Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Bepalingen omtrent het afkopen van geloften aan de HEER
  • Sabbatsjaar en jubeljaar
  • Eén wet voor vreemdelingen en Israëlieten
  • De lampen en het toonbrood
  • Feestdagen
  • Voorschriften en bepalingen omtrent de heilige gaven
  • Voorschriften en bepalingen voor de priesters
  • Bepalingen en regels voor het heilige volk
  • Bloed is levenskracht
  • Grote Verzoendag
  • Voorschriften omtrent vraat
  • Voorschriften omtrent de kraamvrouw
  • Voorschriften omtrent reine en onreine dieren
  • Aäron en zijn zonen als priester gewijd
  • Nadere bepalingen bij de offers
  • Reinigingsoffer en hersteloffer
  • Brandoffer, graanoffer en vredeoffer
  • Voorschriften omtrent onreine vloeiingen
  • Instelling van de offerdienst
    De Bijbel online lezen.
    Leviticus
    Het boek Leviticus dankt zijn naam aan de Septuaginta, de oudste Griekse bijbelvertaling. Het woord leviticus betekent ‘het Levitische (boek)’, een verwijzing naar de voorschriften voor de priesters en de Levieten. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Wajjiqra, ‘Hij riep’, naar het eerste woord van het boek. Leviticus is het derde boek van de Pentateuch, de verzameling van vijf boeken die in de Joodse traditie de Tora wordt genoemd. Het boek presenteert zich als een voortzetting van het boek Exodus. Het bevat verzamelingen, regels en voorschriften van verschillende aard en herkomst, die voor een deel ook in Exodus, Numeri en Deuteronomium zijn te vinden. Vanaf de tijd van Ezra en Nehemia (rond 450 v.Chr.) werden die boeken aan Mozes toegeschreven. Daarom spreekt men ook wel van ‘de vijf boeken van Mozes’. Leviticus vormt samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Exodus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    22-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorschriften omtrent vraat
    Leviticus 13

    D
    e HEER zei tegen Mozes en Aäron: ‘Als iemand een zwelling, uitslag of een lichte plek op zijn huid heeft die aan huidvraat doet denken, moet hij naar de priester worden gebracht, naar Aäron of een van diens nakomelingen, die de aandoening moet bekijken. Als de priester vaststelt dat het haar op de aangetaste plek wit geworden is en de plek diep in de huid ligt, is het huidvraat en moet de priester de persoon in kwestie onrein verklaren.
    Als de huid een lichte, witte plek vertoont die niet diep in de huid ligt en het haar niet wit geworden is, moet de priester de betreffende persoon zeven dagen afzonderen. Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder is aangetast, moet hij hem opnieuw zeven dagen afzonderen. Zeven dagen later onderzoekt de priester hem nogmaals, en als de plek dof geworden is en zich niet heeft uitgebreid, moet hij hem rein verklaren. Het is dan gewone uitslag. De persoon in kwestie moet zijn kleren wassen en is dan weer rein. Maar als hij na onderzoek door de priester rein verklaard is en de plek zich later toch uitbreidt, moet hij zich opnieuw aan de priester laten zien. Als de priester vaststelt dat de plek zich inderdaad heeft uitgebreid, moet hij hem onrein verklaren. Dan is het huidvraat.
    Wanneer iemand dus aan een aandoening lijdt die aan huidvraat doet denken, moet hij naar de priester worden gebracht. 10 Als de priester een witte zwelling op de huid ziet, met wit haar erop, en er een rauwe plek ontstaan is, 11 is het huidvraat in een vergevorderd stadium en moet de priester hem onrein verklaren. Hij hoeft hem niet af te zonderen, want hij is onmiskenbaar onrein. 12-13 Wanneer het ernaaruit ziet dat de aandoening zich over het hele lichaam heeft uitgebreid, moet de priester de betreffende persoon nader onderzoeken. Als hij vaststelt dat de aandoening het lichaam inderdaad van hoofd tot voeten heeft aangetast, moet hij hem rein verklaren. Aangezien hij helemaal wit is geworden, is hij rein. [12–13] 13  14 Maar zodra er rauwe plekken bij hem te zien zijn, is hij onrein. 15 Als de priester een rauwe plek ziet, moet hij hem onrein verklaren. De rauwe plek is onrein, het is een teken van huidvraat. 16 Maar als de rauwe plek weer wit wordt, moet hij naar de priester teruggaan. 17 Als de priester vaststelt dat de huid wit geworden is, moet hij hem rein verklaren; hij is dan rein.
    18 Als er een zweer op iemands huid verschijnt die weer geneest, 19 maar er op de plaats van de zweer een witte of bleekrode zwelling of vlek ontstaat, moet die persoon zich door de priester laten onderzoeken. 20 Als de priester vaststelt dat de plek diep in de huid ligt en het haar erop wit geworden is, moet hij hem onrein verklaren. Er is dan op de plek van de zweer huidvraat ontstaan. 21 Maar als de priester bij het bekijken van de plek vaststelt dat het haar niet wit is, de plek niet diep in de huid ligt en dof is, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 22 Als de vlek zich in die tijd heeft uitgebreid, moet de priester hem onrein verklaren. Dan is het huidvraat. 23 Maar als de lichte plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder heeft aangetast, is het een litteken van de zweer en moet de priester hem rein verklaren.
    24 Als iemand een brandwond heeft opgelopen en de gewonde plek wordt bleekrood of wit, 25 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat het haar op de plek wit geworden is en dat de plek diep in de huid ligt, is er huidvraat ontstaan op de plaats van de brandwond en moet hij die persoon onrein verklaren. Dan is het huidvraat. 26 Als de priester vaststelt dat het haar op de lichte plek niet wit is, de plek niet diep in de huid ligt en dof is, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 27 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als de plek zich in die tijd heeft uitgebreid, moet de priester hem onrein verklaren. Dan is het huidvraat. 28 Maar als de lichte plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder heeft aangetast en dof gebleven is, is het gewoon een zwelling als gevolg van de brandwond en moet de priester hem rein verklaren. De plek is dan het litteken van de brandwond.

