Inhoud blog
  • Kunstenaar op weg naar...
  • augustus 2013 Met de fiets naar Boedapest
  • Juli 2013 een trainingsrit met de racefiets
  • Onderweg in de Morvan september 2012
  • Provence zomer 2013
    Zoeken in blog

    Peter's Blog

    16-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.augustus 2013 Met de fiets naar Boedapest

    Onderweg naar Boedapest                        

     

    Elke reis bevat op zijn minst een aspect van overgave, lange uren, als het voortglijden van het water.

     

    Op 4 augustus 2013 ben ik met de fiets naar Boedapest vertrokken. Ik heb een reisgids meegenomen en een boek. De reisgids is van Clemens Sweerman, hij bevat kaarten en een beschrijving van een fietstraject dat zoveel mogelijk de noordelijke grens van het vroegere Romeinse Rijk volgt, de Limes. Dank zij deze gids heb ik de Limes leren kennen en kunnen ontdekken. Het boek dat ik mee heb is van Claudio Magris: Donau, biografie van een rivier. Claudio Magris is voor mij vanaf Regensburg een soort reisgezel geworden. De citaten in deze tekst komen allemaal uit zijn boek.

     

     

    Over de Duivel en de Engel

     

    Ik ben aangekomen in de bisschoppelijke en keizerlijke stad Regensburg. Mijn hotel ligt aan een grote boulevard, iets buiten de stad. Het water uit de douchekraan heeft het zweet en stof van mijn lichaam gespoeld en ik ben klaar voor de stad. Aan de receptie van het hotel zit een jonge vrouw, ze glimlacht vriendelijk. ‘Alles in Ordnung?’ Ze heeft mooie ogen. Ik ben blij dat ze wil weten of alles naar wens is en ik zeg het haar met plezier. Ze glimlacht.  Even later sta ik op de stoep en hoor ik mezelf Duits praten: ‘Alles in Ordnung?’…. Duitsers zijn als de oude Romeinen…

     

    De Romeinen waren meesters in het controleren en organiseren. Orde en controle zijn de sleutelwoorden van de Romeinse overheersing. Aan het begin van onze jaartelling bestuurden ze een formidabel wereldrijk dat zich uitstrekte rond de Middellandse zee. De noordgrens van dit Romeinse rijk, de Limes volgt vanaf de Noordzee de loop van de Rijn, dan de Main en vanaf Regensburg de Donau. Talrijke steden als Wenen, Bratislava en Boedapest zijn ontstaan langs deze Limes. De resten van deze Limes en bijhorende vestingen zijn op vele plaatsen nog aanwezig. Het volksgeloof schrijft de bouw van deze muren, van dit nu verbrokkelde tracé van stenen toe aan de Duivel.

     

    Voor de boer uit de late Middeleeuwen, die niet verder kon kijken dan het veld dat hij ploegde, was de idee van de Limes, van de wal die tot aan de Zwarte Zee de grenzen van het Romeinse Rijk moest markeren, iets ondenkbaars en bovenmenselijks dat de tastbare dagelijkse werkelijkheid te boven ging.

     

    Niet de duivel, maar de Romeinse keizers hebben die stenen grenslijn getrokken. Aan deze zijde van de lijn lag het keizerrijk, de idee en de universele heerschappij van Rome, aan gene zijde waren de barbaren.

     

    Ik lig ’s avonds te denken aan de onmetelijke afstand van de Limes die ik aan het volgen ben en de duivelse onmogelijkheid om die grens te controleren. De Romeinse keizers, Hadrianus, Augustus, Vespasianus, Marcus Aurelius, hadden duivelse ambities. Maar wie of waar is dan eigenlijk de engel? Vanavond is het meisje aan de receptie de engel…

     

    Natuurlijk betekende Rome ook, en vooral, overheersing. De universaliteit waar het rijk aanspraak op maakte was een vermomming van die overheersing en als zodanig gedoemd ten onder te gaan.(…) De verachte barbaren zijn de makers geworden van het nieuwe Europa; later hebben de Slavische volken hun uur horen slaan; de Chinezen die de blanken in riksja’s rondreden zijn nu een wereldmacht.

