In september 2009 sprak Dhr. Herman Van Rompuy de derde Karl Popper-lezing uit, georganiseerd door de liberale denktank Liberales.
Als Popper je echter een beetje na aan het hart ligt, doet het pijn om te lezen hoe Dhr. Herman Van Rompuy Poppers filosofie bij tijd volledig verkeerd voorstelt. Precies alsof Popper de duistere kant van de rede niet zou willen aanvaarden?! Zijn hele werk is nu net één aanval op de duistere kanten van de rede die de ideologische fundamenten legde voor de USSR en nazi-Duitsland. Hij bouwt hiervoor verder op het werk van Kant en zijn Kritik der reinen Vernunft, waarmee Popper de duistere bouwwerken van zuivere rede Hegel en Marx aanvalt (zijn argument is dat hun bouwwerk en samenhangsel is van gratuite beweringen: je kan ze niet testen en met groot gemak op basis van hun eigen premissen net het tegenovergestelde beweren). En de toon van Popper, als hij Hegel aanvalt voor de manier waarop hij de rede verkracht voor een goedkope autoritaire politiek is voor een filosoof bepaald onzacht. De rede zoals Popper deze voorstaat falsificatie, kritiek, interpersoonlijk, empirisch, had nooit maar dan ook nooit aanleiding kunnen geven tot de totalitaire regimes zoals in de USSR. Nog een geluk dat Popper dit niet meer moet horen.
Deze derde
post zou ik graag aanwenden om de doelstelling van deze blog toe te lichten, en
de bron van mijn motivatie om deze te onderhouden.
Velen
zouden vandaag de stelling dat onze Westerse democratie brandt,
onderschrijven met als reden dat zij nauwelijks lijkt om de broodnodige
structurele maatregelen te nemen die haar toekomst veilig kunnen stellen. We
kennen het refrein ondertussen wel: het beheersen van de staatsschuld, de shock
van de vergrijzing opvangen, de omschakeling naar een groene economie, enz.
Afgezien
van de evidente nadelen van het uitblijven van deze maatregelen, heeft dit nog één
extra zeer nadeel tot gevolg: haar falen ondergaaft haar geloofwaardigheid en
creëert ze een voedingsbodem voor sluipende anti-democratische tendsen. Ik
bedoel niet de bijna karikaturale autoritaire regimes in Afrika of zelfs het nieuwe
extreemrechts in Europa bvb. in Hongarije - maar een anti-democratische
tendens binnenin de ontwikkelde Westerse democratieën die pretendeert de
democratie tegen zichzelf te beschermen.
Deze tendens
uit zich in een impliciete veronderstelling dat men democratie minstens
gedeeltelijke moet balanceren met een technocratie, opgevat als een verkiezingsvrije
zone waarin experts onze langetermijn kunnen veilig stellen.
En wil
volledig erkennen dat dit een stroming van beste bedoelingen is, wat niet
wegneemt dat haar gevolgen even kwalijk kunnen zijn.
Een
opvallend voorbeeld was te horen tijdens een reportage in Tegenlicht (VPRO) in
mei 2010 over de toekomst van de Westerse democratieën.
Hier
stelde een vooraanstaand Indiaas-Amerikaanse journalist en publicist Fareed
Zakaria, dat de democratie volgens hem één centraal probleem heeft:
ze zou niet in staat zijn om baten op de lange termijn adequaat af te wegen
tegen de kortetermijn voordelen. Hierbij was zijn stelling uiteraard dat
democratie systematisch voordelen op korte termijn verkiest boven deze op een langere
termijn voordelen. Zonder hier nu op dieper in te gaan, wil ik enkel al aanstippen
dat kortetermijn voordelen die doorgaans zekerder zijn tegenover vage langetermijn
voordelen een moeilijke beslissing is, waarbij langetermijnvoordelen niet
noodzakelijk altijd hoger of beter zijn (denk aan aan spaarpot van aandelen die
in rook opgaat) en dat je evenmin niet zomaar mag afdwingen dat mensen hun pleziertjes
moeten afstaan moeten sparen als appeltje voor de dorst.
Het echte gevaar
dat bij deze redeneringen om de hoek loert zonder dat Zakaria hiervoor
pleitte - is dat ze iedereen onbewust in de richting van een technocratie doen
kijken. Een beetje zoals veel waarnemers m.i. graag herhalen dat de Europese
Unie een democratisch deficiet heeft, maar tegelijk lijken ze toch opgelucht
dat de Europese Commissie een instelling die m.i. (te) veel gelijkenissen
heeft met een technocratie no matter
what, doorgaat met haar besluitvorming.
Daarom
hoop ik met deze blog een aantal denkpistes te kunnen ontwikkelen die tonen hoe
democratie als volwaardige democratie toch tegen bovenvernoemde problemen
bestand is, en zelfs veel beter dan eender welke combinatie van democratie met
een andere regeringsvorm.
En om nog even verder te borduren op het vorige stukje: hoe zouden we de almacht van de partijvoorzitters kunnen inperken, niet door het creëren van een parallel systeem zoals David Van Reybroeck wenst, maar door in het systeem zelf te gaan morrelen?
Wat zou het geven mochten we de lijststem afschaffen?
De lijststem ondergraaft m.i. de democratie doordat zij de partijleiding de macht geeft lijsten samen te stellen, en dus in grote mate te bepalen wie wel en wie niet verkozen geraakt, en dus carrières aanzienlijk kan doen versnellen (of afremmen).
Alle politici kunnen zich dan nog steeds verkiesbaar stellen via de lijsten, maar het zal de kiezer zijn die de doorslag geeft of een politicus in het parlement geraakt, en niet de plaats op de lijst die de partijvoorzitter de politicus in kwestie aanbiedt.
En ere wie ere toekomt: enkel de Open VLD heeft dit voorstel in haar programma staan.
Marc Hooghe, David Van Reybroeck, en de burgerdemocratie
Prof. Marc Hooghe verdedigt in zijn opiniestuk van 19 augustus 2011 in de morgen het G1000-initiatief van schrijver David Van Reybroeck op grond van de huidige politieke impasse in de regeringsonderhandelingen. Als kern van het probleem wijst hij, niet vernieuwend maar daarom niet minder correct, op de almacht van de politieke partijen en vooral voorzitters ten opzichte van het parlement en de regering: Het zijn de partijvoorzitters die het land regeren, niet de regering, laat staan het parlement.
Dit is het uitgangspunt van zijn analyse, en ik de eerste om deze stelling met hem te delen.
Maar helaas zijn Hooghes gevolgtrekkingen wat bizar:
Vooreerst meen ik tussen de regels van zijn opiniestuk vreemde heimwee waar naar de volkspartijen uit de jaren 50 en 60 in België, waar bij de verkiezingen van 1954 christendemocraten en socialisten samen nog vlot meer dan 80 procent (haalden) van de Vlaamse stemmen. Mij lijkt het dat, als onze democratie vandaag in de problemen is door de oligarchie van partijen, het probleem net in deze jaren ontstond: hoewel de partijen misschien wel volkspartijen waren, verdedigden ze evengoed hun eigen volk. En de macht van de partijvoorzitters was zeker niet geringer. Ik zie dus geen verschil tussen de electorale kartels van nu waar Hooge over spreekt, en deze van de jaren 50 en 60.
Het idee van Hooghe dat brede volkspartijen gezond zijn voor een democratie, stoelt volgens mij op het idee dat een democratische samenleving in essentie corporatistisch is: hoe meer standen en geledingen deel uitmaken van de besluitvorming, hoe beter de democratie.
Dit idee is volgens mij uiterst gevaarlijk, en is net de oorzaak van onze huidige politieke problemen (waar de partijen evenzeer corporatistisch zijn en vooral hun eigen belang verdedigen), omdat het groepsbelangen duidelijk vooropstelt en tegenover elkaar plaats ipv te komen tot een rationele inschatting van het algemene belang.
(en hierna volgt nog een staaltje van vreemde redeneerkunst: ook de N-VA zal volgens Prof. Marc Hooghe immers nooit uitgroeien tot een volkspartij, want let op de cirkelredenering de belangrijkste reden hiervoor is dat de tijd van de massapartijen definitief voorbij is).
Vervolgens stelt Hooghe dat de partijen hebben gefaald in het vertegenwoordigen van de bevolking, en dus is het tijd voor burgerdemocratie. Een eerste bedenking is wat deze burgerdemocratie zal doen aan de kern van het probleem, de politieke partijen? Immers, als de 1000 burgers van David Van Reybroeck blijvend samenkomen om de partijen overbodig te maken, wat belet deze 1000 burgers dan om na verloop van tijd zelf partijen te vormen (en een voorzitter aan te duiden?)? Samengevat: ik zie niet in hoe burgerdemocratie het fundamentele probleem van onze politiek de partijen - wil oplossen? En ik zie ik ook niet in waarom deze G1000 beter in staat zou zijn om de echte problemen te benoemen dan een normaal parlement (dus in de veronderstelling dat parlementairen niet moeten vrezen voor de toorn van hun partijvoorzitter en hun toekomst). Bestaat niet het gevaar dat, zolang alle besprekingen in de algemeenheden blijven, het heel mooi klinkt, maar vanaf ze bvb. een budget moeten opmaken, het al niet veel beter zal gaan als bij ons?
Al klinkt het natuurlijk wel heel verfrissend, burgerdemocratie