6.1 Oefeningen bij de genitief
B
1. de zorgen van de
meesteres
2. de groep van
vrienden
3. de woorden van de
slaaf
4. de muren van de
steden
5. de namen van de
mannen
6. de zoon van Centiem
7. de reden/oorzaak van
de gevaren
8. de vreugde van de
jongen/kind
9. de tempels van de markt
10.
de reden van de vreugde
11.
de steden van het eiland
12.
het plan/de raad van mijn dochters
C
1. de vriendinnen, van
de vriendin
2. de talen, van de
taal
3. de dochters, van de
dochter
4. de families, van de
familie
5. de meesteressen, van
de meesteres
6. de overwinningen,
van de overwinning
7. de wegen, van de weg
8. de redenen, van de
reden
D
1. de getallen, van het
getal / de groepen, van de groep
2. de mannen, van de
man
3. van het plan
4. de velden, van het
veld
5. van de vreugde
6. de open velden, van
het open veld
7. de rivieren, van de
rivier
8. van het zilver
9. de vijanden, van de
vijand
10.
van het voorbeeld
11.
de boeken, van het boek
12.
van het begin
E
1. gen.m.mv.
2. acc.m.enk.
3. nom./acc.o.enk.
4. acc.m.enk.
5. nom.m.mv., gen.m.enk.
6. nom./acc.o.mv.
7. nom.vr.mv., gen.vr.enk.
8. acc.vr.enk.
9. gen.o.enk
10.
acc.m.mv.
11.
gen.m.mv.
12.
acc.m.enk.
13.
gen.vr.mv.
14.
nom./acc.o.enk.
15.
nom.m.mv., gen.m.enk.
16.
nom.vr.mv., gen.vr.enk.
6.2 Oefeningen bij de vocatief
a. mater, cives, Tiberi, filia mea, frater mi, Petra,
Corneli,
carae amicae, amici mei, Centesime
b. servi, rex, Aurelia, filii mei, fili mi, dominae, Brute
6.4 Een tweede reeks oefeningen bij de genitief
B
1. de slaaf van jouw
familie
2. naar de wijngaard
van Marcus
3. de vele goudstukken
van Lucia
4. de naam van het
kleine eiland
5. het leven van vele
slaven
6. de vader van jouw
vriend
7. de muren van de oude
stad
8. de oude muren van de
stad
9. de strenge woorden
van de meesteres
10.
de woorden van de strenge meesters
11.
het harde leven van de slavinnen
12.
de vele wegen van de stad
Latijnse zinnetjes voor in de klas:
LK
= leerkracht
LK: Surgite omnes. =
Sta allemaal recht.
LK: Avete omnes. =
Hallo iedereen.
Leerling: Ave
magistra/magister. = Hallo Mevr./Meneer.
LK: Considite. = Ga
zitten.
Leerling: Peto
verbum. = Ik heb een vraag.
(Ik
vraag het woord.)
LK: Tibi do. = Ik
geef het (woord) aan jou.
LK: Tacete. = Zwijg.
LK: Salvete.= Daaag!
C
1. naar de dochter van
de meesteres
2. de dochter van mijn
meesteres
3. de vriendin van mijn
dochter
4. bij de meester van
de slaven
5. alle zonen van
Centiem
6. behalve de vrouw/echtgenote
van Centiem
7. de poort van de hoge
tempel
8. de hoge poort van de
tempel
<
21-01-2011 om 11:48
geschreven door Mevrouw Carels