( De oude schrijfwijze is in dit document
overgenomen)
Het Departement van Justitie heeft, op het
grondgebied der gemeente St Andries, uitgestrekte gebouwen doen oprichten,
genoemd Rijksweldadigheidsgestichten, en waar thans, drie verschillende
kategories van kostgangers een onderkomen vinden. Deze zijn heden in getal van
303 plus 14 kinderen van minder dan 2 jaar oud welke hunne moeder vergezellen.
Zij zijn onderscheidelijk als volgt:
1 De geïnterneerden van het Toevluchtshuis,
overgebracht van Brugge naar St Andries in de maand december 1918.
2 De opgeslotenen van het Bedelaarsgesticht, geplaatst te St Andries, sinds de
maand december 1920
3 De afdeeling voor kalme geesteskranken, gesticht door het Koninklijk besluit
van 24 Februari 1928
Afzonderlijke lokalen zijn aan ieder der
hoogerbedoelde afdeelingen voorbehouden, derwijze dat alle aanrakingen tusschen
deze verschillende bevolkingen wordt vermeden.
De twee eerste zijn bestemd tot de interneering
van meisjes en vrouwen, van ten minste 18 jaar oud, en ter beschikking
van het Staatsbestuur gesteld, krachtens de wet van 27-11-1891 tot beteugeling
der landloperij en bedelarij.
De art. 3-13-14 en 16 van voornoemde wet bepalen het
onderscheid volgens hetwelk een vrouw in staat van landloperij of bedelarij
bevonden, in het Toevluchtshuis of Bedelaarsgesticht moet worden overgebracht.
De interneering dezer ongelukkige verdwaalden heeft voor doel hunne zedelijke
opbeuring te beproeven, en, zoo hun ouderdom en hun aanleg het nog toelaten,
hunne sociale herklassering te vergemakkelijken.
In de meeste gevallen, geldt het hier de uitslagen van een onvolledige en soms
slechte opvoeding te verbeteren.
Onaangezien de verzedelijkende werking waaraan deze vrouwen zijn onderworpen gedurende
hun verblijf te St Andries, ontvangen diegene, die blijk van eenigen aanleg
geven, ook een verstandelijke,huishoudelijke en beroepsvorming, die hun
doorgaans ontbreekt.
De arbeid is een belangrijke factor tot opbeuring .De organisatie ervan is geregeld
door het Koninklijk besluit van 20-1-1894, hetwelk niet gedoogt dat een
opgeslotene toto eenig handwerk bekwaam, lui en zedig zou blijven.
Het Gesticht bezoldigt de verscheidene kostgangers
voor al het verrichte handwerk: zoodat zij, bij hun vertrek, over eenig geld
beschikken dat hun toelaat in hunne eerste noodwendigheden te voorzien.
Het Toevluchtshuis herbergt ook, voorloopig, valiede vrouwen zonder
schuilplaats en geldmiddelen, maar belangstelling verdienende: dit, in
afwachting dat hun levensbestaan in de
vrije wereld kan worden versterkt.
Voor de zeventigjarigen en gebrekkelijken, vult de interneering in het
Toevluchtshuis onder vorm van hospitalisatie, den bijstand aan die hun door de
liefdadige besturen is verschuldigd.
Eindelijk, de onverbeterlijke vrouwen die in het
Bedelaarsgesticht worden opgenomen tengevolge van omstandigheden voorzien bij
art. 13 van voornoemde wet ( vadsigheid, losbandigheid, enz.) worden, door het
feit hunner opsluiting, belet last en nadeel te berokkenen aan de maatschappij.
Deze enkele beschouwingen bewijzen het nut van
hoogergenoemde Gestichten.
Bedoelde gestichten bevatten een hoeve waar de opgeslotenen zich toeleggen op
veefokkerij, plantenteelt, enz.
De produkten worden gebruikt door het Gesticht; daar
de hoeveelheid de noodwendigheden overtreft, zoo wordt een vrij aanzienlijk
overschot in den handel verkocht.
De inrichting wordt bediend door de zusters der congregatie van St Vincentius à
Paulo te Anzegem.
-----------------------------------------------------------------------------------------
Bron:
Uit het boek, Beschrijving der gemeente St Andries
auteur Ridder van Outryve dYdewalle
Ter gelegenheid van het eeuwfeest 1930
|