     

    Voor iedereen breekt het uur aan van zijn taak in de geschiedenis. ‘Die Wal’, waarvan de ruïnes oprijzen tussen de velden en hagen, vertelt het grote uur van het Romeinse Rijk. Onze geschiedenis, onze beschaving, ons Europa zijn dochters van die Limes. De stenen spreken van het grote pathos van de grens, van de noodzaak en het vermogen zich te beperken en vorm te geven. Het Imperium is een dam, een bolwerk, een wal die de barbaarsheid van het vage moet tegenouden. (…)

     

    Ook deze mond waar ik nu naar kijk is lijn en vorm, de precieze grens van een rijk waar het onbepaalde – en daarom onwerkelijke – vermogen van de eros werkelijkheid wordt. Je kust en bemint een mond, een vorm, een Limes. Vergeleken met een mysterieus gezicht en een steelse blik lijkt ook de Romeinse grens een curiositeit uit de Oudheid, kostbaar maar te verwaarlozen….

     

     

    Saalburg

     

    Regensburg is in Duitsland het eindpunt van de Limes-Radweg. De opgravingen langs de Limes zijn in 2005 erkend als Unesco-werelderfgoed. Het fietstraject dat de linie volgt is ongeveer 820 km lang en komt langs tal van vindplaatsen en ruïnes van Romeinse forten en vestingen. De eerste opgravingen ervan zijn begonnen rond 1850, maar sommige overblijfselen worden nu nog ontdekt en in kaart gebracht met behulp van apparatuur die ondergrondse magnetische velden opspoort.

     

    Wanneer ik ongeveer een derde van de Limes-route heb afgelegd, bevind ik mij in de buurt van Frankfurt. Ik volg er de wegwijzers naar Saalburg en breng een bezoek aan één van de meest compleet gereconstrueerde vestingen van de Romeinse verdedigingswal. In 1887 is men op basis van nauwkeurig archeologisch onderzoek gestart met de heropbouw van een groot castellum. In het fort is er nu een museum ingericht met een belangrijke collectie van archeologische vondsten en aan de zuidkant van het heropgebouwde castellum liggen de ruïnes van de omliggende burgerwoningen. Archeologen schatten dat er in en om het kamp 500 soldaten woonden en 1500 burgers. Zo zijn er nog overblijfselen te zien van een vrij groot saunacomplex (thermen) met vloer- en wandverwarming in alle kamers.

     

     

    Romantiek in Beieren

     

    In een wereld die als één groot geheel wordt bestuurd en georganiseerd, lijkt het gedaan met het avontuur en het mysterie van de reis.

     

    Na mijn bezoek aan de Saalburg, gaat mijn tocht langs de Limes verder in de bedding van de Main. Ik volg de rivier een heel stuk naar het zuiden en kom op de Badischer Weinstrasse. Miltenberg is een kleine stad langs deze route. In het centrum staan fraaie oude huizen met gevels in vakwerk. Alles is er heel verzorgd, het water klatert in de fontein en de terrassen nodigen je uit om te genieten van de zon en een lekkere hap. Na een korte middagpauze trek ik verder in de richting van de Taubervallei. Daar begint de Romantische Strasse. Het zijn allebei routes in schilderachtige groene valleien. Ik kom er doorheen stadjes met welluidende namen en historische gebouwen:  Tauberbisschopsheim, Bad Mergentheim, Creglingen, Rodenburg ob der Tauber. De fietspaden in de valleien zijn prima bewegwijzerd en volgen meestal een eigen traject, los van de autowegen. Tenslotte zal ik via het Altmühltal na vier dagen eindelijk de Donau bereiken in de stad Kehlheim.

