Participatie is een begrip van
meerdere lagen bijvoorbeeld op politiek, economisch, sociaal en cultureel vlak. Problemen
bij participatie worden gekaderd door sociale ongelijkheid. De toename van
sociale ongelijkheid kan gelinkt worden met de groeiende ongelijke toegang tot
publieke besluitvorming. Laaggeschoolden worden niet betrokken in de politieke
vormgeving van onze samenleving. Ten tweede is er ook sprake van een dominante
economische sfeer. Niet alleen de structurele beperkingen, maar ook culturele
beperkingen. Ten derde vindt er zich op cultureel niveau geen verandering
plaats. Men blijft zich richten op een selecte groep, meer bepaald de
middenklasse. Er zijn ook twee participatiedilemmas. Ten eerste stelt men zich
de vraag in hoeverre men een persoon kan inwijden in een cultuur, zonder zijn
vrijheid aan te tasten. In een tweede dilemma stelt men de vraag in welke mate
het gerechtvaardigd wordt om de voorkeuren van mensen te verwerpen. Er is ook
een spanning tussen cultuuridealisme en cultuurrelativisme. Met
Cultuuridealisme wil men de hoge cultuur dichter bij het volk brengen, daardoor
ontstaat er één gedeelde cultuur. Cultuurrelativisme benadrukt een gelijke
cultuurvisie, waarbij alles als kunst kan gezien worden. Vanuit de dilemmas en
de spanningen is men het eens dat de ongelijke cultuurdeelname moet aangepakt
worden via de positieve vrijheid. Deze vrijheid zorgt ervoor dat de
mogelijkheden van mensen vergroot worden, zodat ze zelf hun cultuurvormen
kunnen kiezen.
Door Kunst en cultuur ontstaat er
ook een oordelende openbaarheid. Freire en Habermas willen via machtsvrije
dialoog de openbaarheid herorganiseren, naar een model van emancipatiegerichte
openbaarheid. Maar hier wordt de vraag gesteld of men macht los kan zien van
cultuurparticipatie?
Men kan zich richten op een
herverdeling van macht. Dit impliceert een verandering in structuren en hier
bevindt zich weerstand. Structuren zijn conservatief ingericht en gericht op
eigen voortbestaan. Cultuur vertrekt en eindigt bij de middengroep, waardoor
het aanbod eenzijdig is. Bij een herverdeling zou men ook de groepen aan het
woord moeten laten die niet kunnen spreken.
Vanuit deze kennis vloeiden een aantal
participatiestrategieën voort. Deze strategieën moeten aan een aantal criteria
voldoen namelijk: het vergroten van de positieve vrijheid, participatie moet
steeds deel uitmaken van een breder geheel, participeren gebeurt in een
context, er moet geïnvesteerd worden vanaf de kind- en jeugdjaren en als
laatste mag een gebrek aan participatie niet los gezien worden van hiërarchieën
in een cultuur. Een eerste participatiestrategie gaat over kunstinteractie.
Kansengroepen actief laten participeren om artistieke symbolen te maken. Lokale
trajecten is een tweede strategie. Visies en aansluitende praktijken worden dan
op lokaal niveau gedeeld. Bij een derde strategie wordt er transversaal
gehandeld. Vanuit dit handelen zal men samenwerken met verschillende domeinen
en zorgen tot beïnvloeding en verrijking. Deze verschillende
participatiestrategieën hebben vitale condities gemeen. Dit wil zeggen dat een
veranderende samenleving moet zorgen voor een bijstelling van het
participatiebeleid op verschillende domeinen. Er moet een dialogische relatie
zijn tussen het beleid en de burgermaatschappij.
Tot slot is participatie een
gedeelde verantwoordelijkheid van de sector en de overheid. Men moet evolueren
naar een niet-normatieve cultuurbeleving.
Referentie: Demeyer, Barbara: Janssens, Ivo & Van Looveren. Marie (2002). Cultuurparticipatie en sociaal-artistieke projecten as elementen van maatschappelijke integratie in Jan Vranken Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2002. Acco, Leuven/Leusden
|