• Homepage Labracolumns.
  • Archief Caedlih.
  • Archief Hondloos.
  • Categorieën
  • Niet verschenen op homepage. (8)
  • Labracolumns - Archief Doby.
    Columns met labrador Doby in de hoofdrol.
    Onderdeel van de site http://www.labracolumns.blogspot.be
    18-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Valkuilen der opvoeding.

    Ik ben fan van Britse Supernanny Jo Frost. Al wat ze zegt, slorp ik op. Over veel spelen met de kinderen en samen tijd doorbrengen. Over consequent zijn in wat mag, en consequenties bij wat niet mag. Over het gebruik van time-outs en berispingen.

    Nochtans heb ik geen kind. Wel een pup.

     

    Een pup die een beetje afgeremd moet worden in zijn dierenliefde.

    Die moet leren dat je niet elke koe mag begroeten. Ook niet elk paard. Of elk schaap. Al helemaal geen everzwijn.

    Die moet leren dat een wegrennend konijn of fazant niet uitnodigt tot een spelletje tikkertje.

    Dat een kat die blijft zitten waar ze zit, niet smeekt om goedschiks (speelbuiging) of kwaadschiks (neusduw) tot een spelletje aangezet te worden. Dat haar mep niet speels bedoeld is.

    Dat een kip reageert op je speelbuiging omdat ze schrikt, niet omdat ze door het dolle heen is.

     

    Dus wordt er veel geoefend, met bezoekjes aan eendenvijver, kippenren, schapenweide, paardenstallen.

    Beloond wordt er ook veel. Time-outs uitgedeeld ook. Compleet met strenge reprimande vooraf, en dikke knuffel achteraf.

    Het loont. Uiteindelijk.

     

    Op bezoek bij een kipminnende kennis, heb ik er aldus vertrouwen in. Dierenliefhebber mag los in de tuin. Een tuin met scharrelende kippen. Vredig scharrelende kippen.

    Kennis (met gefronsde wenkbrauwen en bezorgde trek rond de mond): “Doby zal toch niet achter mijn kippen aangaan, hé?”

    Ik (ontspannen): “Nee, hoor. Ik heb er speciaal op gewerkt.”

    Op dat moment geeft een witte hen een fikse haal met haar ene poot, volkomen opgaand in haar wormenspeurtocht. Zandklonters vliegen achteruit, dode bladeren ritselen. Doby’s hoofd schiet omhoog, hij staart naar dat waggelende wezen, en vliegt uit de startblokken. Recht op het bolletje pluimen af.

    “Godverdomme! Miljaar de dju!”, vloekt de kipeigenaar. Hij stormt mijn hond achterna. Bevroren sta ik aan de zijlijn.  Voor dovenmansoren “Doby! Doby!” gillend.

    Kip stuift ervandoor. Maalt met haar korte pootjes. Maakt snelle zigzagbewegingen. Kakelt verontwaardigd. Een pup met verheugd opengesperde ogen op haar hielen. Zijn mondhoeken in een glimlach. Zijn neus boven haar kont. Vlot mee zigzaggend. De kipeigenaar achter hen. Vloekend als een dokwerker. Slippend in de scherpe bochten. Hopeloos te traag. De andere kippen luid tokkend alle kanten opvluchtend. Ik kijk naar het schouwspel. Mijn handen voor mijn mond. Hopend dat Kip dit overleeft. Biddend dat Kip dit overleeft. Wat als Doby’s wolfse instincten wakker worden?

     

    Plots zie ik Doby’s snoet van uitdrukking veranderen. Ik houd mijn adem in. Hij hapt. Sluit zijn mond om staart van Kip. Remt abrupt, zijn kont achteruit, zijn poten vooruit. Kip remt ook. Noodgedwongen. Kipeigenaar ziet zijn kans. Stort zich op het duo. Opent zijn armen in zijn duik. Grist Kip uit puppenmond. De spanning vloeit uit mijn lijf.