     

     

    De blik van de ober en de vrouw die naar mensen kijkt

     

    In de mooie vallei van de Tauber vind ik ’s avonds een Gasthof in een klein dorp. Aan de ober vraag ik de naam van het dorp: ‘Grossenried. Dit dorp is ouder dan New-York’, zegt de man. Hij staat aan de hoek van zijn toog, met zijn elleboog in steun. Zijn ronde buik schraagt het meubel. En zijn blik staart schijnbaar wezenloos in de gelagzaal. ‘Grossenried. Wil u nog een glas wijn?’  ‘Ja graag, hij is lekker.’  ‘U bent een kenner.’  Ik ben geen kenner en heb ook niet die ambities, maar zijn wijn is een verrassing. In de gelagzaal zitten overwegend mannen en ze drinken bier uit grote glazen. Dat is het beeld dat ik heb van de Duitser, maar in de grote steden is het anders, men is er meer Europees. Er wordt naast bier ook wijn gedronken en de culinaire cultuur is er verrassend goed. Ik denk terug aan het mooie terras in Bonn waar ik een week geleden heerlijk heb gegeten …

     

    De tagliatelle heeft voortreffelijk gesmaakt. Ik zit nog na te genieten van de maaltijd en het uitzicht op de stad. Het grote terras is aangelegd in niveaus. De kelners bewegen snel en efficiënt heen en weer, er is weinig tijd voor een praatje, alleen voor professionele vriendelijkheid. Een ober komt in mijn richting. Zijn scherpe blik heeft mijn lege glas van ver gezien. ‘Wil u nog een glas wijn?’  Het immense terras is bijna niet te overzien, maar de ober is gefocust op zijn taak en is recht naar zijn potentiële prooi gedoken. Obers zijn als adelaars.

     

    De volgende dag kom ik ’s middags aan in een kleine stad. Ik ga op zoek naar een bakkerij. In Duitsland vind je bij de meeste supermarkten een bakkerij waar je belegde broodjes en verse koffie kan krijgen. Ik installeer me aan een klein tafeltje. Schuin tegenover mij zit een oudere vrouw. Naast haar staat een rollator. Ze zit naar de mensen te kijken die voorbij komen en heeft geen haast. Ze volgt de voorbijgangers met haar blik en mompelt af en toe iets. Ook mijn outfit wordt gekeurd. “Je bent sportief” zegt ze en er volgen nog een aantal zinnen, maar ik begrijp ze amper. Ik knik instemmend en dat lijkt voldoende. Terwijl ik verder eet van mijn broodje, hoor ik haar weer iets mompelen. “Dat is hier precies als in een station”, en ze bedoelt al die heen en weer lopende mensen. Dan zegt ze een tijdje niets meer en ik zie een gelukzalige glimlach op haar mond. Kijken naar mensen is een mooie bezigheid, voor haar en ook voor mij. Ik sta recht en maak me klaar om verder te rijden. Mijn broodje en de koffie hebben heerlijk gesmaakt. Ik groet de vrouw. Ze wuift me vaarwel en ik hoor haar nog monkelend zeggen: “denk eraan, ‘keep on smiling’!”  Ik zet mijn route  verder, ‘keep on smiling!

     

    Na tien dagen fietsen bereik ik eindelijk de Donau. In Kehlheim stap ik op een boot die de stroom opvaart tot aan het Kloster Weltenburg. Op de rotswand, langs de smalle engte die we doorvaren, zie ik het beeld van de beschermheilige die zich ontfermt over de schippers. De Donau wringt er zich tussen de steile rotsen en de vaargeul heeft er zijn diepste punt. Van daar krijgt het water zijn vrije loop en wordt het nog enkel opgehouden door een aantal grote sluizencomplexen om uiteindelijk breed uit te monden in de Zwarte Zee.

     

     

    Ganz allein!

