5.6 Oef. bij het gebruik van de nom. en de acc. (1ste
klasse) HB p.72
3 FUNCTIES BIJ DE NOM. EN DE ACC.
Nominatief: NWDG, ond., bijg.adj.
Accusatief: LV, BWB met vz.,
bijg.adj.
A.
1. Lucius is een slaaf. Nom.: NWDG bij
Lucius (ond.) en
est
(KWW)
2. Gedurende vele uren wachten we. Acc.: Bijg.adj. bij dominant horas
3. Onze meester is streng. Nom.: NWDG bij dominus
noster
(ond.)
en est (KWW)
4. Hij/Ze verwacht Linus voor de poort. Acc.: LV bij exspectat
5. We zien daar vele kinderen. Acc.: LV bij videmus
6. Jullie zijn vrolijke kinderen. Nom.: NWDG bij estis (KWW +
ond.)
7. Ik ga naar de meester. Acc.: BWB van
richting met vz. ad
bij eo
8. De wijngaard is buiten de muren. Nom.: ond. bij est
9. Alle slaven behalve Linus zijn
aanwezig. Acc.: BWB met vz. praeter bij
adsunt
10.
De
muren zijn hoog. Nom.:
NWDG bij muri (ond.) en
sunt
(KWW)
11.
We
blijven intussen bij onze grootvader.
Acc.: bijg.adj. bij dominant
avum
12.
Ze
vrezen de kinderen/jongens niet. Acc.: LV
bij timent
26-11-2010 om 08:59
geschreven door Mevrouw Carels 
|