Qua silhouet lijkt deze vogel veel op de boomvalk. Het mannetje is donker leigrijs met rood op de anaalstreek. Het vrouwtje heeft een licht roestgele kop en een blauwgrijze bovenzijde. De Rootpootvalk heeft een spanweidte van 58 tot 70 cm. Het verspreidingsgebied is Oost-Europa en Azië en als dwaalgast in West-Europa.
De roodborst komt voor in grote delen van Europa tot bij de Poolcircel en in West-Azië. 's Zomers broedt de roodborst in gaten en spleten in muren, aan slootkanten, in heggen, in klimop, in bossen, in parken en in tuinen. Het is een vrij gedrongen vogeltje met een opvallende bruinrode keel. . De exemplaren die men 's winters in de tuin ziet zijn veelal afkomstig uit noordelijker gelegen gebieden. Deze komen in de herfst naar de Lage Landen afgezakt, maar aangezien de bosterritoria dan reeds bezet zijn door onze inheemse exemplaren moeten ze hun toevlucht in tuinen zoeken. De broedvogels van Nederland en België zijn deels trekvogel die in Spanje overwinteren en deels overwinteraars, die dan vaak ook opschuiven naar stadstuinen.
De roodborsttapuit is een kleine zangvogel die vroeger behoorde tot de familie lijster, net als zijn naaste verwant het paapje. De vogel is ongeveer 12 centimeter groot
Het opvallende bonte verenkleed en de lange staart, samen met de luide karakteristieke roep, maken de soort onmiskenbaar. In open landschap trekt de vogel de aandacht door in groepjes van twee of drie met snel bewegende vleugels een voor een langs te vliegen, onderwijl krassend.
Als de vogel neerstrijkt wordt de lange staart meteen omhoog getild, en zorgvuldig van de grond gehouden. Kop, nek en borst zijn glanzend zwart met vaak een metaalgroene of -blauwe glans; de buik en schouders zijn zuiver wit; de vleugels hebben een groene weerschijn. De slagpennen hebben witte binnenvlaggen, wat van onderaf zichtbaar is. Poten en snavel zijn zwart.
De jongen lijken op de ouders, maar hebben aanvankelijk niet dezelfde weerschijn op de roetzwarte delen van hun verenkleed. Het mannetje is iets groter dan het vrouwtje. Dominante dieren hebben tevens een langere staart dan de niet-dominanten.
Met zijn opvallende zwart-witte verenkleed is de ekster een van de gemakkelijkst te herkennen vogels. De vogel is meestal in bomen te vinden, waar hij ook zijn grote nest in bouwt van takken. Zoals alle kraaiachtigen is de ekster een omnivoor die vooral in het voorjaar nesten van andere voKenmerken
Ekster in de vlucht
Het opvallende bonte verenkleed en de lange staart, samen met de luide karakteristieke roep, maken de soort onmiskenbaar. In open landschap trekt de vogel de aandacht door in groepjes van twee of drie met snel bewegende vleugels een voor een langs te vliegen, onderwijl krassend.
Als de vogel neerstrijkt wordt de lange staart meteen omhoog getild, en zorgvuldig van de grond gehouden. Kop, nek en borst zijn glanzend zwart met vaak een metaalgroene of -blauwe glans; de buik en schouders zijn zuiver wit; de vleugels hebben een groene weerschijn. De slagpennen hebben witte binnenvlaggen, wat van onderaf zichtbaar is. Poten en snavel zijn zwart.
De jongen lijken op de ouders, maar hebben aanvankelijk niet dezelfde weerschijn op de roetzwarte delen van hun verenkleed. Het mannetje is iets groter dan het vrouwtje. Dominante dieren hebben tevens een langere staart dan de niet-dominanten.gels leegrooft; de aanwezigheid van eksters gaat dan ook meestal met veel alarm van andere vogels gepaard.
Een volwassen exemplaar is circa 50 centimeter groot. Het dier vliegt meestal laag over moerassen en rietvelden, met de voor alle soorten kiekendieven kenmerkende houding: een golvende vliegbeweging, met de vleugels in een ondiepe V-vorm. Bruine kiekendieven nestelen op de grond in het riet.