     

    In Regensburg blijf ik een dag om de stad te bezoeken. De Donau splitst er zich op en vormt in het midden een eiland. De mooie brug die de vier oevers verbindt is de oudste stenen brug van Duitsland. Op een deel van het eiland is er een klein muziekfestival aan de gang. De mensen zitten in het gras te picknicken en genieten van de muziek. De sfeer is gemoedelijk. Ik heb er wat rond gekuierd en ben een eind verder weg op een bank aan de oever gaan zitten lezen. Ineens staat er links van mij een jongentje met zijn fietsje. ‘Ganz allein!’, zegt het ventje en hij kijkt mij aan met een fiere blik. ‘Ganz allein!’ flitst er door mijn hoofd, een nestvlieder, een hoge dijk én een ongeruste mama! Ik spring recht en in mijn beste Duits vraag ik: ‘Wo ist deine Mutti?’ Het jongentje draait zich om en fietst van me weg. Ik scharrel mijn spullen bij elkaar en begin hem achterna te lopen. De mama komt vanuit de andere richting tegemoet gelopen en slaakt een zucht van verlichting. ‘Er war ganz allein…’

     

     

    Het ongewisse van de avonden

     

    … de onvoorziene wederwaardigheden van de reis, het warrige netwerk van de routes, de toevallige pleisterplaatsen, de onzekerheid aangaande de avonden, de asymmetrie van elk traject…

     

    Ik heb Regensburg verlaten en ben op weg naar Passau, een stad aan de grens met Oostenrijk. Het fietspad loopt evenwijdig met het Donau. Rechts van mij is er een hoge berm met bomen en daarachter het water dat ik alleen maar kan horen. De avond valt en het fietspad is verlaten. De meeste fietsers zijn een onderkomen gaan zoeken in een Gasthof of Pension. Ik fiets nog wat verder, maar de schaduw die voor mij uit over het asfalt glijdt wordt langer. Tijd om een onderkomen te gaan zoeken. Mijn gemoed wordt onrustig en ik denk aan de woorden die ik gisteren las:

     

    Zonder zich te bekommeren om de wezen aan zijn oevers, stroomt de Donau zeewaarts, naar het grote overtuigende water.

     

     

    Un vélo c’est un vélo

     

    Vandaag gaat de weg van Passau naar Linz, de stad waar Goëthe’s Suleika is geboren en Ludwig van Beethoven heeft gewoond. Voor mij rijdt er een andere fietser die ik al een tijdje volg. Hij trapt met grote halen stevig door en het lijkt alsof zijn zadel wat te hoog staat; bij elke omwenteling gaat zijn lichaam een beetje overhellen. Wanneer hij stopt houd ik ook halt en we beginnen een praatje over onze tocht. Hij is afkomstig van Québec en is met het vliegtuig naar Bazel gekomen om vandaar met de fiets rond te trekken door Oostenrijk en Duitsland. Terwijl we verder fietsen verneem ik dat zijn kinderen hem hebben gestimuleerd om deze tocht te ondernemen. Hij is operazanger, heeft zijn lange haren samengebonden in een staart en verplaatst zich met een racefiets van minstens dertig jaar oud. Zijn bagage zit in geïmproviseerde fietszakken en hij rijdt zonder helm of aangepaste kledij. Maar het fietsen gaat hem goed af, want ik heb moeite om hem bij te houden. Ik vraag hem of hij nog geen problemen heeft gehad met zijn fiets. Hij kijkt me aan met een grijns en zegt laconiek: ‘un vélo c’est un vélo!’ Bij een volgende halte nemen we afscheid en wensen elkaar veel geluk.

     

     

    De rivier is een oude Taomeester, die langs zijn oevers de leer verkondigt van het grote wiel en de ruimte tussen de spaken.

