leven gebracht
Onder het waakzame oog van Koning Albert, die om 7.30 uur van op de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen de plaats van de gevechten overschouwde,
staken de Belgen in groten getale zuidwaarts de Zenne over richting Zemst-dorp en zaten de Duitsers achterna met grote omzichtigheid.
De Jagers deden hun naam alle eer aan. Deze jongens waren niet aan hun vuurdoop toe en doorzochten ieder hoekje en iedere struik.
Met veel schrik trokken zij over de Hoogstraat door de opgeschoten aspergevelden, die eventueel als hinderlaag-object zouden kunnen gebruikt worden.
Toen zij uiteindelijk de kerktoren van Zemst ingenomen hadden konden zij de situatie beter overschouwen.
De Duitsers hielden Elewijt in hun greep en van daaruit beschoten zij de kerktoren van Zemst.
De dorpelingen ontvingen de Belgen als helden en boden brood en melk aan, doch de officieren raadden hen toch aan het dorp te verlaten.
Volgens hen zou er morgen (26 augustus) opnieuw slag geleverd worden.
De inwoners hadden een dag de tijd om hun doden te begraven.
Waarom Adolphe Max een oorlogsheld werd (en een boulevard in Brussel kreeg)
Toen de Duitsers in augustus 1914 aan de rand van Brussel waren gesignaleerd, liet de toenmalige Brusselse burgemeester Adolphe Max overal aanplakbiljetten met de rechten van de Brusselaars verspreiden.
Onderaan het pamflet stond deze opvallende zin: 'ZOOLANG IK ZAL LEVEN EN IN VRIJHEID VERKEEREN, ZAL IK UIT AL MIJNE KRACHTEN DE RECHTEN EN DE WAARDIGHEID MIJNER MEDEBURGERS VERDEDIGEN.'
Adolphe Max liet toen al blijken dat hij de bezetting niet zo maar over zich heen zou laten gaan. Hij wist ook dat hij daarmee zijn vrijheid op het spel zette.
Op 20 augustus 1914 trokken de Duitsers Brussel binnen. Hun opmars werd geen strobreed in de weg gelegd.
De hoofdstad was geen militair bolwerk zoals Antwerpen of Luik en was dan ook nauwelijks verdedigbaar.
Langs de Brusselse boulevards had de doodstille menigte zich wachtend verzameld.
'En toen arriveerde, vanuit het oosten, opmarcherend onder de triomfboog van het Jubelpark en langs de Wetstraat, een vloedgolf van Feldgrau.
De hele dag en de hele nacht weerklonken de laarzen op de kasseien, en de volgende ochtend marcheerden ze nog steeds', beschrijft Sophie De Schaepdrijver de intocht.
Drie volle dagen en nachten duurde de intocht in Brussel. Dat maakte indruk.
De Duitse militaire staf palmde het stadhuis op de Grote Markt in en hees er de Duitse vlag.
Maar ook burgemeester Max zelf bleef standvastig in het stadhuis, hij bracht er zelfs enkele nachten door om de controle over het gebouw niet te verliezen.
Max probeerde intussen het moreel van de Brusselse bevolking hoog te houden.
Hij protesteerde tegen de eis om Belgische vlaggen te verwijderen en liet ook nieuwe aanplakbiljetten bevestigen zonder voorafgaande Duitse toestemming.
Hij dacht er niet aan te wijken, hoe moeilijk zijn positie ook. Voor de Duitsers was hij een lastige vlieg die rond hun hoofd bleef brommen. Een confrontatie kon niet uitblijven.
Die kwam er al op 24 september, nauwelijks een maand na de Duitse intocht in Brussel.
Bij het begin van de bezetting had het Duitse bevel van Brussel een oorlogsschatting van 50 miljoen frank geëist, een voor die tijd absurd hoog bedrag.
Hoewel de Brusselse gemeenten uiteindelijk over de brug kwamen, vonden de Duitsers dat de betaling niet snel genoeg ging.
Ze stopten met de uitbetaling van opeisingsbonnen die de bevolking in ruil voor opgeëiste goederen had gekregen.
Daarop liet Max op zijn beurt de resterende miljoenen die nog betaald moesten worden, blokkeren.
Het was de druppel die de Duitse emmer liet overlopen. Wegens zijn verzet werd de Brusselse burgemeester aangehouden en afgevoerd.
Adolphe Max had het nauwelijks een maand onder de bezetter uitgehouden. Hij zou de rest van de oorlog in Duitse gevangenschap doorbrengen.
Duitse troepen op de Grote Markt in Brussel. (A.S.B.)
Zo werd schepen Maurice Lemonnier plaatsvervangend burgemeester van de stad. Hij heronderhandelde de oorlogsschatting en verkreeg dat er 5 miljoen afging.
Tegelijk ging ook Lemonnier de weg van geweldloos verzet op.
Zo verwierp hij de Duitse eis dat er een belasting op 'afwezigen' (mensen die aan het begin van de oorlog uit het land gevlucht waren) zou komen, een eis die weer werd ingetrokken.
Ook weigerde hij een lijst met werklozen te geven omdat die naar Duiste werkplaatsen gedeporteerd zouden worden.
Voor Lemonnier brak de kruik in april 1917 toen het Duitse bevel wilde dat alle ijzeren omheiningen rond de huizen zouden worden afgebroken (Duitsland vond steeds moeilijker grondstoffen om zijn oorlogsmachine draaiende te houden).
Lemonnier weigerde maar dit keer lieten de Duitsers het daar niet bij. Lemonnier werd op zijn beurt aangehouden, veroordeeld en naar Duitsland afgevoerd.
Intussen zat ook Emile Jacqmain in gevangenschap. Jacqmain was Brussels schepen van Onderwijs tijdens de bezetting.
Toen de Duitsers in februari 1917 alle scholen wilden sluiten om zo op steenkool te besparen, stelde hij voor er toch een paar open te houden.
Dat was niet naar de zin van de bezetter. En zo werd ook Jacqmain gearresteerd en in een werkkamp gezet.
Max, Lemonnier en Jacqmain waren drie helden van de Brusselse politiek die niet wilden buigen voor 'den Duitser'.
Toen ze aan het eind van de oorlog naar Brussel terugkeerden, werden ze gefêteerd door de hele stadsbevolking.
Hun onverzettelijkheid verdiende een ereplaats in de geschiedenisboeken. Brussel ging op zoek naar een gepaste manier om hen te eren en vond die in zijn stratenplan.
Vanaf nu zou de centrale Anspachlaan niet langer aansluiten op de Noordlaan, de Henegouwenlaan en de Zennelaan.
Die straatnamen werden voorgoed geschrapt en vervangen door die van de nieuwe helden: de Adolphe Maxlaan, de Maurice Lemonnierlaan en de Emile Jacqmainlaan.
Op 20 augustus bezetten Duitse strijdkrachten de Belgische hoofdstad Brussel.
Ondertussen staan de Duitsers - die een omsingeling vrezen - in Gumbinnen tegenover de langzaam oprukkende Russische manschappen van Rennenkampf.
Generaal von Francois die - in tegenstelling tot de aarzelende Prittwitz - vastberaden optreedt, drijft Rennenkampf acht kilometer terug.
Andere Duitse aanvallen zijn eerder zonder succes.
Prittwitz wordt dan ook vervangen door de iets oudere Generaal von Hindenburg, die eigenlijk al met pensioen was, maar terug onder de wapens geroepen werd.
Hindenburgs stafchef wordt de dynamische Generaal Erich Ludendorff, die kort voordien het crusiale Luikse grensfort veroverde.