Gedichten schrijven is een kunst. Niet iedereen zou zoals Joke Van
Leeuwen zoiets als dit kunnen schrijven.
Ik
voel me ozo heppie
Zo
heppie deze dag
En
als je vraagt: wat heppie
Als
ik eens vragen mag
Dan
zeg ik: hoe wat heppie
Wat
heppik aan die vraag
Heppie
nooit dat heppieje
Dat
ik hep vandaag
Een bekende dichter in België is zeker Guido Gezelle. In Nederland
is dat Annie M.G. Schmidt. Drie generaties waren opgegroeid met haar gedichten.
Ook ikzelf was betoverd door Dikkertje Dap.
Dikkertje
Dap klom op de trap
s
morgens vroeg om kwart zeven.
Om
de giraf een klontje te geven.
Dag
Giraf, zei Dikkertje Dap,
Weet
je, wat ik heb gekregen?
Dichters komen en gaan. Gedichten zijn dan ook erg geliefd bij
iedereen. Gedichten gaan over de dingen in het leven, sommige steden hebben
zelfs een stadsdichter. Dichters bekijken immers het leven met gekleurde brillen.
Met deze gedachte bedacht Jan Van Coillie de titel van zijn gedichtenbundel Met
gekleurde billen zou het leven mooier zijn.
Iedereen heeft zijn eigen gedachte over gedichten. In zijn gedicht
Programma houdt Tom Lanoye rekening met al die gedachten. Gedichten zijn als
een toverbal.
Je
zuigt en zuigt
Maar,
telkens komen er andere
Kleuren
tevoorschijn en voor
Je
t weet, heb je allemaal
Niets
meer. Dàt is het, vind
Ik.
Zoiets. Ongeveer.
Een dichter weet dingen te beschrijven en prachtig te verwoorden
waar andere mensen niet eens kunnen over praten. De dichter gaat de strijd aan
met onderwerpen als dood, liefde, vreugde, verdriet, geweld De uitslag is een
betoverend gedicht. Zo beschrijft Bart Moeyaert in het gedicht de dood van een
grootouder. Hij zegt dat liefde je spieren geeft.
Ik
dacht dat het niet kon:
Dat
iets wat je niet ziet
Je
alle dagen draagt
En
sterker maakt.
Alsof
je spieren krijgt
Van
liefde.
Een dichter moet met taal kunnen spelen. Zoals Roald Dahl in zijn
gedicht Hoge Noot. Of Joke Van Leeuwen in haar gedicht Wil je met me naar .
Gaan
we samen in de dinges
En
de weetnietmeerzovlug
Even
in de komwatwasset
En
dan weer naar huis terug.
Zo zie je maar dat dichters met hun gedichten soms dichter bij jou
staan dan je denkt. Want dichten is toveren. Daarom sluit ik nu af met een
eigen gedicht.
Mijn familie is als een lied. Dat iedereen anders hoort en ziet. De cello en de contrabas zijn de mama' s en de papa' s. En de oude klanken uit de trom zijn opa en bobon. En de jonge klanken uit de fluit steken er als kinderen tussenuit. Samen is dat een symfonie. Zo is het hoe ik mijn familie zie.
Ik heb twee poezen: Babs en Floor. Babs is een kleine grijze kat, die niks liever doet dan buiten rond te rennen. Floor daarentegen, is zelfs te lui om nog maar uit haar mand te komen. Over haar gaat dit gedicht.
Een ongewone vriendin
Mijn beste vriendin heeft veel haar. Met slapen is ze nooit klaar. Als ze kwaad is, begint ze te klauwen. Maar het is onmogelijk om niet van haar te houwen. Mijn beste vriendin slaapt in een mand. Ze heeft wel een staart, maar geen hand. Mijn beste vriendin is een miauwende schat. Het is mijn allerliefste, kleine schat.
Ik hou ervan om gedichten te schrijven. Dat is al sinds mijn negen jaar. Dit is één van de gedichtjes dat ik heb geschreven. Misschien ga ik er nog meer laten zien.
De krokodil
Indat cafeetje daar zit Grote Jan. Die kan nogal wat vertellen, man! In één, twee, drie, het is echt waar, heeft die een verhaaltje klaar. Jan zei: ik kwam eens extra vroeg thuis van het werk op een dag. En je kunt niet raden wat ik toen zag. Het is niet dat ik het graag wil, maar in mijn woonkamer stond een krokodil! Hij had belletjes in zijn oren en de soepjurk van mijn vrouwtje aan. Ik vroeg: "Wat heb je met men vrouw gedaan?". Maar herken je me dan niet?' vroeg het beest. Ik ben het, je vrouwtje, ik ben naar de coiffeur geweest!