Het mannetje is bruin en heeft een grijze vleugelvlek en staart. Ook het vrouwtje is bruin, maar heeft een lichte kruin en keel.
De grauwe kiekendief is een opportunist wat betreft voedselkeuze. In goede muizenjaren bestaat tot 74% van het voedsel uit muizen. Daarnaast staan er vooral zangvogels op het menu, afgewisseld met insecten en amfibieën en hagedissen.
De watersnip zoekt vooral zijn voedsel in ondiep water en modderige poelen. Hij loopt langzaam het water op en neer met zijn snavel heen en weer wiegend op zoek naar wormen en andere grondinsecten. In het voorjaar vertoont de watersnip een herkenbare baltsvlucht. Hij laat zich geleidelijk omlaag vallen vanuit de lucht met wijd verspreidde staartveren. Hierbij klinkt een eigenaardig geluid dat veroorzaakt wordt door het flapperen van de staartveren en dat lijkt op het blaten van een geit. Van daar de volksnaam hemelgeit. Met deze acties imponeert hij de vrouwtjes en en zijn mannelijke tegenstanders in de buurt. Het nest van de watersnip bestaat uit een diep kuiltje gevuld met grashalmen en losse bladeren. Bij gevaar vertrouwt hij op zijn schutkleuren en vliegt pas op het allerlaatste moment op. Tijdens deze vlucht vliegt hij zigzaggend weg en wint hij snel hoogte.ze zijn 23 tot 28 cm lang snipachtige leeft aan wateroevers van meren, beken en rivieren. Zijn snavel is zeer lang in verhouding met zijn kop.
Het is glanzend zwart met, vooral in het zonnetje, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de vern van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemeleerd zijn.
De lengte bedraagt 19-22 cm; met een spanwijde van 3742 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.
Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen, het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit.
De roep van de buizerd klinkt als een gerekt klagend gemiauw. Wanneer men een nest nadert, beginnen de buizerds opgewonden en miauwend boven de kruinen te vliegen. Dit gedrag heet in vogelaarstaal 'alarmeren'.
Het verenkleed is soms wat verschillend, gaande van donkerbruin tot roomkleurig. Het bovengedeelte is effen, terwijl aan de onderkant verschillende dwarsbanden getekend zijn. De spanwijdte van de vleugels is ongeveer 113 tot 128 cm. De totale lengte van kop tot staart is ongeveer 51 tot 57 centimeter.
De sperweruil is een uil van gemiddelde afmetingen. De term sperwer in zijn naam refereert aan de vorm van zijn vleugels en aan zijn lange staart, die aan de spewer doen denken. De vogel heeft een ronde kop met gele ogen. Hij wordt tot 38 centimeter groot (het vrouwtje wordt iets groter dan het mannetje) en weegt tot 370 gram. Hij wordt ongeveer 25 jaar oudt.
Zijn poten zijn lang en kaal; veren ontbreken. Met zijn kromme nagels kan hij zelfs de glibberigste prooien vasthouden. Beide seksen zijn lichtbruin met donkere vlekken en strepen en zoals de meeste grote, zwarte ogen. Hij is meer dan dubbel zo groot als een kerkuil: 55-63 cm
De maskeruil is ook wel bekend als bril-uil. Het is een soort uit Latijns-Amerika die vooral voorkomt in moeras- en laaglandbossen, plantages en savannes. Overdag blijft deze uil verborgen in het bladerdak en gaat wanneer schemering valt op zoek naar voedsel. Op bewolkte of mistige dagen komt ook wel eens voor dat de briluil overdag jaagt. Op het menu van de briluil staan vogels, knaagdieren, vleermuizen, landkrabben, kleine leguanen en ook grote insecten
De dwerguil (Glaucidium passerinum) is de kleinste uil in Europa. De mannetjes zijn 16-17 cm groot en de vrouwtjes 2 cm groter. De spanwijdte van de mannetjes is ongeveer 35 cm en die van de vrouwtjes 38 cm. De mannetjes wegen gemiddeld 59 gram. De vrouwtjes wegen voor de aanvang van het broedseizoen ongeveer 99 gram en aan het eind van het broedseizoen ongeveer 69 gram.