    29 Als iemand een aandoening onder zijn of haar hoofdhaar heeft, of een aandoening onder zijn baard, 30 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de aandoening diep in de huid ligt en het haar op de aangetaste plek geel en dun is, moet hij de betreffende persoon onrein verklaren. Het is dan een ziekelijke uitslag, huidvraat aan hoofd of kin. 31 Als de priester echter vaststelt dat de plek niet diep in de huid ligt maar er toch geen donker haar op groeit, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 32 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als blijkt dat de uitslag zich in die tijd niet heeft uitgebreid, het haar op de aangetaste plek niet geel geworden is en de plek niet diep in de huid ligt, 33 moet de persoon in kwestie al het haar rond de aangetaste plek afscheren. De priester zondert hem daarna opnieuw zeven dagen af. 34 Op de zevende dag bekijkt de priester de plek opnieuw, en als de uitslag zich niet heeft uitgebreid en niet diep in de huid ligt, moet hij de betreffende persoon rein verklaren. Die moet zijn kleren wassen en is dan weer rein. 35 Maar als de huiduitslag zich uitbreidt nadat hij rein is verklaard, 36 moet de priester hem opnieuw onderzoeken. Als blijkt dat de ziekelijke uitslag zich inderdaad heeft uitgebreid, hoeft hij niet te zoeken naar geel haar; de persoon in kwestie is dan onrein. 37 Wanneer de priester later vaststelt dat de uitslag zich niet verder heeft uitgebreid en dat er donker haar op de plek groeit, is de kwaal werkelijk genezen. De betreffende persoon is dan rein en de priester moet hem rein verklaren.
    38 Als een man of een vrouw lichte, witte vlekken op de huid heeft, 39 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de lichte witte plekken op de huid dof zijn, is het onschuldige uitslag die de huid heeft aangetast en is die man of vrouw rein.
    40 Als bij een man het haar op de kruin uitvalt, is dat gewoon kaalheid en is hij rein. 41 Ook als zijn haar aan zijn voorhoofd uitvalt, is dat gewoon kaalheid en is hij rein. 42 Maar als er een bleekrode plek op zijn kale kruin of voorhoofd verschijnt, zou de kale plek aangetast kunnen zijn door huidvraat 43 en moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de bleekrode aandoening op het kale hoofd eruitziet zoals huidvraat op de onbehaarde huid, 44 is de man door huidvraat aangetast en is hij onrein. De priester moet hem onrein verklaren; hij heeft dan huidvraat aan zijn hoofd.
    45 Wie door huidvraat aangetast is, moet zijn kleren scheuren, zijn haar los laten hangen, baard en snor bedekken en “Onrein, onrein!” roepen. 46 Zo iemand blijft onrein zolang de aandoening duurt. Als onreine moet hij apart wonen en buiten het kamp verblijven.

    47 Als er plekken op wollen of linnen stof verschijnen, 48 of op ketting- of inslaggaren van linnen of wol, of op leer of op iets dat van leer gemaakt is, 49 en die plekken op de stof, het leer of het garen of het leren voorwerp zijn groen- of roodachtig, zou het desbetreffende voorwerp aangetast kunnen zijn door vraat en moet het aan de priester worden getoond. 50 De priester moet ernaar kijken en het aangetaste voorwerp zeven dagen apart houden. 51 Op de zevende dag onderzoekt hij het voorwerp opnieuw. Als hij vaststelt dat de plek op de stof, het garen of op het leren voorwerp zich in die tijd heeft uitgebreid, is het vraat. Het voorwerp is dan onrein. 52 In dat geval moet hij de stof, het linnen of wollen garen of het aangetaste leren voorwerp verbranden. Aangezien het vraat betreft, moet het voorwerp in het vuur worden verbrand. 53 Maar als de priester ziet dat de plek op de stof, het garen of het leren voorwerp zich niet heeft uitgebreid, 54 moet hij het aangetaste voorwerp laten wassen en het opnieuw zeven dagen apart houden. 55 Daarna moet hij het voorwerp opnieuw onderzoeken. Als blijkt dat de aangetaste plek zich weliswaar niet heeft uitgebreid, maar evenmin van kleur veranderd is, is het voorwerp toch onrein. Het moet worden verbrand, want het materiaal is volledig bedorven. 56 Maar als de priester ziet dat de plek na het wassen dof geworden is, moet hij de plek uit de stof, het leer of het garen scheuren. 57 Als er daarna toch weer plekken op de stof, het garen of het leren voorwerp verschijnen, gaat het om een voortwoekerende aandoening en moet het aangetaste voorwerp worden verbrand. 58 Als de stof, het garen of het leren voorwerp na het wassen geen aangetaste plek meer vertoont, moet het nogmaals worden gewassen en dan is het rein.’
    59 Dit zijn de voorschriften die bepalen wanneer door vraat aangetaste wollen of linnen stoffen, ketting- of inslaggarens en leren voorwerpen rein of onrein moeten worden verklaard.

    Leviticus 14

    De HEER zei tegen Mozes: ‘Dit zijn de voorschriften die van toepassing zijn wanneer iemand die door huidvraat getroffen is, weer rein kan worden verklaard. Zo iemand moet naar de priester worden gebracht, en de priester moet buiten het kamp onderzoeken of hij van zijn huidvraat genezen is. Als dat zo is, moet de priester opdracht geven om voor degene aan wie de reiniging moet worden voltrokken twee levende, reine vogels te halen, en cederhout, karmozijn en majoraan. De ene vogel laat hij slachten boven een met bronwater gevulde aarden schaal. De andere, levende vogel moet hij, net als het cederhout, het karmozijn en de majoraan, in het bloed van de boven het bronwater geslachte vogel dopen, en met dat bloed moet hij degene die na zijn huidvraat moet worden gereinigd zevenmaal besprenkelen. Daarna verklaart hij hem rein. De levende vogel moet hij vrijlaten in het open veld. Degene aan wie de reiniging wordt voltrokken, moet zijn kleren wassen, al zijn haar afscheren en zich met water wassen. Dan is hij weer rein. Daarna mag hij in het kamp terugkeren, maar hij moet zeven dagen buiten zijn tent blijven. Op de zevende dag moet hij opnieuw al zijn haar afscheren, zijn hoofdhaar, zijn baard en zijn wenkbrauwen. Al zijn haar moet hij afscheren en zijn kleren en zijn lichaam moet hij met water wassen; dan is hij weer rein.
    10 Op de achtste dag moet hij twee jonge rammen zonder enig gebrek en een eenjarige ooi zonder enig gebrek meenemen, en als graanoffer drie tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, en een maat olijfolie. 11 De priester die de reiniging voltrekt, moet hem met zijn offergaven naar de ingang van de ontmoetingstent brengen en hem daar, ten overstaan van de HEER, laten plaatsnemen. 12 De priester neemt een van de jonge rammen en biedt die samen met de olie als hersteloffer aan de HEER aan, na het offer ten overstaan van de HEER omhoog te hebben geheven. 13 De ram moet worden geslacht op de plaats in het heiligdom waar de dieren voor het reinigingsoffer en het brandoffer geslacht worden, want net als het reinigingsoffer is het hersteloffer bestemd voor de priester; het is allerheiligst. 14 De priester strijkt wat van het bloed van het offerdier aan de rechteroorlel van degene aan wie de reiniging wordt voltrokken. Hij strijkt ook wat bloed op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. 15 Daarna giet de priester een klein deel van de olie in zijn linkerhandpalm, 16 doopt zijn rechterwijsvinger in de olie en sprenkelt met zijn vinger zevenmaal wat olie in de richting van de ontmoetingstent. 17 Vervolgens strijkt hij wat van de olie die hij in zijn handpalm heeft uitgegoten aan de rechteroorlel van de persoon in kwestie, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet, over het bloed van het hersteloffer heen. 18 Wat er nog aan olie in zijn hand over is, strijkt hij op diens hoofd. Zo voltrekt de priester voor hem ten overstaan van de HEER de verzoeningsrite. 19 Vervolgens brengt de priester het reinigingsoffer en voltrekt zo voor degene die van zijn onreinheid moet worden gereinigd de verzoeningsrite. Daarna wordt het dier voor het brandoffer geslacht. 20 Tot slot verbrandt de priester het graanoffer en het brandoffer op het altaar. Zo voltrekt de priester voor hem de verzoeningsrite en wordt hij weer rein.
    21 Als de persoon in kwestie arm is en zich dit alles niet kan veroorloven, moet hij één jonge ram meenemen, die voor het voltrekken van de verzoeningsrite als hersteloffer omhoog moet worden geheven, een tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie als graanoffer, een maat olijfolie 22 en twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven – al naargelang hij zich kan veroorloven – één als reinigingsoffer en één als brandoffer. 23 Hij brengt alles op de achtste dag van zijn reiniging naar de priester, bij de ingang van de ontmoetingstent. Daar, ten overstaan van de HEER, 24 moet de priester de ram en de olie nemen en die ten overstaan van de HEER omhoogheffen. 25 De ram voor het hersteloffer wordt geslacht, en de priester neemt wat bloed van het offerdier en strijkt dat aan de rechteroorlel van degene aan wie de reiniging wordt voltrokken, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. 26 Daarna giet de priester wat olie in zijn linkerhandpalm 27 en sprenkelt met zijn rechterwijsvinger zevenmaal wat olie in de richting van de ontmoetingstent. 28 Een klein deel van de olie in zijn linkerhandpalm strijkt hij aan de rechteroorlel van de persoon in kwestie, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet, over het bloed van het hersteloffer heen. 29 Wat er nog aan olie in zijn hand over is, strijkt hij op diens hoofd. Zo voltrekt de priester voor hem ten overstaan van de HEER de verzoeningsrite. 30 Hij draagt een van de tortelduiven of een van de jonge gewone duiven – al naargelang de betreffende persoon zich heeft kunnen veroorloven – 31 als reinigingsoffer op en de andere, samen met het graanoffer, als brandoffer. Zo voltrekt de priester voor hem de verzoeningsrite ten overstaan van de HEER
    32 Dit zijn de voorschriften die van toepassing zijn wanneer iemand die door huidvraat is getroffen, zich de normale offergaven voor zijn reiniging niet kan veroorloven.

    33 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: 34 ‘Wanneer jullie eenmaal in Kanaän zijn, het land dat ik jullie in bezit zal geven, en ik daar een huis door vraat laat aantasten, 35 moet de eigenaar bij de priester melden dat zijn huis is aangetast. 36 De priester moet het huis laten ontruimen voordat hij het verschijnsel komt onderzoeken; zo voorkomt hij dat alles wat zich in het huis bevindt onrein verklaard moet worden. Vervolgens komt de priester het aangetaste huis onderzoeken. 37 Als hij vaststelt dat er groen- of roodachtige putjes in de muren zijn ingevreten, 38 gaat hij naar buiten en verbiedt voor zeven dagen de toegang tot het huis. 39 Op de zevende dag komt hij terug om te zien of de muren van het huis verder zijn aangetast. Als dat zo is, 40 moet hij de aangetaste stenen laten wegbreken en ze laten weggooien buiten de stad, op een onreine plaats. 41 Vanbinnen moeten de muren van het huis worden afgekrabd en het afgekrabde pleisterwerk moet buiten de stad, op een onreine plaats, worden weggegooid. 42 De uitgebroken stenen moeten door andere worden vervangen en het huis moet opnieuw worden bepleisterd. 43 Als de stenen zijn uitgebroken en de muren zijn afgekrabd en opnieuw bepleisterd, en het huis later toch weer wordt aangetast, 44 moet de priester opnieuw komen. Als hij vaststelt dat de aantasting zich heeft uitgebreid, is het vraat. Het huis is dan onrein. 45 Het moet worden afgebroken, en de stenen, het hout en al het pleisterwerk moeten buiten de stad worden gebracht, naar een onreine plaats. 46 Wie het huis binnengaat gedurende de tijd dat het afgesloten is, is tot de avond onrein. 47 Wie in het huis slaapt of wie er eet, moet zijn kleren wassen.
    48 Als de priester, nadat het huis opnieuw bepleisterd is, bij zijn onderzoek vaststelt dat de aantasting zich niet heeft uitgebreid, moet hij het huis rein verklaren; de aantasting is dan onschuldig gebleken. 49 Om het huis van zonde te reinigen, moet hij twee vogels laten brengen, en cederhout, karmozijn en majoraan. 50 De ene vogel moet worden geslacht boven een met bronwater gevulde aarden schaal. 51 Vervolgens moet hij het cederhout, de majoraan en het karmozijn en de andere, levende vogel in het bloed van de geslachte vogel en in het bronwater dopen en dat zevenmaal in de richting van het huis sprenkelen. 52 Zo reinigt hij het huis van zonde, met het bloed van de vogel en het bronwater en met de levende vogel en het cederhout, de majoraan en het karmozijn. 53 De levende vogel laat hij vrij in het open veld buiten de stad. Zo voltrekt hij aan het huis de verzoeningsrite en wordt het weer rein.’

    54 Tot zover de voorschriften in verband met de verschillende soorten vraat: de voorschriften in geval van ziekelijke uitslag aan hoofdhuid of kin, 55 van vraat aan stoffen of huizen, 56 en van zwellingen, huiduitslag en vlekken op de huid. 57 Zo kan men nauwkeurig bepalen wat er gedaan moet worden wanneer iets of iemand onrein is of rein. Tot zover de voorschriften omtrent vraat.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorschriften omtrent de kraamvrouw
    Leviticus 12

    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer een vrouw een kind baart en het is een jongen, blijft ze zeven dagen onrein; ze is dan op dezelfde manier onrein als tijdens haar menstruatie. Op de achtste dag moet het kind besneden worden. Daarna duurt het nog drieëndertig dagen voor ze rein is na haar bloeding bij de bevalling; tijdens deze periode mag ze niets aanraken dat heilig is en de HEER toebehoort, en mag ze het heiligdom niet binnengaan. Wanneer ze een dochter baart, blijft ze veertien dagen onrein; ze is dan op dezelfde manier onrein als tijdens haar menstruatie. Daarna duurt het nog zesenzestig dagen voor ze rein is na haar bloeding bij de bevalling.
    Wanneer de periode van haar reiniging is verstreken, moet ze – of ze nu van een zoon of van een dochter bevallen is – een eenjarige ram als brandoffer aanbieden en een jonge gewone duif of een tortelduif als reinigingsoffer. Ze moet de offerdieren naar de priester brengen, bij de ingang van de ontmoetingstent. Hij biedt de offers aan de HEER aan en voltrekt voor haar de verzoeningsrite. Dan is ze, na haar bloedverlies, weer rein.
    Dit zijn de voorschriften omtrent de kraamvrouw, hetzij na de geboorte van een zoon, hetzij na de geboorte van een dochter. Als ze zich geen ram kan veroorloven, moet ze twee tortelduiven meebrengen of twee jonge gewone duiven, één als brandoffer en één als reinigingsoffer. De priester voltrekt voor haar de verzoeningsrite en zij is weer rein.”’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorschriften omtrent reine en onreine dieren
    Leviticus 11

    D
    e HEER zei tegen Mozes en Aäron: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Dit zijn de dieren die jullie mogen eten: Van alles wat op het land leeft, mogen jullie de dieren eten die gespleten hoeven hebben – dus hoeven die helemaal gedeeld zijn – en bovendien hun voedsel herkauwen. Die mag je eten. Maar dieren die alleen herkauwen of alleen gespleten hoeven hebben, mag je niet eten. Kamelen zijn herkauwers maar hebben geen gespleten hoeven en gelden daarom voor jullie als onrein. Klipdassen zijn herkauwers maar hebben geen gespleten hoeven en gelden daarom voor jullie als onrein. Hazen zijn herkauwers maar hebben geen gespleten hoeven en gelden daarom voor jullie als onrein. Zwijnen hebben wel volledig gespleten hoeven maar herkauwen niet en gelden daarom voor jullie als onrein. Eet geen vlees dat van zulke dieren afkomstig is en raak hun kadavers niet aan. Ze gelden voor jullie als onrein.
    Alles wat in het water leeft, in de zee of in de rivieren, en vinnen en schubben heeft, mag je eten. 10 Maar alle kleine en grote waterdieren zonder vinnen of schubben gelden voor jullie als oneetbaar. 11 Je mag er niet van eten; ook hun kadavers moet je als weerzinwekkend beschouwen. 12 Alle waterdieren zonder vinnen en schubben gelden voor jullie als oneetbaar.
    13 De volgende vogelsoorten gelden voor jullie als oneetbaar; je mag er niet van eten en moet ze als weerzinwekkend beschouwen: de vale gier, de lammergier, de zwarte gier, 14 de rode wouw en de verschillende soorten buizerds, 15 alle soorten kraaien en raven, 16 de struisvogel, de velduil, de bosuil, alle soorten valken, 17 de steenuil, de visuil, de ransuil, 18 de katuil, de dwergooruil, de visarend, 19 de ooievaar, de verschillende soorten reigers, de hop en de vleermuis.
    20 Ook gevleugelde insecten gelden voor jullie als oneetbaar. 21 Van deze dieren mag je alleen die eten die ook een stel springpoten hebben. 22 Dat zijn de verschillende soorten veldsprinkhanen, sabelsprinkhanen, krekels en dwergsprinkhanen. Die mag je wel eten. 23 Alle andere gevleugelde insecten gelden voor jullie als oneetbaar.
    24 Wie een kadaver van een onrein dier aanraakt, is tot de avond onrein, 25 en wie iets van zo’n kadaver meeneemt, moet zijn kleren wassen en is tot de avond onrein. 26 Dit geldt voor alle dieren die geen volledig gespleten hoeven hebben en alle dieren die niet herkauwen; deze dieren gelden voor jullie als onrein. Wie het kadaver van zo’n dier aanraakt, wordt zelf ook onrein. 27 Ook alle zoolgangers onder de viervoetige dieren gelden voor jullie als onrein. Wie het kadaver van zo’n dier aanraakt, is tot de avond onrein, 28 en wie zo’n kadaver meeneemt, moet zijn kleren wassen en blijft tot de avond onrein. Zulke dieren gelden voor jullie als onrein.
    29 Van de kruipende dieren gelden de volgende voor jullie als onrein: blindmuizen, ratten en muizen, de verschillende soorten padden, 30 gekko’s, varanen, hagedissen, skinken en kameleons. 31 Deze kruipende dieren gelden voor jullie als onrein. Wie het kadaver ervan aanraakt, is tot de avond onrein, 32 en alles waarop het kadaver van zo’n dier wordt aangetroffen, is ook onrein. Houten, stoffen, leren of geitenharen gebruiksvoorwerpen die hierdoor onrein zijn geworden, moeten in water worden ondergedompeld. Ze blijven tot de avond onrein en daarna zijn ze weer rein. 33 Wanneer zo’n kadaver in een aarden kruik wordt aangetroffen, is de inhoud onrein; de kruik moet worden stukgeslagen. 34 Voedsel in een vat waarop zo’n kadaver is aangetroffen, is onrein wanneer het met water in aanraking is geweest; drank in zo’n vat is in alle gevallen onrein. 35 Ook al het overige waarop het kadaver van een onrein dier wordt aangetroffen, is onrein. Ovens en kookstellen die met zo’n kadaver in aanraking zijn geweest, zijn en blijven onrein en moeten worden stukgeslagen. 36 Een bron of een waterput echter blijft rein als er een kadaver van een onrein dier in aangetroffen wordt, maar ieder die dat kadaver aanraakt, is onrein. 37 Als zo’n kadaver op zaaigoed gevonden wordt, blijft het zaad rein, 38 maar als het wordt gevonden op zaad dat in water staat, geldt dat zaad voor jullie als onrein.
    39 Als een dier dat gegeten mag worden dood gevonden wordt en iemand raakt het kadaver aan, is hij tot de avond onrein. 40 Wie van het kadaver eet, moet zijn kleren wassen en blijft tot de avond onrein, en ook wie het kadaver meeneemt, moet zijn kleren wassen en blijft tot de avond onrein.
    41 Alle dieren die op de grond rondkruipen gelden voor jullie als oneetbaar; je mag er niet van eten. 42 Of ze nu op hun buik kruipen, op vier poten lopen of veelpotig zijn, je moet ze als weerzinwekkend beschouwen en mag ze niet eten. 43 Jullie mogen je keel niet verontreinigen met deze kruipende dieren, je mag je niet met zulke dieren verontreinigen en zodoende onrein worden. 44 Ik ben de HEER, jullie God. Jullie moeten heilig zijn. Wees heilig, want ik ben heilig. Verontreinig je keel niet met dieren die op de grond rondkruipen. 45 Ik ben de HEER, die jullie uit Egypte heeft geleid om jullie God te zijn. Wees heilig, want ik ben heilig.”’
    46 Tot zover de voorschriften omtrent de dieren die op het land leven, de vogels, alle levende wezens in het water en alle dieren die over de grond kruipen. 47 Er moet onderscheid worden gemaakt tussen wat rein is en wat onrein en tussen dieren die wel en dieren die niet gegeten mogen worden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aäron en zijn zonen als priester gewijd
    Leviticus 8

    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Ontbied Aäron en zijn zonen, haal de priesterkleding, de zalfolie, een stier voor het reinigingsoffer, twee rammen en een mand met ongedesemd brood, en roep het hele volk bijeen bij de ingang van de ontmoetingstent.’
    Mozes deed wat de HEER hem had opgedragen. Toen de hele gemeenschap zich bij de ingang van de ontmoetingstent verzameld had, zei Mozes tegen hen: ‘Wat er nu gedaan wordt, gebeurt in opdracht van de HEERMozes liet Aäron en zijn zonen bij zich komen en waste hen met water. Daarna trok hij Aäron de tuniek aan, bond hem de gordel om en trok hem het bovenkleed aan. Hij bond hem de priesterschort om, maakte die vast met de bijbehorende band en deed hem de borsttas voor, waarin hij de twee orakelstenen legde. Hij deed hem de tulband om en plaatste aan de voorkant daarvan de gouden rozet, de heilige diadeem, zoals de HEER hem had opgedragen. 10 Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde daarmee de tabernakel en alles wat zich erin bevond, en heiligde dat. 11 Hij besprenkelde het altaar zevenmaal met de olie en zalfde ook alles wat bij het altaar hoorde, evenals het wasbekken en het onderstel. Zo heiligde hij alles. 12 Hij goot een deel van de olie over het hoofd van Aäron en zo, door hem te zalven, heiligde hij hem. 13 Daarna liet Mozes de zonen van Aäron bij zich komen. Hij trok hun een tuniek aan, deed hun een gordel om en bond hun een hoofddoek om, zoals de HEER hem had opgedragen.
    14 Toen liet hij de stier voor het reinigingsoffer bij zich brengen. Aäron en zijn zonen legden hun hand op de kop van de stier. 15 Mozes slachtte het dier en streek met zijn vinger wat bloed aan de horens van het altaar. Zo reinigde hij het altaar van zonde. De rest van het bloed goot hij uit aan de voet van het altaar, dat hij door deze verzoeningsrite heiligde. 16 Hij nam al het vet rond de ingewanden, de kleinste lob van de lever en de beide nieren met het niervet, en verbrandde alles op het altaar. 17 De huid en het vlees van de stier en de inhoud van de ingewanden liet hij buiten het kamp verbranden, zoals de HEER hem had opgedragen.
    18 Toen liet hij de ram voor het brandoffer bij zich brengen. Aäron en zijn zonen legden hun hand op de kop van de ram. 19 Mozes slachtte het dier en goot het bloed tegen de zijkanten van het altaar. 20 Hij sneed de ram in stukken en verbrandde de kop, de stukken vlees en het vet. 21 Hij waste de ingewanden en de poten met water en verbrandde ze met de rest van de ram op het altaar. Zo was het een brandoffer, een geurige gave voor de HEER, zoals de HEER hem had opgedragen.
    22 Hierna liet hij de tweede ram bij zich brengen, de ram voor het wijdingsoffer. Aäron en zijn zonen legden hun hand op de kop van de ram. 23 Mozes slachtte het dier en streek wat bloed aan de rechteroorlel van Aäron, op zijn rechterduim en op de grote teen van zijn rechtervoet. 24 Hij liet de zonen van Aäron bij zich komen en streek wat bloed aan hun rechteroorlel, op hun rechterduim en op de grote teen van hun rechtervoet. De rest van het bloed goot hij tegen de zijkanten van het altaar. 25 Daarna nam hij de vette delen van het offerdier: de staart, al het vet rond de ingewanden, de kleinste lob van de lever en de beide nieren met het niervet, en ook de rechterachterbout. 26 Uit de mand met ongedesemd brood die de HEER gebracht was, pakte hij een met olijfolie bereid dik brood en een dun brood, die hij op de vette delen van het offerdier en de rechterachterbout legde. 27 Dat alles legde hij op de handpalmen van Aäron en zijn zonen om het ten overstaan van de HEER omhoog te heffen. 28 Daarna nam hij het offer van hun handen en verbrandde het op het altaar, boven op het brandoffer. Zo was het een wijdingsoffer, een geurige gave voor de HEER. 29 Mozes nam het borststuk van de ram en hief het ten overstaan van de HEER omhoog. Dit deel van het wijdingsoffer was voor Mozes bestemd, zoals de HEER hem had gezegd. 30 Mozes besprenkelde Aäron en diens kleren met wat zalfolie en bloed van het altaar. Ook de zonen van Aäron en hun kleren besprenkelde hij ermee. Zo heiligde hij Aäron en zijn zonen, evenals hun kleren.
    31 Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen: ‘Kook het vlees binnen de omheining van de ontmoetingstent en eet het daar, samen met het brood in de mand van het wijdingsoffer. Want zo is het mij bevolen: Aäron en zijn zonen mogen ervan eten. 32 Wat er van het vlees en het brood overblijft, moeten jullie verbranden. 33 Zeven dagen moeten jullie binnen de omheining van de ontmoetingstent blijven, tot de tijd van jullie wijding voorbij is. Zeven dagen zal jullie wijding duren. 34 Op bevel van de HEER moet wat vandaag is gedaan ook de komende dagen gedaan worden, om verzoening voor jullie te bewerken. 35 Jullie moeten zeven dagen en nachten binnen de omheining van de ontmoetingstent blijven en doen wat de HEER jullie heeft opgedragen, anders sterven jullie. Zo is het mij bevolen.’ 36 Aäron en zijn zonen deden alles wat de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nadere bepalingen bij de offers
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Leviticus 6


    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Geef Aäron en zijn zonen de volgende instructies. Dit zijn de voorschriften voor het brandoffer: Het brandoffer moet de hele nacht op het altaar blijven branden, het vuur op het altaar mag niet doven. Bij het aanbreken van de ochtend moet de priester, gekleed in een linnen gewaad met daaronder een linnen broek die zijn geslachtsdelen bedekt, de as van het brandoffer dat in het vuur verteerd is van het altaar nemen en naast het altaar leggen. Dan moet hij andere kleren aantrekken en de as naar de ashoop buiten het kamp brengen. Het vuur op het altaar moet blijven branden, het mag niet doven. Elke ochtend moet de priester hout op het vuur doen, er een nieuw brandoffer op leggen en het vet van het vredeoffer erop verbranden. Het vuur op het altaar moet steeds blijven branden, het mag niet doven.

    Dit zijn de voorschriften voor het graanoffer: De zonen van Aäron moeten het aan de voorzijde van het altaar aan de HEER aanbieden. De priester neemt een handvol van het offer: een deel van de tarwebloem, een deel van de olijfolie en alle wierook die op het graanoffer ligt. Dat moet hij als teken voor het hele offer op het altaar verbranden, als een geurige gave die de HEER behaagt. Wat overblijft, is bestemd voor Aäron en zijn zonen. Het moet worden gegeten in de vorm van ongedesemd brood, op een heilige plaats, binnen de omheining van de ontmoetingstent. 10 Het mag niet met zuurdesem worden gebakken. Ik schenk het hun als aandeel in mijn offergaven; het is allerheiligst, net als het reinigingsoffer en het hersteloffer. 11 Alle mannelijke nakomelingen van Aäron mogen ervan eten. Het is voor altijd voor hen bestemd, van generatie op generatie, als hun aandeel in de offergaven voor de HEER. Alles wat ermee in aanraking komt, wordt zelf ook heilig: het valt de HEER toe.’

    12 De HEER zei tegen Mozes: 13 ‘Dit is de offergave die Aäron en zijn opvolgers vanaf de dag dat ze tot priester gezalfd zijn dagelijks aan de HEER moeten aanbieden: een graanoffer bestaande uit een tiende efa tarwebloem, de helft ’s ochtends en de helft ’s avonds. 14 Nadat de bloem met olijfolie is vermengd, moeten er op de bakplaat broden van worden gebakken. Die broden moeten in stukken worden gebroken en als graanoffer worden aangeboden, als een geurige gave die de HEER behaagt. 15 Alle nakomelingen van Aäron die hem opvolgen, moeten dit offer brengen. Het is voor altijd bestemd voor de HEER; het moet volledig worden verbrand. 16 Elk graanoffer dat een priester brengt, moet in zijn geheel geofferd worden, er mag niet van worden gegeten.’

    17 De HEER zei tegen Mozes: 18 ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen: “Dit zijn de voorschriften voor het reinigingsoffer: Op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden, moeten ook de dieren voor het reinigingsoffer worden geslacht, ten overstaan van de HEER; dit offer is allerheiligst. 19 Het vlees is bestemd voor de priester die het reinigingsoffer opdraagt. Het moet op een heilige plaats worden gegeten, binnen de omheining van de ontmoetingstent. 20 Alles waarmee het vlees van het offer in aanraking komt, wordt zelf ook heilig: het valt de HEER toe. Als het bloed ervan op iemands kleren spat, moeten die op een heilige plaats worden gewassen. 21 Het aardewerk waarin het vlees gekookt is, moet worden stukgebroken, en als het in bronzen of koperen gerei is gekookt moet dat worden geschuurd en met water schoongespoeld. 22 Alle mannelijke leden van de priesterfamilie mogen van het reinigingsoffer eten; het is allerheiligst. 23 Maar reinigingsoffers waarvan het bloed naar de ontmoetingstent is gebracht om te worden gebruikt voor de verzoeningsrite in het heiligdom zelf, mogen niet gegeten worden; ze moeten worden verbrand.

    Leviticus 7

    Dit zijn de voorschriften voor het hersteloffer: Het is een allerheiligst offer. De dieren voor het hersteloffer moeten worden geslacht op dezelfde plaats als de dieren voor het brandoffer. Het bloed giet de priester tegen de zijkanten van het altaar. Al het vet moet worden geofferd: het vet van de staart en al het vet van de buikholte, de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die samen met de nieren moet worden verwijderd. De priester verbrandt dit alles op het altaar als een offergave voor de HEER. Zo is het geschikt als hersteloffer. Alle mannelijke leden van de priesterfamilie mogen ervan eten, op een heilige plaats; het is allerheiligst. Net als bij het reinigingsoffer geldt dat het vlees van het hersteloffer bestemd is voor de priester die met dit offer de verzoeningsrite voltrekt. De priester die voor iemand een brandoffer brengt, krijgt de huid van het dier dat als brandoffer is aangeboden. Een graanoffer dat in de oven wordt gebakken, of in de kookpan of op de bakplaat wordt bereid, is bestemd voor de priester die het opdraagt. 10 Elk ander graanoffer, al dan niet met olie bereid, is bestemd voor alle zonen van Aäron en wordt onder hen verdeeld.
    11 Dit zijn de voorschriften voor het vredeoffer dat aan de HEER wordt aangeboden: 12 Wie het offer als dankbetuiging aanbiedt, offert bij het offerdier dikke ongedesemde broden, met olijfolie bereid, dunne ongedesemde broden, met olijfolie bestreken, en dikke broden van fijne tarwebloem, doordrenkt met olijfolie. 13 Aan deze gaven, die hij tegelijk met het offerdier moet brengen, moet hij ook gedesemde broden toevoegen. 14 Van elke soort brood wordt er één apart gehouden en aan de HEER geschonken. Die zijn bestemd voor de priester die het bloed van het offerdier tegen de zijkanten van het altaar heeft gegoten. 15 Het vlees van dit dankoffer moet gegeten worden op de dag dat het wordt aangeboden, het mag niet tot de volgende dag bewaard worden. 16 Een dier dat wordt aangeboden als gelofteoffer of als vrijwillige gave, moet gegeten worden op de dag dat het wordt aangeboden, maar wat overblijft mag de volgende dag worden gegeten. 17 Wat er daarna nog van het vlees van het offerdier over is, moet op de derde dag worden verbrand. 18 Als er op die dag nog van het offervlees wordt gegeten, zal het offer niet worden aanvaard en komt het de offeraar niet ten goede. Het is verwerpelijk en wie ervan eet, zal de gevolgen van zijn zonde dragen. 19 Ook offervlees dat met iets onreins in aanraking is geweest, mag niet gegeten worden maar moet worden verbrand. Iedereen die rein is mag van het offervlees eten, 20 maar wie onrein is en van het vredeoffer voor de HEER eet, wordt uit de gemeenschap gestoten. 21 Wie iets onreins van een mens of een dier heeft aangeraakt of in aanraking is geweest met onrein gedierte en daarna van het vlees van het vredeoffer voor de HEER eet, wordt uit de gemeenschap gestoten.”’
    22 De HEER zei tegen Mozes: 23 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Vet van een rund, een schaap of een geit mogen jullie niet eten. 24 Het vet van een dier dat een natuurlijke dood is gestorven en het vet van een doodgebeten dier mag overal voor worden gebruikt, maar het mag niet worden gegeten. 25 Wie vet eet van een dier dat als offergave aan de HEER mag worden aangeboden, zal uit de gemeenschap worden gestoten. 26 Bloed mogen jullie evenmin eten, waar jullie ook wonen, geen bloed van vogels en geen bloed van landdieren. 27 Wie bloed eet, zal uit de gemeenschap worden gestoten.”’
    28 De HEER zei tegen Mozes: 29 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wie een vredeoffer aan de HEER wil aanbieden, moet een deel ervan naar de HEER brengen; 30 eigenhandig moet hij naast het vet ook het borststuk als offergave aan de HEER aanbieden. Het borststuk moet ten overstaan van de HEER omhooggeheven worden. 31 Het vet moet door de priester op het altaar worden verbrand, maar het borststuk is bestemd voor Aäron en zijn zonen. 32 De rechterachterbout moet apart gehouden worden en aan de priester worden geschonken als zijn aandeel in jullie vredeoffer; 33 die achterbout is bestemd voor diegene van Aärons zonen die het bloed en het vet van het vredeoffer aanbiedt. 34 Want van de vredeoffers van de Israëlieten neem ik het borststuk en de achterbout om ze voor altijd aan Aäron, de priester, en aan zijn zonen te geven, als een geschenk van de Israëlieten. 35 Ze zijn bestemd voor Aäron en zijn zonen, het is hun aandeel in de offergaven voor de HEER, vanaf de dag dat ze zijn ontboden om voor de HEER het priesterambt te bekleden. 36 De HEER heeft bevolen dat als geschenk van de Israëlieten aan hen te geven, vanaf de dag dat hij hen heeft gezalfd. Dit voorschrift blijft voor de Israëlieten en hun nakomelingen voor altijd van kracht.”’

    37 Tot zover de voorschriften voor het brandoffer, het graanoffer, het reinigingsoffer, het hersteloffer, het wijdingsoffer en het vredeoffer, 38 die de HEER op de Sinai aan Mozes heeft bekendgemaakt toen hij de Israëlieten in de Sinaiwoestijn opdroeg hem hun gaven aan te bieden.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reinigingsoffer en hersteloffer
    Leviticus 4

    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Soms zondigt iemand onopzettelijk tegen een van de geboden van de HEER en doet hij onbedoeld iets dat niet toegestaan is.
    Als de gezalfde priester zo’n misstap begaat en schuld op het hele volk laadt, moet hij als reinigingsoffer een stier zonder enig gebrek aan de HEER aanbieden. Hij moet de stier naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, en daar, ten overstaan van de HEER, zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten. Daarna neemt hij een deel van het bloed van de stier en gaat daarmee de ontmoetingstent binnen. Hij moet zijn vinger in het bloed dopen en het ten overstaan van de HEER zevenmaal in de richting sprenkelen van het voorhangsel dat de heilige ruimte afschermt. Hij strijkt ook wat bloed aan de horens van het reukofferaltaar dat in de ontmoetingstent staat, in de nabijheid van de HEER. De rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. Al het vet van de stier die als reinigingsoffer wordt aangeboden, moet hij weghalen: het vet rond de buikholte en het vet aan de ingewanden, de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die hij tegelijk met de nieren moet verwijderen. 10 Dat moet hij weghalen, zoals ook bij het rund voor het vredeoffer gedaan wordt. Daarna verbrandt hij dit alles op het brandofferaltaar. 11 Maar de huid van de stier en al het vlees moeten, net als de kop, de poten, de ingewanden en hun inhoud, 12 buiten het kamp worden gebracht, naar de plaats waar de as van de offers wordt gestort. Daar, op die reine plaats, moet dit alles op een houtvuur verbrand worden.
    13 Als de gehele gemeenschap zonder het te beseffen zondigt tegen een van de geboden van de HEER en onopzettelijk schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, 14 moet het volk, zodra het beseft wat het misdaan heeft, een stier aanbieden als reinigingsoffer. De stier moet naar de ontmoetingstent worden gebracht, 15 en daar, ten overstaan van de HEER, moeten de oudsten van het volk hun hand op de kop van het dier leggen en het slachten. 16 De gezalfde priester gaat vervolgens met een deel van het bloed van de stier de ontmoetingstent binnen. 17 Hij moet zijn vinger in het bloed dopen en het ten overstaan van de HEER zevenmaal in de richting van het voorhangsel sprenkelen. 18 Hij strijkt ook wat bloed aan de horens van het altaar dat in de ontmoetingstent staat, in de nabijheid van de HEER. De rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. 19 Al het vet moet hij verwijderen en op het altaar verbranden. 20 Hij moet de stier op dezelfde wijze offeren als de stier van zijn eigen reinigingsoffer. Zo voltrekt de priester voor het volk de verzoeningsrite en krijgt het vergeving. 21 Wat er van de stier over is, moet buiten het kamp worden gebracht om daar te worden verbrand, net als bij het offer van de gezalfde priester. Zo hoort het reinigingsoffer van de gemeenschap gebracht te worden.
    22 Als een leider van het volk onbedoeld zondigt tegen een van de geboden van de HEER, zijn God, en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, moet hij, 23 zodra hij beseft wat hij misdaan heeft, een bok zonder enig gebrek offeren. 24 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten ten overstaan van de HEER, op dezelfde plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden. Dan is het geschikt als reinigingsoffer. 25 De priester strijkt met zijn vinger wat bloed van het offerdier aan de horens van het brandofferaltaar. De rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het brandofferaltaar. 26 Al het vet moet hij op het altaar verbranden, zoals ook met het vet van het vredeoffer gedaan wordt. Zo voltrekt de priester voor de leider van het volk de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving.
    27 Als iemand anders uit het volk onbedoeld zondigt tegen een van de geboden van de HEER en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, 28 moet hij, zodra hij beseft wat hij misdaan heeft, als reinigingsoffer een geit zonder enig gebrek aanbieden. 29 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden. 30 De priester strijkt met zijn vinger wat bloed van het offerdier aan de horens van het brandofferaltaar. De rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het altaar. 31 Al het vet moet hij verwijderen, zoals ook met het vet van het vredeoffer gedaan wordt, en hij moet het op het altaar verbranden als een geurige gave die de HEER behaagt. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite, en krijgt deze vergeving. 32 Wie een schaap als reinigingsoffer aanbiedt moet een vrouwelijk dier nemen zonder enig gebrek. 33 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het als reinigingsoffer slachten op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden. 34 De priester strijkt wat bloed van het offerdier aan de horens van het brandofferaltaar, en de rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het altaar. 35 Al het vet moet hij verwijderen, zoals ook met het vet van het schaap voor het vredeoffer gedaan wordt, en hij moet het verbranden op het altaar, samen met de andere offergaven voor de HEER. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving.

    Leviticus 5

    Wie zondigt doordat hij geen gehoor geeft aan een met een vervloeking bekrachtigde oproep om te getuigen, terwijl hij het misdrijf wel heeft gezien of ervan weet, maakt zich strafbaar. Ook wie vergeet dat hij in aanraking is geweest met iets onreins, zoals het kadaver van een wild of tam dier of het kadaver van een kruipend dier, en daardoor onrein blijft, maakt zich schuldig, net als iemand wie het is ontschoten dat hij in aanraking is geweest met de onreinheid van een mens, van welke aard dan ook, of die vergeet dat hij een onbezonnen eed heeft gezworen, ten goede of ten kwade, of hoe dan ook. De betreffende persoon moet, zodra hij zich van zijn schuld bewust wordt, openlijk uitspreken wat hij misdaan heeft en de HEER hiervoor bij wijze van genoegdoening een vrouwelijk dier, een ooi of een geit, als reinigingsoffer aanbieden. De priester zal voor hem de verzoeningsrite voltrekken. Wie zich geen schaap of geit kan veroorloven, moet als genoegdoening twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven aan de HEER offeren, één als reinigingsoffer en één als brandoffer. Hij moet ze naar de priester brengen, en deze brengt eerst de duif die als reinigingsoffer bedoeld is naar het altaar. De priester moet het dier achteraan bij de nek de kop afknijpen, maar hij mag die niet van het lichaam scheiden. Hij sprenkelt wat bloed van het offerdier tegen de zijkant van het altaar, en de rest van het bloed laat hij aan de voet van het altaar uitlekken. Dan is het geschikt als reinigingsoffer. 10 De tweede duif moet hij als brandoffer opdragen, overeenkomstig de voorschriften. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving. 11 Wie geen twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven heeft, moet als reinigingsoffer voor wat hij misdaan heeft een tiende efa tarwebloem aanbieden. Er mag geen olie over worden gegoten en er mag geen wierook op worden gelegd, het is immers een reinigingsoffer. 12 De bloem wordt naar de priester gebracht, en deze neemt een handvol ervan als teken voor de hele offergave en verbrandt dit samen met de andere offergaven voor de HEER op het altaar. Dan is de gave geschikt als reinigingsoffer. 13 Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving. Wat overblijft is, net als bij het graanoffer, bestemd voor de priester.”’

    14 De HEER zei tegen Mozes: 15 ‘Wie heiligschennis pleegt door zich onbewust te vergrijpen aan wat de HEER toebehoort, moet bij wijze van genoegdoening een ram zonder enig gebrek als hersteloffer aan de HEER aanbieden. Het dier moet een waarde hebben van een vastgestelde hoeveelheid zilver, berekend volgens het ijkgewicht van het heiligdom. 16 Datgene wat de HEER toebehoort en ontwijd is, moet worden vergoed. De persoon in kwestie moet de waarde ervan aan de priester betalen, vermeerderd met een vijfde. Door de ram te offeren voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite, en krijgt deze vergeving.
    17 Wie zonder het te weten zondigt tegen een van de geboden van de HEER en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, is strafbaar. 18 Als hersteloffer moet hij een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. Dan zal de priester voor hem de verzoeningsrite voltrekken voor wat hij onbedoeld en zonder het te weten misdaan heeft, en krijgt hij vergeving. 19 Het is een hersteloffer, want hij heeft zich schuldig gemaakt tegenover de HEER
    20 De HEER zei tegen Mozes: 21 ‘Wie zondigt en een overtreding tegenover de HEER begaat door te ontkennen dat een volksgenoot hem iets in bewaring heeft gegeven of hem iets heeft geleend, terwijl dat wel zo is, of door ten onrechte te ontkennen dat hij iets gestolen heeft, of wie iemand afperst 22 of ten onrechte ontkent dat hij iets heeft gevonden dat een ander verloren heeft, en in zo’n geval meineed pleegt, 23 laadt schuld op zich. Hij moet het gestolen goed, het afgeperste geld of wat hem in bewaring is gegeven of wat de ander verloren heeft, 24 of wat hij zich ook maar door meineed probeerde toe te eigenen, volledig vergoeden en de eigenaar boven de hoofdsom een vijfde extra betalen, op de dag dat hij zijn hersteloffer brengt. 25 Bij wijze van genoegdoening voor de HEER moet hij als hersteloffer een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. 26 Dan zal de priester voor hem ten overstaan van de HEER de verzoeningsrite voltrekken voor datgene waaraan hij zich schuldig gemaakt heeft, en krijgt hij vergeving.’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brandoffer, graanoffer en vredeoffer
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






    Leviticus 1

    D
    e HEER riep Mozes en zei vanuit de ontmoetingstent tegen hem: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand van jullie de HEER een offer uit de veestapel wil aanbieden, moet dat een rund, een schaap of een geit zijn.
    Wie een brandoffer wil aanbieden en daarvoor een rund neemt, moet een mannelijk dier nemen zonder enig gebrek. Hij moet het naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, waar de HEER het zal aanvaarden. Hij moet zijn hand op de kop van het offerdier leggen, dan zal zijn offer worden aanvaard als verzoening. Hij moet de stier slachten ten overstaan van de HEER, en de priesters, de zonen van Aäron, moeten het bloed naar het altaar brengen dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat en het tegen de zijkanten ervan gieten. Het offerdier moet worden gevild en in stukken gesneden, en de zonen van Aäron, de priester, moeten een vuur op het altaar aansteken en er hout op leggen. De priesters moeten de stukken vlees van het offerdier met de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. De ingewanden en de poten van het offerdier moeten met water gewassen worden, en de priester moet alles op het altaar verbranden. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.
    10 Wie een schaap of geit als brandoffer aanbiedt, moet een mannelijk dier nemen zonder enig gebrek. 11 Hij moet het slachten aan de noordkant van het altaar, ten overstaan van de HEER, en de priesters, de zonen van Aäron, moeten het bloed tegen de zijkanten van het altaar gieten. 12 Het dier moet in stukken worden gesneden, en de priester moet de stukken vlees met de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. 13 De poten en de ingewanden moeten met water gewassen worden, en de priester moet alles naar het altaar brengen en het daarop verbranden. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.
    14 Wie een vogel als brandoffer aan de HEER aanbiedt, moet een tortelduif of een jonge gewone duif nemen. 15 De priester moet het offer naar het altaar brengen, het dier de kop afknijpen en die op het altaar verbranden. Het bloed laat hij uitlekken langs de zijkant van het altaar. 16 Hij moet de krop met inhoud verwijderen en weggooien op de ashoop, aan de oostkant van het altaar. 17 Daarna scheurt hij de vleugels in, zonder ze los te trekken, en verbrandt hij de vogel op het houtvuur op het altaar. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.

    Leviticus 2

    W
    anneer iemand een graanoffer aan de HEER aanbiedt, moet hij tarwebloem nemen. Hij moet er olijfolie over gieten en er wierook op leggen. Hij moet het offer naar de priesters, de zonen van Aäron, brengen. De priester neemt een handvol van de bloem en de olie, samen met alle wierook, en verbrandt dit als teken voor de hele offergave op het altaar, als een geurige gave die de HEER behaagt. Wat er van het graanoffer overblijft, is bestemd voor Aäron en zijn zonen; als deel van de offergaven voor de HEER is dat allerheiligst.
    Voor een graanoffer dat in de oven wordt gebakken, moet tarwebloem worden gebruikt; de offergave mag bestaan uit dikke ongedesemde broden, met olijfolie bereid, of dunne ongedesemde broden, met olijfolie bestreken. Een graanoffer dat op de bakplaat wordt bereid, moet bestaan uit tarwebloem vermengd met olijfolie; het deeg moet ongedesemd zijn. Het baksel wordt in stukken gebroken en overgoten met olie; dan is het geschikt als graanoffer. Voor een graanoffer dat in een kookpan wordt klaargemaakt, moeten tarwebloem en olijfolie gebruikt worden. Een graanoffer dat uit deze bestanddelen bereid is, mag aan de HEER worden aangeboden. Het moet aan de priester worden gegeven, die het naar het altaar brengt. De priester moet een deel van het graanoffer als teken voor de hele offergave op het altaar verbranden, als een geurige gave die de HEER behaagt. 10 Wat er van het graanoffer overblijft, is bestemd voor Aäron en zijn zonen; als deel van de offergaven voor de HEER is dat allerheiligst.
    11 Geen enkel graanoffer dat de HEER wordt aangeboden, mag gedesemd zijn. Gedesemd brood en vruchtenstroop mogen niet als offergave voor de HEER verbrand worden. 12 Het mag wel bij de opbrengst van de nieuwe oogst aan de HEER worden aangeboden, maar niet als geurige gave op het altaar worden verbrand. 13 Aan elk graanoffer moet zout worden toegevoegd: het zout, als teken voor het verbond met jullie God, mag bij het graanoffer niet ontbreken. Ook aan de andere offers moet zout worden toegevoegd.
    14 Wanneer jullie een graanoffer uit de eerste opbrengst van de nieuwe oogst aan de HEER aanbieden, moeten jullie gries van geroosterd vers graan nemen, 15 er olijfolie over gieten en er wierook op leggen; dan is het geschikt als graanoffer. 16 De priester moet een deel van het graan en de olie en al de wierook verbranden als teken voor de hele offergave voor de HEER.

    Leviticus 3

    W
    ie een vredeoffer wil aanbieden en daarvoor een rund neemt, mag een koe of een stier nemen, maar het dier dat de HEER wordt aangeboden mag geen enkel gebrek hebben. Degene die het offer aanbiedt, moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten binnen de omheining van de ontmoetingstent, waarna de priesters, de zonen van Aäron, het bloed tegen de zijkanten van het altaar gieten. Een deel van het vredeoffer moet als offergave aan de HEER worden aangeboden: het vet rond de buikholte en al het vet aan de ingewanden, de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die samen met de nieren moet worden verwijderd. De zonen van Aäron verbranden dit alles samen met het brandoffer dat op het houtvuur op het altaar ligt, als een geurige gave die de HEER behaagt.
    Wie een vredeoffer wil aanbieden en daarvoor een schaap of een geit neemt, mag een mannelijk of een vrouwelijk dier nemen, maar het dier dat de HEER wordt aangeboden mag geen enkel gebrek hebben. Wie een schaap als offergave aan de HEER aanbiedt, moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten binnen de omheining van de ontmoetingstent, waarna de zonen van Aäron het bloed tegen de zijkanten van het altaar gieten. De vette delen van het dier moeten als offergave aan de HEER worden aangeboden: de bij het stuitbeen afgesneden staart in zijn geheel, het vet rond de buikholte en al het vet aan de ingewanden, 10 de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die samen met de nieren moet worden verwijderd. 11 De priester doet dit alles op het altaar in rook opgaan, als voedsel en offergave voor de HEER. 12 Wie een geit als offergave aan de HEER aanbiedt, 13 moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten binnen de omheining van de ontmoetingstent, waarna de zonen van Aäron het bloed tegen de zijkanten van het altaar gieten. 14 Een deel van het vredeoffer moet als offergave aan de HEER worden aangeboden: het vet rond de buikholte en al het vet aan de ingewanden, 15 de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die samen met de nieren moet worden verwijderd. 16 De priester doet dit alles op het altaar in rook opgaan, als voedsel, als een geurige gave. Al het vet is bestemd voor de HEER. 17 Vet en bloed mogen jullie niet eten. Deze bepaling blijft voor de Israëlieten en hun nakomelingen voor altijd van kracht, waar ze ook wonen.”’


    27-09-2005
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorschriften omtrent onreine vloeiingen

    Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt.  Het is gewoon zoals je het zélf wenst.  Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed.  Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.

    Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat.  Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard. 


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Instelling van de offerdienst

    Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig.  Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.

    Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.

    Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".

    Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen.  In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.

    Nu is uw blog aangemaakt.  Maar wat nu???!

    Lees dit in het volgende bericht hieronder!




    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs