Leonardo zet me af, ergens aan een kruispunt. Altijd rechtdoor lopen, op het einde naar rechts, en dan naar links. Het is acht uur 's ochtends, de Toscaanse zon begint zich door de ochtendwolken te murwen en overschijnt moedig de olijfgaarden op mijn weg naar Fiesole, een dorp of stad? Ik weet het niet, heb er nog nooit van gehoord. De weg naar daar is veelbelovend. Ik wandel rustig, zonder camera voor een keer, over de voetpadloze baan. Het wordt spitsuur. Bussen, auto's, af en toe weer eens springen. En het stijgt. Fiesole waar het ook ligt ligt duidelijk hoger dan Firenze. Maar het is een prachtige route. Af en toe zet ik me aan de kant, en kijk neer in de diepte. Er gaan twee gedachten door me heen. De eerste is veeleer positief. Het is een prachtig zicht. Steeds verder en dieper zie ik Firenze liggen. Ik zie de koepel die ik niet wil beklimmen. De zon schijnt over de ontwakende stad. De tweede gedachte is van minder mooie soort wanneer ik me besef dat slechts één stap voorwaarts een einde maakt aan mijn neerslachtige en dondere gedachten en aan de pijn die blijft knagen in mij. Het zou zo gemakkelijk zijn. Eén stap voorwaarts. Vele meters neerwaarts. Geen pijn meer. Ook geen geluk meer, maar dat heb ik hoe dan ook al weggeschrapt uit mijn to-do-list. Dat is voor anderen besteed. De Andere mag heel gelukkig zijn. Een betere partner als mijn Muze, mijn Blonde Liefde kan je niet krijgen. Daar ben ik van overtuigd. Het enige kleine pleziertje dat ik in de situatie kan opbrengen is dat ik haar eerst heb gehad. Voor de Andere. Maar het is maar een wrang pleziertje. Ik hoor stemmen achter mij. Ik ga een stap naar achter. Het is nog geen tijd. Drie vrolijke wandelaars. Enkel de mooie gedachten in hun hoofd. Geen denken aan Miami, aan de Muze. Geen Demonen die met hen meereizen. Zij hebben elkaar om mee te reizen. Ik loop rustig door. Het is tien uur als ik plots van achter de bocht het paradijs zie. Een prachtig, pittoresk dorpje. Kerktoren in het midden. Enfin, het blijkt een kathedraal te zijn, deze van San Romolo in Fiesole. De bouw werd gestart in 1028. Binnen is het mooi, sober en fris. Ik ga even zitten. Een beetje bezinning kan nooit geen kwaad, toch? Maar bezinning bij mij, bezinning zorgt voor zorgen. Stress. Angst en pijn. Ik ga terug buiten, ik verken het stadje een beetje. Het blijkt een Etruskische stad te zijn. Nu ja, Toscane is het oude Etrurië, het kerngebied van de Etrusken tussen Arno en Tiber. Niet verbazingwekkend dat dit stadje door de Etrusken werd opgericht. Ooit, lang geleden. Het probleem met historici is dat ze het verleden niet kunnen loslaten. We leven in het verleden. De pijn van vroeger, gaat mee tot vandaag. Het is niet enkel de pijn omwille van het verlies van mijn Muze, mijn Blonde Liefde. Mijn hart en inspiratie. De littekens van toen, tien jaar geleden, zijn samen met deze nieuwe littekens terug vers en open. Het verdriet dat ik ooit voelde voor de vriendin uit vandaag de Keizerlijke Stede, mijn eerste Coup de Foudre, en de pijn voor mijn Muze. Het komt samen als een explosieve vuurbal in mijn hart. Ik wil dit niet meer. Ik heb de kracht niet om te vechten. Ik heb de wil niet om te berusten. Ik heb de moed niet om te aanvaarden. Ik heb enkel nog de mogelijkheid om te vluchten. Vluchten van de realiteit, vluchten van de pijn. Vluchten van mijn herinneringen, gevoelens. Vluchten van mijn Demonen. Het is jammer, bedenk ik me, dat ik niet van de pracht rondom mij kan genieten, alsof er niets anders in de wereld is. Ik vind een parkje, waar ik me alleen bevind. Alleen met de vogels. Alleen met de zon. Alleen met mijn liter wijn, twee pintjes en pakje chips dat ik net nog in de supermarkt ben gaan kopen. Ik neem me voor vandaag te genieten van deze rust rondom mij. Ik ga schrijven. Ik heb nog enkele dagen achterstand voor mijn reisverslag. Ik ga hier, in de zon, schrijven. Ik ga alles van mij afschrijven. Jas uit, trui uit. Het is intussen elf uur gepasseerd. De zon staat hoog aan de hemel, en haar stralen geven me een bepaalde warmte. Ik geniet ervan, ik ga de vitamine D ten volle opnemen. En ik schrijf, tot de zon achter een gebouw verdwijnt. Het is veertien uur. Drie uur al zit ik te schrijven. Meeste is onzin. Over hoe ik me voel. Ik verhuis Boven is er een belvedere met zicht op het verre, diepe Firenze. Ik zet me op een bankje. Ik ben nog steeds alleen met mijn Demonen. Ze blijven permanent aanwezig, ze blijven wegen op mijn hart. Ze blijven mijn beslissingen beïnvloeden. Het is duidelijk dat ze jaloers zijn op de omgeving, die ik in mij probeer op te nemen. Had de Oekraiense toeriste hier geweest, ze zou haar tekenblok uitgehaald hebben. Ik neem wat fotootjes met mijn gsm. Het is wel paradijselijk hier. Ik kan me voorstellen dat het zelfs romantisch is. Mocht je er zijn met iemand waarvan je onvoorwaardelijk kan houden. De tijd gaat vooruit, de zon schuift over de hemel. Ik word stilaan rood. Een Duitse toeriste komt toe. We beginnen wat te praten. De Demonen verdwijnen op de achtergrond. Dan is het tijd voor mij om af te zakken. Ik moet nog twee uur terugwandelen tot bij Leonardo, en deze weg wil ik niet in het donker doen. Ik wandel bewust niet aan de kant van het ravijn. Mijn gedachten zijn te duister daarvoor. De ene 'mis'stap is te gemakkelijk gemaakt. Leonardo smst me dat hij geen zin heeft in te koken. Dat is niet erg, ik heb geen zin in eten. Ik ben te vroeg, ik keer terug naar de bar van gisteren. Ik krijg opnieuw een pintje, maar ik beslis er toch voor te betalen. Ik denk even terug aan mijn dag. Fiesole. Prachtig dorp. Ik lees op internet dat het ook het rijkste stadje van Toscane is. Ik begrijp dat onmiddellijk. Ik laat het achter mij. Het Paradijs, dat is niet langer voor mij. Ik laat me omringen door mijn Demonen. Door de herinneringen aan mijn Muze. Mijn inspiratie. Zonder haar zat ik nu niet in Firenze in een bar, te spreken met een barman, op deze woensdag vijftien februari. Het is twintig uur aan het naderen. Ik heb tot twintig uur dertig. Het gesprek stokt, want er zijn andere klanten. Ik probeer na te genieten van wat ik gezien heb vandaag. Het enige dat in mij opkomt is de spijt dat ik het alleen gezien heb. Alles wat ik zie is zo betekenisloos voor mij, omdat ik het niet kan delen met mijn Muze. Ik vind het wel mooi. Ik kijk even naar de foto's van dat Paradijs. Een Paradijs voor iemand anders. Geen paradijs voor mij. Ik steek mijn toestel weg. Ik wil het niet meer zien. Adie Fiesole!
Het is tijd. Ik ga naar Leonardo. Ik besluit ineens te gaan slapen. Morgen vertrek ik. Naar het zuiden, bestemming onbekend. Richting Siena. Ik zie wel waar ik uitkom. Ik heb geen slaapplek geregeld, ik heb niet gekeken voor een host noch hostel. Ik overweeg in de natuur te slapen, en zien of ik wakker word de volgende ochtend. Deze beslissing brengt enige rust in mij. Ik geraak vlot in slaap. Zelfs geen WhatsApp meer naar de Ernstige Veurnse. Gewoon, mijn ogen toe. Ik zie morgen wel. Het is nu nog woensdag, vijftien februari. Het is negen uur in de avond. Het kan me allemaal niet meer schelen.
|