De jager achterna (7)
Ze behoren tot de Kosian groep die ook meer bekende groepen zoals de Pygmeeën ( centraal In de buurt van Lake Eyasi, een sodameer dat 75 kilometer ten zuiden van de Ngorongoro hooglanden ligt, overnachten we in een iglotentje.
Het is ook de omgeving waarin de Bosjesmannen leven. De Hadzabe of Ha-people zoals het ook wel in de boeken vermeld staat, is een volk dat in tegenstelling met de koedrijvende Masaï en de landbouwende Iracq uit de omgeving, zich nog uitsluitend bezighouden met jagen en verzamelen (vruchten en boomwortels) om in hun dagelijkse kost te voorzien. Afrika) en de San (zuidelijk Afrika) kent.
Terwijl de zon langzaam opkomt, rijden we richting de Hadzabe. Ze zijn nog slechts met een paar duizend en van tijd tot tijd trekken ze verder om een geschikte plaats te vinden waar voldoende wild zit. Verder leven ze in de open lucht, zonder een echt dak boven het hoofd. Hoogstens wat struiken en takken zorgen voor bescherming. We moeten aan de kampen denken die onze kinderen nog wel eens in onze bossen durven te bouwen.
Door de dichte begroeiing komen we op een open plek en zien onder de bomen twee groepjes mensen bij elkaar zitten. De vrouwen shaken met kalebassenkruiken en produceren hierdoor een knersend geluid. Het is geen vorm van muzikale verwelkoming, maar met kiezeltjes zorgen ze ervoor dat de kruiken waarin ze melk of water doen, weer gereinigd worden. De mannen zitten, voorlopig nog vredig op een koeienvel. Jong en oud rookt uit zelfgemaakte pijpen. We merken twee modellen op: een voor een soort tabak en het ander voor marihuana
De leveranciers van dit laatste zijn leden van de naburige Datogostam die hen ook spulletjes verkopen om juwelen te maken.
Het is al snel duidelijk wie de belangrijkste mannen in de groep zijn: één loopt in een bavianenhuid, een tweede heeft een indrukwekkend hoofdversiersel, de anderen dragen ook dierenvellen, maar eenvoudiger. Sinds deze stam meer en meer toeristen over de vloer krijgt, vraagt de overheid om een minimum aan kledij te dragen. Tussen hen ook een peuter die met pijl en boog omgaat zoals onze kinderen met een autootje of bouwblokjes.
We gaan met hen op jacht. Het kost ons moeite het groepje mannen bij te houden, ze lopen stevig door, af en toe staan ze stil om te luisteren waar het wild zich schuil houdt en rennen dan een stukje verder. Een aantal keren wordt er een pijl afgeschoten, maar zonder resultaat. We lopen verder de bush in. Na een tijdje is het wel raak: er is een vogel uit de boom geschoten. Niet te geloven wat er dan gebeurt.
De jagers maken binnen een minuut een vuurtje, verzamelen wat hout en gedroogde koeiendrek, knielen er omheen, plukken het beestje en roosteren het vervolgens in het vuur. Het is duidelijk dat ze er van genieten, luid smakkend doen ze zich te goed aan hun maal. We krijgen ook een hapje aangeboden, maar het lijkt ons verstandiger dit beleefd af te slaan. De Hadzabe spreken een zogenaamde kliktaal, wat het communiceren er niet makkelijker op maakt. Maar hier volstaat gebarentaal.
Bij deze demonstratie krijgen we via de tolk ook wat achtergrondinformatie. De Bosjesmannen gebruiken drie verschillende soorten pijlen: met het eerste model doden ze vogels, de andere wordt gebruikt om op kleine dieren, zoals bijvoorbeeld apen te jagen en aan de derde soort wrijven ze gif (wit vocht uit een speciale wortelsoort) om grotere dieren te vellen. Ze jagen niet op hyenas en gieren. De reden is voor ons even bizar als gruwelijk: Deze stam begraaft zijn doden niet, maar legt de overledenen in de omgeving van hun verblijfplaats boven de grond. Het zijn juist deze roofdieren die voor de rest van de behandeling zorgen. Ook hier probeert de overheid in te grijpen. Ze verbiedt deze praktijken, vooral omdat de omwonende stammen klagen over de stank en het gebrek aan hygiëne... Toch blijven de meeste Hadzabe sterk gehecht aan hun eigen tradities en gewoonten.
Maar hoe primitief zij ook leven, toch blijven zij bij één vrouw en kennen ze geen vrouwenbesnijdenis meer. Wel heeft bijna elke lid van deze stam malaria; ze snijden wondjes in hun gezicht en mengen het bloed met kruiden die ze zelf in de natuur vinden. Ze hopen hierdoor te genezen.
Deze kleine stam staat onder steeds grotere druk. Vroeger woonden ze veel noordelijker, maar stammen (vooral de Masai) die land nodig hadden om hun vee te weiden, hebben hen langzaam naar het zuiden gedreven. Daarbij nemen ze in aantal af, mede omdat ze alleen onder elkaar trouwen en zich niet mengen met andere stammen.
Aan ons bezoek bij deze kleine, pezige jagers houd ik geen goed gevoel over. Met deze reizen zijn we op zoek naar authenticiteit, maar nu hebben we, volgens mij, de grens overschreden. Door het raampje van onze camera hebben we geen dag uit het leven van een jagersvolk vastgelegd, maar we hebben de illusie van puurheid gekocht terwijl bij wijze van spreken achter ons de volgende terreinwagen al komt aangereden. Met het toenemend toerisme en het bijhorend mensjes-kijken brengen we onrechtstreeks het verder bestaan van deze mensen in gevaar. Een rijke investeringsgroep heeft trouwens reeds interesse in het gebied waar de Hadzabe leven. Zoals we bij ons eerste bezoek in 2005 reeds opmerkten: de tijd is niet ver meer af dat er rond de leefomgeving van de Bosjesmannen een omheining wordt aangebracht. Tv-producties als Stanleys route en Toast Kannibaal (alleen de naam al!) waarin deze mensen als een attractie worden opgevoerd, versnellen deze evolutie.
In heel het verhaal hebben de Hadzabe geen inspraak en kijken voorlopig onmondig toe. Ondertussen komen ze langs alle kanten in de verdrukking of anders gezegd: de jager wordt zelf opgejaagd.
(Erik Maes)
De bosjesmensen
Eens jaagden zij in de weidse natuur.
Nu zitten ze gevangen in het net van het toerisme.
Het mensjes-kijken heeft zijn limieten bereikt.
Hun voortbestaan bedreigd.
De jager opgejaagd.
(Erik Maes - Tanzania-kalender 2011)
02-12-2010 om 12:02 geschreven door kire seam 
|