Zondag
vijf maart. Ik word wakker met een relatief goed gevoel. Ik kijk
rechts van me. De Deense Viking slaapt nog, met haar krulspelden in.
Die heb ik haar gisteren ingedraaid. Is weer eens iets anders. Ben
benieuwd naar het resultaat. Door het venster zie ik dat het nog
steeds grijs, nat en winderig is. Vandaag zullen we dus niet gaan
fietsen. De Viking moet trouwens bijrusten.
Ik
heb vreemd gedroomd. De Demonen waren er zoals altijd. Ze kunnen maar
moeilijk aanvaarden dat ik de strijd misschien aan het winnen ben,
hoewel de Afgrond nog voelbaar nabij is. De kilte van het niets
blijft rondom mij en het beeld van mijn Muze met de Andere verdwijnt
evenmin. Ik bekijk de Deense Viking terwijl ze slaapt. Ik denk dat ik
weer dezelfde fout aan het maken ben. In theorie moet ik over een
maand terug naar België, ik mag me dus niet hechten aan haar. Ik kàn
dat ook niet. Dat is unfair tegenover mijn Muze, mijn Inspiratie,
mijn Blonde Liefde.
De
droom was vreemd. Ik weet niet waar we waren. Het was een groot huis,
een binnentuin en een achterhuis. Er waren steeds feestjes met mensen
die ik niet ken. Of misschien wel ken in mijn dromen. De Deense
Viking was er. De dagen spenderen we al samen, blijkbaar de dromen
ook. Ik wil het niet kunnen plaatsen, ik geniet van hoe het komt. Het
bezorgt me soms ook wel pijn en angst. De wodka is nog niet op. De
dafalgans intussen wel. Ik zou er eigenlijk moeten gaan halen, voor
het moment dat dit Il nostro Paradiso wegsmelt als sneeuw voor
de zon. Het paradijs, dat bestaat niet. De realiteit is niet roos. De
realiteit is hard en gruwelijk. Dat zal ik binnenkort opnieuw mogen
ervaren.
Toen
ik deze nacht even wakker werd, werd me wel duidelijk dat ik in een
feitelijke relatie zit. Samenwonen, samen slapen, samen eten, koken,
shoppen,... samen lachen. Lachen! Ik hou hoe dan ook een vrolijk
masker op, maar het gaat me hier beter af dan in België.
We
zijn weer maandag. Het is zes maart. Deze ochtend is Manuel voor een
week naar huis gekeerd. Hij vroeg ons gisteren of we om half zeven 's
morgens mee met hem naar het station wilden wandelen. Why not. De
organisatie in de hostel zal dus rampzalig worden de komende week.
Maar dat is het minste van mijn zorgen, eerlijk gezegd. Sinds enkele
dagen vraag ik me af of ik er goed aan doe met mijn Deense Viking zo
close te staan. Ik zal op een dag moeten vertrekken en zij ook. Ik
heb er deze nacht niet van geslapen. De beelden van de Muze met de
Andere vermengen zich met de Deense Viking. Ik zie haar ook al op een
feestje zich plots van me wegdraaien. Ik betwijfel of ik deze relatie
zal verder zetten. Het is een beslissing die me ook pijn zal doen,
daar ben ik van overtuigd.
Siena,
wie had gedacht dat deze stad zo een invloed op mij zou krijgen. Dat
ik hier zou blijven plakken. Dat ik hier zou werken. Dat ik hier
iemand zou vinden om mijn tijd mee door te brengen. Iemand die ik wel
graag zie eigenlijk. Ik kan niet zeggen dat ik van haar hou, daarvoor
is de tijd te kort geweest. Het was ook geen coup de foudre,
neen, we hebben elkaar doorheen de dagen leren kennen. Van vrienden
naar die eerste kus in Siena op weg naar de tweedehandsmarkt. En zo
verder. Ik heb zelf ook lang genegeerd wat er spelende was. Had ik
Patrick de Ierse Straatgitarist niet tegengekomen hier, had ik
waarschijnlijk ook geen contact gehad met de would-be artieste uit de
States. En het is zij geweest die me aan de Deense Viking voorstelde.