    Ik maak me al helemaal klaar voor een uitbrander van jewelste. Hierbij niet in het minst geholpen door mijn rode wangen.

     

    Dan zie ik de rakker. Ontspannen scheefgezakt op zijn billen, zijn neus fier in de lucht, zijn ogen stralend. In zijn mond een pluk witte veren. Ach, zie hem nou. En: Wat past dat goed bij zijn zwarte vacht. Aan de leiband gaat de knaap, consequent zijn lukt nog net.

    Nu de reprimande. “Ja, maar Doby, dat mag jij helemaal niet doen, hé”, zeg ik. Met zachte stem. Mijn lach nauwelijks bedwingend.  

    Kennis (ook lachend): “Wat heeft Doby een prachtige kop. Ik zou hem graag hebben als jachthond. Om te apporteren, wel te verstaan.” Zich tegen de bengel richtend: “Ik zou wel heel wat strenger zijn, hoor”.

    Dan besef ik dat ik de pup aan het strelen ben.

    Opvoeden, soms is het een beetje moeilijk. Zo niet onmogelijk.


    24-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Genante pupmomenten.
    Een pup hebben is leuk - heel leuk, maar vaak genant – erg genant.  
    Zo’n - dagelijks wederkerend! – genant moment is de ochtendplas. Het puppenkind moet na het opstaan namelijk plassen. Dríngend plassen. Geen tijd om je aan te kleden of zelfs maar je haar te fatsoeneren. Tenzij men graag poetst.
    Ik poets niet graag. Zéker niet ’s morgens vroeg. De beschutting van het huis verlaten is dus noodzakelijk, op allesbehalve sexy sloffen, in een warme, maar allerminst flatterende pyama, en met een door warrig haar omkranst hoofd. 

    Nu zijn er gelukkige pupeigenaren die over een tuin beschikken, mooi als er een hoge, dikke haag omheen staat, práchtig als het een afgesloten tuin betreft – zodat men alleen een deur hoeft te openen om puplief buiten te laten.
    Een haag hebben wij niet, een volledig gesloten tuinhek ook niet. Maar wel een tuin die het huis aan alle kanten omsluit. Ook aan de achterkant. In principe kan ik me dus prima verschuilen.
    In principe.
    Maar onze tuin wordt – helaas-  beheerd door een enthousiast tuinier. De godganse gaard heeft hij vol gepoot met dierbare bloemen en planten. Te dierbaar voor ook maar één druppeltje urine.
    Het beetje gras dat er is, nauwelijks een postzegel groot, moet groen blijven. Gele, bruine of – lieve help! - kale stukken zijn uit den boze.
    Er is een betegeld terras, maar de ervaring leerde, dat al het bleekwater van de wereld, de doordringende urinegeur niet wegspoelen kan. Niet aanbevelenswaardig voor zomerse lunches. Tot verboden plaszone verklaard dus.
    Blijft over: de strook gemeentegras aan weerszijden van onze oprit. Pál naast de straat.

    Tijdens de wintermaanden valt zo’n ochtendplas nog mee. Tussen de straatlantarens voldoende schaduwen om in weg te kruipen. Alleen een frisse dauw die voeten en broekspijpen bevochtigt.
    Maar Doby is een lentepup. En elke dag ontwaakt de zon vroeger en vroeger.
    Eén ding heb ik – sinds het vorige hondenkind -  alvast bijgeleerd: over de pyama geen peignoir, maar een lange jas. Zo valt het minder op. Toch?
    Wat ook een vooruitgang zou zijn, is een pup die meteen naast de oprit zijn behoeftes doet, en dan - geholpen door de tactische belofte van een wachtende maaltijd - zo snel mogelijk terug naar binnen rent. Dat lukt nog wel voor het plasje, maar de grote behoefte MOET toch echt op het uiteinde van de grasstrook. Aan een volledig uitgerolde flexilijn staat telkens een trekkende, ijsberende, en rondjes draaiende Doby, beurtelings hoopvol naar het verlangde plekje starend en smekend naar mij omkijkend.
    Zoals elke ochtend pruttel ik tegen: "Hier kan het toch ook? Waarom nou persé daar?" Zoals elke ochtend geef ik toe.

    Ook deze ochtend sta ik er weer; aan het verste einde van het gras. Auto's rijden langs, fietsers stampen voorbij, een enkeling stapt naar de verderop gelegen bushalte. Ik sta zo stil mogelijk - mijn schouders gebogen, mijn hoofd ertussenin getrokken, en bestudeer de bloemen.
    Om de zaken nog erger te maken, sta ik vandaag openlijk in pyama, niks camouflagejas. Hittegolf, ziet u. Een overduidelijk onnodige jas leek me hoogst opvallend, én onaangenaam. Stikkend warm, zeg maar.
    De poort van de overbuur glijdt open. Een ochtendmens van formaat, die - hoe vroeg ook - al op de uitkijk staat, strak in het pak, keurige schoenen, nietsontgaande blik. Láátdunkende blik als hij me weer eens in nachtkledij ontdekt.
    Ik bevries, krimp ineen, en prijs me voor één maal gelukkig met mijn aan de andere kant van het gras poepende pup. Daardoor staan we nu aan de rand van buurmans gezichtsveld. Misschien ziet hij ons niet?
    Onder de poort verschijnt een paar sloffen, ongelovig staar ik er naar. Gebruinde kuiten volgen, daarna gebronsde knieën. Uiteindelijk een stel blote dijen. Mijn ogen worden steeds groter.
    Dan toch een stukje stof. Van de kortste badjas die ik ooit al gezien heb. Mijn buurman, een kalende zeventiger met een niet onaanzienlijke buik, sloft naar zijn brievenbus. Zijn ogen klein en nietsziend, zijn gezicht nog verrimpeld van de slaap, zijn weinige sprietjes haar alle kanten opstaand. Hij haalt de krant op, en sjokt terug naar binnen.
    Glimlachend raap ik het poephoopje op. Mijn schouders rechtop.

    02-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Petit Louis.

    Ik heb de hele nacht gewoeld, me van de ene zijde op de andere gegooid. Lang voor mijn wekker afloopt, sta ik op. Bij het ontbijt krijg ik nauwelijks een hap naar binnen. Ik probeer me bezig te houden, maar kan nergens mijn gedachten op richten. Om de haverklap controleer ik mijn horloge, maar de seconden, minuten en uren laten zich niet opjagen.

    Eindelijk wordt het middag. Ik sjor me in mijn jas en spring in de auto. Een lange rit staat ons (ik en mijn ouders) voor de boeg. Zal ze een vruchtbaar einde kennen? Zal ik met een pup huiswaarts keren?

     

    Pas gisterenavond werd deze rit gepland.

    Want nadat ik tevergeefs maandenlang  bij Christine, de fokster van Caedlih, op een wachtlijst gestaan heb (teefje ondanks duidelijke zwangerschapssymptomen niet drachtig) en nog maanden moet wachten voor een volgend nest, belt ze me op. Haar collega heeft onverwacht nog twee pups beschikbaar en de vader is dezelfde reu die Christine’s teefje gedekt had. Een reu waarvan ik graag een pup wil (omdat hij goede scores heeft op een officiële Duitse karaktertest, en hoge scores op aanhankelijkheid en speelsheid, twee dingen die ik zo waardeer in een hond).

    Bovendien zijn de pups negen weken oud (baasjes lieten het op het allerlaatste moment afweten), dus als ik met eentje ervan een klik heb, komt er meteen een einde aan mijn onverdraaglijke hondloosheid.

    Ik treuzel geen moment, bel meteen die fokster en maak een afspraak voor de dag nadien.

     

    En nu is het dus de dag nadien, en komen we aan bij een klein, laag huisje. De voortuin een klein ommuurd koertje, bezaaid met hondenspeelgoed en een op zijn kant liggende blauwe, plastic ton zonder bodem. We gaan het hek binnen en kloppen aan. De voordeur opent en een golf kwispelende, kontschuddende labradors stroomt naar buiten, elkaar verdringend om als eerste de gasten te begroeten. Ik kijk in hun zachte ogen, streel hun ruwe vachten, kriebel achter hun oren.

    De fokster, achter haar honden opduikend, verwelkomt ons al even hartelijk en nodigt ons binnen. We stappen een kleine, gezellig ingerichte huiskamer in, een eettafel aan onze linkerkant en een zithoek aan de rechter. Een grote puppyren domineert de ruimte.

    Erin liggen drie zwarte hummeltjes, diep in slaap. De twee reutjes die nog beschikbaar zijn en een teefje dat later opgehaald wordt.

    In afwachting van hun ontwaken, worden we uitgenodigd plaats te nemen rond de harde, houten eettafel. Op harde, houten stoelen. Geamuseerd kijk ik naar de volwassen honden (vijf in totaal), als een troep luierende leeuwen uitgespreid over de zachte, stoffen zetels.

     

    Dan komt er beweging in de minilabradortjes, ze gapen en rekken zich uit. Snel opent de fokster het deurtje van hun ren en loodst ze naar het koertje, alwaar ze meteen een grote plas doen.

    Daarna beginnen er twee een vechtspelletje, de derde gluurt tussen de spijlen van het hek naar een voorbijrijdende auto. Ik ga tussen hen in op de grond zitten, en vol overgave werpen ze zich op hun nieuwste speeltje: eentje hapt naar mijn paardenstaart (het teefje), een tweede drapeert zich over mijn billen (mijn jeans op tandbestendigheid testend), de derde stort zich op mijn schoenveters. 

    Met een zacht voorjaarszonnetje dat ons verwarmt, en het gekeuvel van mijn ouders en de fokster op de achtergrond, test ik de pups op de voor mij twee belangrijkste dingen: speelsheid en knuffeligheid.

    Speels zijn ze beide, zo speels dat ze geen moment ophouden. We touwtrekken, doen speelgevechtjes en gebruiken mijn vingers als jachtobject.

    Knuffeligheid is een ander paar mouwen. Ik mag de woelwatertjes ongelimiteerd over hun wollige vachtjes wrijven terwijl ze zich om beurten over mijn benen draperen, maar ze blijven happen naar mijn vingers en kauwen op mijn broek. Geen in mijn armen kruipende pup, geen oogjes die zich genietend dichtknijpen, geen kopje dat zich onder mijn handen wurmt om nu eens dit oortje, dan die kin of nog eens dat andere oortje te masseren.

    Welke pup moet ik nu kiezen? En wil ik wel één van deze twee?

     

    Na een tijdje worden de dondersteentjes moe, en we nemen ze mee naar binnen. Ik neem het ene reutje op schoot, mijn moeder het andere. Hun warme, zachte zitje bevalt hen prima, maar het geknuffel kan hun aandacht niet vangen. Wel vallen ze de tafel aan en het kleed erop. We ruilen van pup, maar nog steeds kan ik niet beslissen.

    Ik overleg met de fokster, vertel wat ik zoek in een hond en zij raadt me Petit Louis aan (zo genoemd omdat hij de favoriet van haar man Louis is en hem overal achternaloopt). Omdat hij de aanhankelijkste is en een bij ons passend energieniveau heeft.

    Ik blijf twijfelen, voel geen klik.

     

    Dan zie ik hoe diezelfde Petit Louis in mijn moeders armen indommelt, nu zijn energie eruit is en zijn ontdekkingslust tevreden gesteld, wel het geknuffel appreciërend; zijn oogjes genietend sluitend, zijn nekje rekkend om het juiste plekje aan te bieden, eindelijk stil liggend.

    Zeker van mijn keuze ben ik allesbehalve, maar ik spring in het diepe. Petit Louis wordt omgedoopt tot Doby en gaat met ons mee.

    Een nieuw “hondenleven” begint.




    Archief per jaar
  • 2014
  • 2013
  • 2012


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs