    
De (stinkende) H O P ! ! !
De Hop behoort tot de inheemse vogelsoorten en wordt de laatste jaren veelvuldig gekweekt, vooral dan in Duitsland. In de vrije natuur vinden we de Hop nog maar zelden terug, In onze klimatologisch gunstige gebieden vinden we nog maar weinig broedparen. Nu moeten we ook weer niet gaan beweren dat de Hop met uitsterven bedreigd is. Daar hij echt wel van de warmte houdt vinden we hem nog veelvuldig terug in de tropen en de sub-tropische gebieden. Bij ons verloopt de grens van zijn verspreidingsgebied meer naar het noorden toe.
Het HOUDEN in de VOLIERE:
Een paartje hoppen werd in een volière geplaatst van 4 op 2,75 meter.Deze volière was dicht begroeid met ahornstruiken en haagbeuk. Op de bodem werd veengrond aangebracht om de vogels de gelegenheid te geven in zachte grond te peuteren. Als broedgelegenheid werd een holle stam van een appelboom horizontaal bevestigd omdat in de natuur de hoppen graag in zulke holtes broeden.Daarbij werd nog een houtbeton holte aangebracht met een binnendoormeter van 20 cm en een invlieggat van 5,5 cm. Als voedsel gaf men hen het gewone zachtvoer uit de handel plus een mengeling van Quark, hardgekookt ei en beschuit. Dagelijks werden er meelwormen gegeven die over de ganse bodem werden uitgestroois om de hoppen te verplichten op natuurlijke wijze hun voedsel te zoeken want de meelwormen kropen in de grond. Bovendienkregen ze nog nachtvlinders en krekels die in de handel verkrijgbaar zijn. Deze krekels zullen later naast de meelwormen het belangrijkste opfokvoer voor de jongen zijn.
BROEDGEDRAG:
Het wennen aan de volière geschiedde zonder problemen. In de eerste week van april begon het mannetje te roepen terwijl hij zich erg interesseerde in de broedholen. Beide holen werden onderzocht, het houtbetonblok ddor het mannetje en de andere door het popje dat steeds in het hol aan het takken ging. Ter ondersteuning werden nog vermolmde boomstukken in het hol aangebracht die dan door het hakken verkleind werden waarna ze door het vlieggat buiten geworpen werden. Tijdens de laatste dagen van april probeerde het mannetje voor het eerst het popje te voeren met krekels. Dit lukte echter niet zo goed, telkens hij het popje benderde vloog ze weg. Dit veranderde begin mei, nu liet het popje zich voeren zodra het mannetje een zekere rollende en welklinkende voederroep liet horen. Het popje bleef nu ook langer en vaker in één der broedholen. In de tweede week van mei begonnen de kopulaties die meerdere dagen na elkaar te zien waren en voorafgegaan werden door een voederceremonie, daarbij stak het mannetje een krekel of een meelworm in de keel van het popje. Dit deed hij tiental keren na mekaar zonder echter de pop te voeren. Het paren gebeurde meestal op de grond zonder dat het mannetje de kopveren van het popje vastnam in tegenstelling tot andere vogels waar dit wel het geval is. Op 12 mei werd het eerste ei gelegd en weliswaar in het houtbetonnen blok, nu wisten we zeker dat deze blok hun voorkeur had gekregen.
Vanaf het eerste ei bleef het popje voortdurend in de broedholte en ze verliet deze nog allen om zich te ontlasten. In totaal werden 8 eieren gelegd. Vermits het poje vanaf het eerste ei begint te broeden kwamen de jongen dan ook uit met telkens één dag tussenpauze. Het broeden duurde 15 dagen en slechts nadat het laatste jong was uitgekomen begon het popje zelf voedsel te halen. Bij het voederen werd altijd maar één stukje overgebracht, hetzij een krekel of één meelworm. De krekels werden in het begin eerst gedood door ze op de grond te leggen en ze dan te behameren met hun bek, soms werden ook de poten van de krekels verwijderd. Bij de vlinders werden de vleugels steeds verwijderd. Wanneer de hoppen merken dat er nog meelwormen in de grond zaten, werden deze eerst gezocht om te voeren, ook wanneer ze in hun eetbakje nog voldoende meelwormen voorradig waren, ze hebben ze het liefst wanneer ze het voedsel zelf uit de bodem kunnen peuteren.
Wanneer we nu het nestblok openden vloog het popje niet naar buiten maar begaf zich naar de achterkant, de jongen echter klapten de staart omhoog en stelden zich in schietpositie, waarbij ze duidelijk op de indringer mikten, er kwam echter maar een ontlasting wanneer ze werkelijk aangeraakt worden.
Jarenlang dacht men dat de stank die uit het broedhol van een hop komt, te wijten was aan deze bevredigingsstraal. Het was slechts in 1946 dat de Zwitserse onderzoeker Dr Sutter ontdekte dat die ontlastingsstraal reukloos was. De stank is te wijten aan de stuitklier waarvan een druppel wordt afgescheiden maar niet verspreid wordt. Naast het afweren met een straal uitwerpselen of afscheiding van de stuitklier kunnen jonge hoppen ook bliksemsnel de kop naar boven steken en met de bek kloppen. Ze kunnen eveneens sissen en met hun beide vleugels klappen uitdelen. De jongen blijven 23 à 34 dagen in het nest en het is telkensde tweede oudste die eerst uitvliegt. Na het uitvliegen zijn ze snel volledig bekwaam om te vliegen. Na zes dagen begonnen de jongen in de grond te scharrelen om meelwormen te bemachtigen. Als de ouders opgewonden waren hoorde men steeds een gekrijs dat ofwel krachtig en laangdurig was ofwel uit meerdere korte kreten na elkaar bestond. Het kweken met de hop is wel niet zo erg moeilijk, maar tegen de stank moet je wel kunnen. Niet tegenstaande is het wel de moeite om er eens aan te geginnen.
|