     

    In Passau voelt de reiziger dat het voortstromen van de rivier verlangen naar de zee uitdrukt, heimwee naar het geluk van de zee. Heb ik dat gevoel van de volheid van het leven, dat geschenk van de endorfine die de hersenen afscheiden, werkelijk gehad in de straatjes en aan de oevers van Passau, of denk ik alleen maar dat ik het heb ervaren omdat ik het nu probeer te beschrijven aan een tafeltje in Café San Marco? Waarschijnlijk huichel je, verzin je op papier elk geluksgevoel. Het schrijven kan niet echt de absolute verlatenheid tot uiting brengen, het niets van het leven, die momenten waarop het alleen maar leegte is, ontbering, gruwel. Het feit alleen al dat je erover schrijft vult op een of andere manier die leegte, geeft haar vorm, maakt de gruwelen communicabel en zegeviert er dus over, al is het maar even. (…)

     

    Het absolute verlies maakt sprakeloos; de literatuur spreekt erover en bezweert en overwint het enigszins, verandert het in iets anders, wisselt zijn onherroepelijke en ongenaakbare anderszijn om in gangbare munt. De onzekere reiziger, die zich onderweg geen raad weet, merkt bij het herlezen van zijn aantekeningen met enige verbazing dat hij een beetje vrolijker, kalmer en vooral beslister en zelfverzekerder is dan toen hij het al rondtrekkend beleefde; hij ontdekt dat hij duidelijke, precieze antwoorden heeft gegeven op de vragen die hem kwellen, in de hoop ooit eens zelf in die antwoorden te kunnen geloven.

     

     

    De fiets van Mauthausen

     

    Tussen Linz en Wenen ligt het dorpje Mauthausen. Ik bezoek er het concentratiekamp en de steengroeve waar de krijgsgevangenen moesten werken. In de gebouwen van het kamp is een klein museum ingericht.

     

    In dit concentratiekamp, niet eens een van de ergste, zijn meer dan honderdtienduizend mensen gestorven. Het gruwelijkste beeld, misschien nog gruwelijker dan de gaskamer, is het grote plein waar de gevangenen werden verzameld en in carré opgesteld voor het appel. Het plein is leeg, onbeschut tegen de zon en drukkend heet. Niets geeft de onvoorstelbaarheid van wat zich tussen deze stenen heeft afgespeeld beter weer dan deze leegte.

     

    De Pool Stanislaw Kudlinski werd door de Duitsers in de tweede wereldoorlog naar het kamp gedeporteerd omdat hij lid was van de scouts en wie lid was van de scouts werd ervan verdacht in de weerstand te zitten. Na de bevrijding van het kamp door de Amerikanen op 5 mei 1945, is hij met een groep gevangenen in Linz aangekomen. Doelloos zijn ze gaan zwerven door de straten van de stad. Ze werden er opgevangen door nonnen, die hen een onderkomen gaven in een schuur van een bejaardenhuis. Daar werden ze enkele weken verzorgd. Stanislaw kon niet langer wachten op zijn terugkeer naar zijn thuisland en kreeg van de nonnen een fiets om niet te voet te hoeven gaan. Hij is ermee thuis geraakt en de fiets van Stanislaw is nu te bezichtigen in het museum van Mauthausen.

     

    Ik sta voor de fiets en bekijk hem aandachtig. Stanislaw is ermee naar zijn huis gereden, honderden kilometers ver, weg uit de gruwel. Ik ben naar Mauthausen gereden en kijk naar een symbool, naar een relikwie van vrijheid en van vrede.

     

    In een andere barak hangen tekeningen van gevangenen. Op een bord ernaast lees ik dat de kampoverste gebruik maakte van het talent van een gevangene en hem prentkaarten met portretten en landschappen liet tekenen. Stiekem is hij erin geslaagd om ook de gruwel van het kamp te tekenen. Beelden om stil van te worden. Poëzie en menselijke waardigheid krijg je niet kapot.

     

    Ik verlaat het kamp en maak nog enkele foto’s van de gebouwen. Ineens valt me de gelijkenis op met de burcht van Saalburg, eenzelfde vorm van de daken, eenzelfde hoofdgebouw met toegangspoort, grijze muren zonder ornamenten, kil en functioneel, gericht op beheersing en controle. De architecten van het Derde Rijk hebben goed naar de Romeinen gekeken.

     

     

    Het station van Boedapest

     

    Holle klanken van de luidsprekers weergalmen onder de immense koepel van ijzer er glas. Op de vloer wriemelen de mensen zich een weg naar hun bestemming. Ik zit in een hoek van het gebouw en wacht op mijn trein. Treinen zijn fascinerend. Toen ik een kleine jongen was bouwde mijn vader een miniatuurbaan. We gingen op reis in onze woonkamer. Er waren wissels en signalen en vooral veel knopjes om alles te bedienen. Ik kijk naar de treinen in het station, ze glijden weg van het perron met aan boord de reizigers, hun koffer en hun herinneringen.

     

    Boten zijn zoals treinen. Ze schuiven weg van de kade en nemen reizigers mee naar verre bestemmingen.

     

    De rivier stroomt omlaag. Toch bezong Hölderlin, de grootste dichter van de Donau, zijn loop niet alleen als de mythische reis die zijn Duitse voorouders over deze wateren hadden gemaakt naar de dagen van zomer, naar de kusten van de Zwarte Zee, maar ook als de reis van Heracles van Griekenland naar het westen. Voor Hölderlin, die van de poëzie verlangt dat zij de moderne verscheurdheid geneest en die zelf op deze brandende verzoening te pletter slaat, is de Donau het traject waar Oost en West elkaar ontmoeten, (…) een Helleense lente die weer zou moeten opbloeien op Duitse grond en de goden tot terugkeer zou moeten bewegen…

     

    Leidt de rivier dus naar de bron en zijn die mondingen in de Zwarte Zee met hun plechtige namen de bron en niet het einde, maar de toegang tot het leven? Misschien heeft elke reis haar vertrekpunt tot bestemming, is elke reis een zoektocht naar je eigen gezicht en naar het fiat dat het uit het niets tevoorschijn heeft gehaald.

     

    De reiziger is op de vlucht voor de dwang van de werkelijkheid, die hem in herhalingen gevangen zet, hij zoekt de vrijheid en de toekomst of liever de mogelijkheid van een toekomst die nog open ligt en nog kan worden gekozen, en dus zoekt hij zijn kinderjaren, zijn geboortehuis, waar het leven nog voor hem ligt.

     

    Misschien hoopt hij dat daarginds waar de Donau stroomt de vermoeidheid verdwijnt die zijn gezicht heeft versluierd en dat zijn ogen niet meer de achterdochtige en tegelijk begerige blik vertonen van iemand die onderweg zijn goden heeft verloren, maar zich verrukt openen als die van een kind dat is gefotografeerd terwijl het blij kijkt naar een kat op de binnenplaats. Zoet bedrog, oud en taai, illusie dat je terug kunt naar huis en de bron kunt bereiken, dat je de poëzie van het hart weer onder handbereik kunt krijgen. Vergilius is een dichter omdat hij, zij het te laat, heeft begrepen dat het nodig was de Aeneïs te verbranden en te zeggen hoe onmogelijk die was; de reiziger die de Odyssee droomt, de vervulling en de terugkeer, moet op tijd weten te stoppen om niet ongewild een komische rol te spelen, en aan de oever van de Donau gaan zitten vissen. Misschien zal hij zich op die manier redelijk goed voelen bij die wateren, ook al ‘weet niemand’, zegt Hölderlin, ‘wat hij doet, die rivier.’

    Bijlagen:
    kentridge002-klein.jpg (101.3 KB)   
    kentridge003-klein.jpg (76.7 KB)   
    kinderfietsje-Zurich.jpg (32.4 KB)   
    Mauthausen fiets - klein.jpg (53.8 KB)   

    16-09-2013 om 16:12 geschreven door Peter Maerien  


    >> Reageer (1)


    Archief per week
  • 22/06-28/06 2015
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 23/08-29/08 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs