ik heb gegeten=j'ai mangé
jij hebt gekeken=tu as regardé
hij heeft gevraagd=il a demandé
wij hebben geholpen=nous avons aidé
jullie hebben gekocht=vous avez acheté
zij (m) hebben gewonnen=ils ont gagné
ik heb gehad=j'ai eu
jij bent geweest=tu as été
zij heeft gedaan=elle a fait
wij hebben geslapen=nous avons dormi
men heeft geëindigd=on a fini
jullie hebben gezegd=vous avez dit
zij (v) hebben gelezen=elles ont lu
ik heb gewacht=j'ai attendu
jij hebt verkocht=tu as vendu
zij heeft begrepen=elle a compris
hij heeft geleerd=il a appris
men heeft gezet=on a mis
wij hebben genomen=nous avons pris
jullie hebben gezien=vous avez vu
zij (m) hebben gemogen=ils ont pu
zij (v) hebben gewild=elles ont voulu
|