Er zijn veel verschillen in lichaamsgrootte tussen de beide seksen. Het mannetje wordt gemiddeld zo'n 60-64 cm hoog en heeft een spanwijdte van 155-159 cm. Vrouwtjes zijn forser en breder in de schouders met een hoogte van zo'n 65-70 cm en een spanwijdte van 165-190 cm. De maximale leeftijd is 70 jaar. Vrouwtjes vallen al rustend op een uitkijkpost vrijwel direct op door hun ietwat afhangende verenkleed, dat 'te groot' lijkt. Mannetjes maken over het algemeen een 'atletische' indruk met vleugels die strak op het lijf gedragen worden. De oehoe is door zijn grootte, zijn massieve lichaam en dikke kop met geen andere uilensoort in Europa te verwarren. Kenmerkend aan het gezicht van de oehoe zijn de grote ogen en de vaak lange oorpluimen. De oogkleur varieert van felgeel tot vuur-oranje. De oorpluimen zijn overwegend zwart van kleur en worden gevormd door een groepje veren die door een aparte spier op het hoofd worden bewogen. De snavel is zwart en ligt verzonken in een witgevederde huidplooi; de keelplooi.
Het verenkleed is overwegend geel-bruin van kleur met zwarte accenten. De zwarte accenten treden op de rug en de bovenzijde van de vleugels het meest naar voren. Op de borst is het verenkleed kenmerkend okergeel gekleurd en met een witte vlek. De poten van de oehoe eindigen in fors geklauwde tenen. De klauwen zijn gemiddeld zo'n 2-4 cm lang en zijn in staat zeer uiteenlopende prooien te grijpen.
De konijn- of holenuil is oorspronkelijk een bewoner van de savannes van het Amerikaanse continent. Tegenwoordig is deze vogel te vinden in agrarisch land met enige vegetatie en zelfs op golfterreinen en vliegvelden. Het is een kleine uilensoort van 18-25 cm lang en de holenuil valt verder op door de lange, schaars bevederde poten. Vaak is de holenuil overdag actief en hij gaat dan op jacht naar keves, knaagdieren en kleine vogels. Een hol in de grond, vaak uitgegraven en later verlaten door een klein zoogdier, dient als nestruimte. In zanderige gebieden maakt de holenuil soms ook zelf een nest met behulp van zijn snavel en lange poten. Vaak zit deze uil bij de ingang van zijn nesthol, of op een heuveltje of paaltje.
De velduil is in Nederland een zeer schaarse broedvogel van open gebieden met een graslandbegroeiing of van open moerassen. De nesten worden op de grond gemaakt. In de jaren 1950 moeten er in Nederland honderden paren velduilen hebben gebroed. In de jaren 1960 en 1970, toen het systematisch inventariseren een grote vlucht nam, werd het aantal broedparen geschat op 60 tot 200. Strenge winters en goede muizenjaren zorgden voor schommelingen.
Met een grootte van 24 tot 26 centimeter is de ruigpootuil een van de kleinere uilensoorten. De vleugelspanwijdte bedraagt 53 tot 60 centimeter. Tussen de geslachten bestaat een groot verschil in gewicht; mannetjes wegen gemiddeld ongeveer 100 gram, terwijl vrouwtjes tot 160 gram kunnen wegen. Verder lijken mannetjes en vrouwtjes erg veel op elkaar.
Een opmerkelijk uiterlijk kenmerk zijn de heldere, zwartgezoomde veren op de kop. Zoals bij alle uilen zijn de ogen relatief groot; de iris is geel.merkelijk uiterlijk kenmerk zijn de heldere, zwartgezoomde veren op de kop. Zoals bij alle uilen zijn de ogen relatief groot; de iris is geel.
De zaaguil in zijn volwassen toestand kan tot 20cm groot worden met een vleugelwijdte van 43cm.De zaaguil komt voor in de bossen van de gematigde streken van Noord-Amerika.