Of eerder: ik redde de Deense Viking aan de vreselijke monoloog die
ze moest aanhoren van de Amerikaanse. Had ik die extra dagen niet
gebleven, hadden ze me niet gevraagd even bij te springen bij het
ontbijt. Hadden ze me dat niet gevraagd, zou ik de checkouts in de
ochtend niet beginnen doen. Enzoverder enzovoort. Ik had mijn route
verder gezet naar Rome, de tijd niet genomen de Viking te leren
kennen. Ik zou dan terwijl ik hier schrijf niet per messenger
met haar bespreken welke inkopen ik seffes moet doen voor ons,
terwijl zij op unif zit voor een niveautest Italiaans. Ze zit er al
drie uur, en wacht nog steeds. Italiaanse organisatie zekers?
Toen
ik ze leerde kennen, had ze lang, blond, stijl haar. Intussen heb ik
haar haar gebrushed en gekruld. Het resultaat bevalt ons beiden. Er
is een roeping van kapper aan mij voorbij gegaan, denkt ze. En een
van professioneel strijker. Maar Manuel kan met ongekreukte reputatie
en kleding naar zijn mama. Erger is wel dat er foto's van mijn
kapperskunsten rondgaan. Tot daar mijn reputatie. Maar ze heeft dan
ook zulk een mooi, lang blond haar. En groene ogen. Groene ogen
blijven me achtervolgen. De twijfels blijven me achtervolgen. Ik heb
wel twee dagen zonder mijn Demonen gehad. Toen de groep met de zestig
kleine monsters in de Hostel kwam. De schoolkinderen. Zo druk dat er
geen tijd was om te denken en we na de lange werkdagen met dubbele
shiften gewoon in slaap vielen. Verder volgen de dagen zich op. Maar
het is geen sleur. De sfeer is hier veel te goed om een sleur te
worden. Ik ben al vier kilogram bijgekomen sinds ik op die grijze,
regenachtige vierde februari in Milaan op mijn bus naar Padova stond
te wachten.
Ik
kom niet meer zo vaak aan schrijven toe als ik zou willen. Toch
gebeurt er continu wel iets. Uit zelfbescherming heb ik wat aan het
groeien was tussen mij en de Deense Viking gestopt. Uiteindeljk kan
dit niet blijven duren, en ik wil niet met pijn eventueel terugkeren
naar België, mocht ik terugkeren want ook daar is weer vanalles aan
het gebeuren. Een jobaanbieding, waar ik door de selectie ben
geraakt. Ik zou dringend moeten antwoorden. Het is vandaag veertien
maart, dinsdag, het is elf uur dertig 's ochtends. Ik heb mijn
verblijf en mijn jobke voor onbepaalde termijn verlengd. Tot
minstens 1 april zal ik in Siena verblijven. Het contact met de
Deense Viking is heel erg koud geworden. Ik begrijp haar wel, ik hoop
dat zij op termijn zal begrijpen dat ik een rampzalige relatiekeuze
zou zijn. Ik ben niet voor relaties gemaakt. Relaties zijn niet voor
mij gemaakt.
Deze
dagen heb ik heel veel met mijn Blonde Muze gesproken. Mijn Liefde en
Inspiratie. Nog steeds mijn pijn en verdriet. Ik weet niet of ze nog
samen is met de Andere. Daar spreken we niet over. We hebben ook niet
gesproken over de Deense Viking. We spreken over... we doen eigenlijk
nu wat we vroeger moesten doen. Spreken over koetjes en kalfjes. Over
de dagelijkse zaken. Gezellig keuvelen. Ze is ook een beetje mijn
toeverlaat geworden. De enige collega met wie ik wel een regelmatig
contact hou. Ik zou haar nog steeds niet kunnen missen.
