Het is weer
een goede oude woensdagochtend: koud, donker en saai.
Ik zit op de
trein, uiteraard overvol met gillende, springende en lachende kinderen.
Ik was vroeger
exact als hen, zelf nog een zodanig kleine snotter, maar ja en tijden en mensen
veranderen.
Denken aan
vroeger doet zeer aan mijn hoofd, zelfs is het maar enkele seconden.
Ik probeer
altijd zo vroeg mogelijk op de trein te zitten, maar vandaag heb ik me
verslapen.
En dit kleine voorvalletje
zorgt dus voor het feit dat ik nooit een plaats kan en zal vinden op dit
ontbijtgranendoosje op wielen.
De eerste 10
minuten van de reis sta ik dus recht, dat is hoelang het duurt tot aan de
eerste halte.
De conducteur
opent de glazen deur tussen hem en mijn leven van wanhoop met deze mensen.
Hij heeft
licht grijzend haar, meer langs zijn bakkebaarden (wat eigenlijk de enige kant
is die ik kan zien vanonder zijn pet) en hij is een veel te joviale kerel voor
zijn leeftijd.
Elke morgen
weer mengt hij zich in de gesprekken van de tierende menigte, de jeugd genaamd,
en doet zich voor als de vrolijke nonkel die veel van deze kinderen niet
hebben.
Hij is in mijn
ogen meer de Kerstman van deze trein, dan een conducteur. Ze hadden hem al lang
moeten ontslaan.
Ik kijk een
tijdje naar een meisje dat ligt te slapen, donkerbruin haar dat grotendeels
bedekt word door een grijze wollen muts en daaronder heeft ze een dikke leren
jas aan.
Het is eind
november, het begint koud te worden en mensen gedragen zich ook koeler, niet
dat ik daar zo veel last van heb.
Deze maand
wordt gekenmerkt door 2 weerspelingen:
1.
De
warmste november maand sinds 1938 (dit gegeven kan fout zijn, mijn geheugen is
ook niet perfect)
2.
De
maand met het meeste en de hardste windvlagen sinds lang, lange tijd.
De trein stopt
met veel gekraak aan zijn eerste halte en ik laat een zucht van blijdschap.
Een oudere man
met een wandelstok kijkt schuin naar mij en knikt begrijpend.
Ik haal mijn
schouders op, wat zoveel wil zeggen als: Wat ga je er aan doen?.
De man lacht
stil en buigt zich weer naar zijn krant, en ik kan hem zo zien denken dat hij
mij nog altijd ziet als één van hen, de jeugd.
Eens al de
mensen afgestapt zijn zet ik me schuin tegenover het meisje met de grijze muts,
het slapende meisje. Ik merk dat ze niet beweegt, en dus vast aan het slapen is,
en dat ze dat ook niet deed toen de trein stopte. Ik raap al mijn moed samen en
tik haar op de schouder, me niet bewust of het te hard of te zacht is.
Langzaam kijkt
ze op met slaperige ogen, ze knippert een paar keer en kijkt dan niet
begrijpend.
Met een klein
hartje zeg ik dat we gestopt zijn in Oudenaarde.
Ze lacht en
zegt dat ze er pas af moet in Gent. Ik excuseer me en wijd me weer aan het
uitzicht, dat zich langzaam begint voort te bewegen.
Na een aantal
minuten stoppen we aan halte 2, en dus ook aan ergernis nr. 2.
Wat er in
Oudenaarde afmoest qua mensen komt er nu gewoon doodleuk weer op, het enige
verschil is dat ik een zitplaats heb.
Tot mijn grote
genoegen zijn deze mensen meestal volwassen en dus iets rustiger.
Een meisje van
rond de 19 à 20 jaar stapt langzaam naar mij toe en wandelt dan gestaag
voorbij.
Dit is meestal
het keerpunt van de reis, ik word altijd vergezeld door ofwel jonge; ofwel oude
mensen, nooit de 30ers of 40ers.
En vandaag
word ik vergezeld door een oudere man, die blijkbaar last heeft van zijn voet
terwijl hij voor mij komt staan. Hij staat even hijgend na te genieten van het
feit dat hij een plaats heeft veroverd, terwijl hij zijn donkergroene jas
ophangt vlak naast zijn toekomstige zitplaats.
Het valt me
altijd weer op dat oudere mensen of nooit weten dat ze mensen blokkeren, of het
gewoon expres doen.
De oude man
draagt een olijfkleurig hemd met daaronder een groene broek en bruine
wandelschoenen. Dat, samen met zijn borstelige snor, wijst er voor mij op dat
deze man vroeger in het leger zat en zijn ontslag of pensioen niet goed heeft
verwerkt.
De
zweetdruppels op zijn voorhoofd en het hijgen wijzen er dan weer op dat hij
heeft moeten lopen voor de trein.
Ik blijf
rustig naar buiten kijken, hem observerend in het spiegelende raam.
Er zijn maar 2
dingen die je kunt doen in de trein, als je alleen bent en niets hebt om te
doen en dat is echt naar buiten kijken of mensen observeren.
Beidde opties
zijn goed, zolang dat je maar iets te doen hebt.
Uit het
voorzakje van zijn hemd haalt de generaal een kammetje van donkerbruin
plastiek, zo één waarvan je er 13 in een dozijn hebt.
Hij draait zich
naar het raam en kijkt mij recht in de ogen door het spiegelende effect dat het
raam heeft. En dit is het punt waar zelfs de beste observeerder zich soms
laat vangen, ze kijken weg of kijken verschrikt, zoals een hert in de koplampen
van je auto als je aan een snelheid van 120 km/u naar het diertje toe raast. Ik
doe alsof ik hem niet zie en blijf kijken, maar deze keer door het spiegelbeeld
van de generaal naar buiten.
De generaal
ziet niets en kamt rustig zijn haar terwijl hij zichzelf bewonderd in het raam.
Hij kamt zijn haar schuin opzij, wat hem een beetje doet lijken op een bejaarde
Adolf Hitler.
De generaal
verliest mijn interesse en ik kijk rond in de trein, zoekend naar mensen die ik
in stilte kan afkeuren of appreciëren.
De oogst is
smal vandaag en ik ben dus weer geneigd om naar de generaal te kijken.
Het kammetje,
dat hij weer in zijn voorzakje heeft gestoken, laat vochtige plekjes na op het
borstzakje van zijn hemd. Ik lach in stilte en merk dat we ondertussen aan de
voorlaatste halte zijn.
Er zijn dus al
een aantal minuten verstreken sinds Oudenaarde, de tijd gaat soms echt wel snel
als je niets te doen hebt.
Ik merk
langzaam dat mijn eerste observatie niet correct was. Ondanks het feit dat de
man al een kwartier neerzit, zweet en hijgt hij nog altijd evenveel.
Dit is volgens
mij het soort mens dat men arresteert als stalker en specifiek als
telefoonhijger.
We komen
eindelijk aan in Gent, de hoofdstad van Oost-Vlaanderen, de stad van de
stroppendragers.
Ik haast me
naar het andere perron, omdat ik mijn trein naar Brussel niet wil missen. Ik
kan normaal gezien al afstappen in De Pinte, maar daar neem ik de moeite niet
voor. Dan moet ik in De Pinte weer 5 minuten in de kou staan, terwijl als ik
hem in Gent neem ik er direct opkan.
De treinrit
naar Brussel is niet zo fascinerend als van Ronse naar Gent, maar dat komt
waarschijnlijk door de vele ambtenaren die dagelijks naar Brussel pendelen.
Ik twijfel
even waar ik me zal zetten en plaats me uiteindelijk naast een jonge vrouw die
druk op haar laptop aan het typen is.
De reis
verloopt rustig zoals normaal, tot de vrouw naast me plotsklaps begint te
praten.
Ja, dat kan
ik zien gebeuren, maar niet op zon korte termijn.
Ik kijk
verbaast opzij. Ik vraag me af of ze tegen mij aan het praten is.
Ik panikeer
lichtjes, en maar één gedachte schiet door mijn hoofd als de kogel van een
Magnum.
Heeft ze mijn gedachten gelezen, heeft ze gezien
dat ik over haar nadacht?
Ze lacht en
kijkt opzij met een blik waarvan ik juist niet kan uitmaken wat deze wil
zeggen.
We regelen
het wel, zo meteen stap ik van de trein en dan doe ik dat direct.
Ik zet mijn
meest verbaasde gezicht op en vraag wat ze bedoelt.
Ze kijkt recht
naar mij, likt haar lippen en zegt:
Kan je niet
zien dat ik aan het bellen ben?
Ik kijk naar
de linkerkant van haar gezicht en zie dat ze daar zo een bluetooth-oortje heeft
hangen.
Wat haat ik
die dingen.
De technologie
is niet meer wat het geweest is, revolutionaire uitvindingen werden vroeger
bejubeld. Terwijl er nu, telkens als er een uitvinding wordt gedaan, gekeken
word naar de pros en contras. En als er net iets te veel contras zijn dan
word het product de grond ingeboord.
Maar ondanks dat alles is het de toekomst,
onze kinderen zullen er wel de vruchten van kunnen plukken.
Ik kijk
beschaamd naar de grond, gekwetst in mijn eer, en ik voel me ook een beetje
onnozel.
We komen aan
in Brussel-Zuid, Bruxelles-Midi voor de Franstalige in ons land. Dat is nog
zoiets dat ik niet snap. Waarom Midi en niet Sud, WAAROM!? (Ik vindt het raar,
maar soms kan ik echt denken in hoofdletters, dat is gewoon een gave denk ik.)
Zulke dingen maken me soms zot.
Ik spring van
de trein en loop met een gestaag tempo de roltrap af, loop door de hal, langs de
piano die uit zichzelf speel, naar de metros.
En dat is weer
het irritante aan de metro, of je tram staat er direct, of hij is juist
vertrokken of het is de verkeerde. Vandaag blijkt het optie 3 te zijn.
Terwijl ik sta
te wachten op mijn tram/metro, denk ik na over hoe mijn dag zal verlopen. Deze
worden onderbroken door de aankomst van tram 4.
Terwijl ik op
de tram stap, voel ik een por in mijn rug.
Denkend dat
het iemand is die ik ken draai ik me om, en eigenlijk ben ik niet zo fout.
Het is de generaal
die me porde, maar dan per ongeluk.