De
laatste weken zijn een emotionele tornado geweest. Ik heb nog nooit
zoveel gehuild in mijn leven als deze laatste tijd. Een stressaanval
kwam er ook aan te pas. Ze hebben hier zelfs een dokter gebeld
daarvoor. Medicatie: twee glazen wijn per dag en de Toscaanse zon.
Daar kan ik nog mee leven. Ik ben me
eveneens een poosje beginnen afzonderen. Mijn Demonen hadden me
nodig. Mijn herinneringen komen terug boven. Daags nadat mijn Muze
mijn paradijs had gesloopt met één zinnetje, spraken we terug af in
de torens. We kusten opnieuw. Wat zou ik toch niet overhebben om nog
meer met haar te kussen. Deze gruwelijke weken achter ons laten.
Samen iets opbouwen. In Brussel, in Italië, op de maan... als het
maar samen is. Maar dat gaat niet meer. Ik blijf het weggegooide
zakdoekje, hoe fijn onze communicatie heden ook mag zijn. Ik ken mijn
plaats wel bij haar. Ze voelt schuld rond mijn gevoelens. Ik voel
schuld omdat zij zich schuldig voelt. Ik blijf terug denken aan die
kus. En de knuffel op die vrijdag vier november in de koffieruimte op
7U. De laatste, allerlaatste kus. Niet de laatste knuffel. Die was op
3 februari, op 7U in de bar. De laatste keer dat ik in haar prachtige
groene ogen kon kijken. Ik kijk nog vaak naar de foto van de bewuste
Proxiparty. En daar voel ik het weer opkomen. Had ik de Andere niet
voorgesteld, was ik voor de eerste keer in mijn leven naar Miami
geweest. Of mijn Muze naar Venetië in januari. Hoe graag zou ik mijn
kamertje hier delen met haar. Haar laten genieten van al het moois
dat ik hier zie, maar waar ik uiteindelijk maar half van kan
genieten. Mijn duistere gedachten zijn deze periode ook terug vaker
naar voren gekomen. Het ravijn staat voor mij. Ik heb bijna de sprong
gewaagd. Het enige gevolg was een nacht kotsen. Ik heb gemist. Maar
misschien komt er de dag dat ik niet mis. Misschien komt er de dag
dat ik de juiste sprong maak en mijn Demonen en mijn pijn mee de
afgrond intrek. Eindelijk ervan verlost.
Over
een paar weken zou ik terug naar België moeten komen. Hoewel het Il
Nostro Paradiso niet langer bestaat, ben ik niet klaar om terug te
komen. Ik ben ook niet in staat om beslissingen te nemen die zo
ingrijpend zijn. Het bezorgt me stress. En angst. Mijn Muze begrijpt
het wel. Ik denk dat ze de enige is die me begrijpt. Zou ze ook
begrijpen dat ik hunker naar haar? Dat ik hunker naar haar armen om
me heen, haar lippen tegen mijn lippen? De geur van haar haar die me
bedwelmt? Ik denk van wel. Ik droom nog elke nacht van haar.
Ik
ben naar de kapper geweest. En ik heb mijn baard en snor afgeschoren.
De zonnebril die ik van de Deense Viking kreeg, heb ik steevast bij.
Niet als relikwie. Het is hier nu eenmaal heel erg zonnig. Ik heb een
mooi kleurtje gekregen, mijn Italiaans is er stevig op vooruit
gegaan. Ik zou hier echt kunnen blijven. In de hostel vind niemand
dat erg. Op één iemand na. Ik heb spijt dat ik haar pijn heb moeten
doen. Maar hoe kan ik haar uitleggen dat het tussen ons altijd op
pijn zal uitdraaien? Ik breek er mijn kop over. Ik vind geen
antwoord. Ook dat weegt op mijn schouders. Het lijkt wel dat overal
waar ik kom en iets probeer, er enkel maar pijn en verdriet van komt.
Maar ik leef van dag tot dag. Sommige dagen zijn goed. Ik lach dan.
Ik leer veel nieuwe mensen kennen, van overal in de wereld, zelfs van
Namen. Ik ben niet de enige escargot die is in Siena rondloopt.
Veelal zijn het studenten die Erasmus doen, die ik leer kennen. Dit
door de twee Franse studenten die morgen uit de Hostel vertrekken
, en Adam met zijn veel te knappe vriendin Agnes. De pijn blijft
bij mij, mijn demonen ook. Ik ontmoet ze nog vaak, mijn Demonen. Maar
ik heb ook momenten van vernieuwde vreugde. Ik heb nieuwe
herinneringen die ik kan koesteren. Die ik kan gebruiken als wapens
tegen mijn Demonen. Ik denk soms dat het allemaal nog wel zin heeft
om te vechten. Terugkomen naar België blijft echter een moeilijker
onderwerp. Ik heb mijn baas al geïnformeerd dat ik graag een extra
maand zou krijgen. Is in onderzoek. Ik ben nog niet klaar terug te
keren. Dat voel ik zo. Allicht ga ik dat nooit meer zijn. In mijn
slechte dagen lijst ik alles op. Sara, daar is alles mee begonnen. De
afwijzing van het toen voor mij mooiste meisje van de klas.
Ik was nog jong, naief, dom en verliefd. Voor jaren. Eerste
depressie, maar geen zware. Mijn onzekerheid daarentegen is daar
gekraakt en dat heeft jaren geduurd. De vriendin met het
Sneeuwwitje-achtige uiterlijk. Diegene die niets meer laat horen
sinds ze in de Keizerlijke Stede woont. Mijn eerste coup de foudre.
Mijn tweede depressie. Wel een zware. Jaren gevochten voor... voor
niets. Geen van beiden waren blond met groene ogen. Geen van beiden
deden denken aan mijn Muze. Mijn liefde. Mijn inspiratie. De
doodsteek voor mijn hart. Voor mijn laatste beetje zelfrespect en
zelfvertrouwen. De doodsteek voor mijn joie de vivre, die ik na mijn
eerste coup de foudre zo langzaam heb terug opgebouwd. Ik denk
tijdens mijn slechte dagen heel vaak hieraan. Ik kan het verleden
niet zomaar achter mij laten. En een toekomst heb ik al evenmin. Dag
tot dag. En misschien is het ooit gewoon voorbij, hoef ik niet meer
wakker te worden van een nachtmerrie. Hoef ik niet meer te huilen.
Hoef ik niet meer te doen alsof ik gelukkig ben. Misschien... dat is
eigenlijk mijn grootste hoop.
Alles
loopt raar. Vier maanden geleden zou ik nooit zo lang vakantie nemen.
Ik zou nooit overwegen onvoorbereid naar het buitenland te trekken.
Ik zou nooit overwegen zulke gekke zaken te doen. Nu zit ik hier. In
de zetel in mijn hostel/work/leefplaats. Omringd door gekke Italianen
en Abramo. Ik schrijf, ik heb het nodig vandaag om alles af te
schrijven van mij. Ik heb al enkele dagen niet geschreven. De breuk
met de Deense Viking doet me meer als ik toegeef natuurlijk, maar het
is in het niets wat ik voel voor de breuk met mijn Muze. Neen, ik kan
niet zeggen dat ik gelukkig ben nu. Ik ben ongelukkig, dat komt nooit
meer goed. Maar misschien dat de kleine impulsen en het beetje
Toscaanse zon me weerhouden om terug naar de rand van het Ravijn te
stappen zoals enkele dagen geleden. Hopen dat de Andere me de
genadestoot geeft, en ik er permanent inval. Het lijkt me nog steeds
een zoete gedachte. Adieu Demonen, adieu pijn.
|