Unix
Het besturingssysteem Unix werd in 1969 door Ken Thompson, Dennis Ritchie, Douglas Mcllroy en Joe Ossanna van AT&T Bell Laboratories ontwikkeld. Unix werd voor het eerst uitgegeven in 1971, het was toen volledig geschreven in een assembleertaal, een normaal gebruik in die tijd. In 1973 werd Unix toen heel vooruitstrevend door Dennis Ritchie volledig herschreven in de programmeertaal C (met uitzonderingen voor de kernel en I/O). De beschikbaarheid van een besturingssysteem geschreven in een hogere programmeertaal zorgde voor een gemakkelijkere overgang naar verschillende computerplatforms.
Door een juridisch probleem waardoor AT&T de broncode moest openstellen voor iedereen die het vroeg, groeide Unix vlug en werd het gebruikt door academische instituten en zaken. In 1984 scheidden de wegen van AT&T en Bell Laboratories. Vrij van de juridische problemen die ervoor zorgden dat de licentie voor iedereen vrij te verkrijgen was, begon Bell met het verkopen van Unix als een niet-vrij product.
Linux
In 1991 wilde de Fin Linus Torvalds, die op de universiteit kennis had gemaakt met Unix, ook een soortgelijk besturingssysteem hebben om thuis te gebruiken. Omdat commerciële pakketten te duur waren, was hij genoodzaakt Minix te gebruiken. Al snel voldeed dit besturingssysteem niet meer en besloot hij zijn eigen besturingssysteem te maken. Zijn eerste versie was niet echt een bruikbaar besturingssysteem, maar meer een speeltje voor hackers en programmeurs. Al snel werden er andere ontwikkelaars aangetrokken tot Linus' project en zo groeide Linux al snel uit tot een volledig productief besturingssysteem.
Linux is in feite geen volledig besturingssysteem, maar omvat alleen de kernel. De kernel zorgt er onder andere voor dat software en hardware kunnen samenwerken. Torvalds heeft alleen de kernel gemaakt en heeft als software bestaande GNU-software gebruikt. De kernel werd aangepast zodat de GNU-software hierop kon werken. Daarom wordt het besturingssysteem ook wel GNU/Linux genoemd. In de loop der jaren is er echter steeds meer niet-GNU-software bij gekomen (zoals software onder de BSD-licentie) en is volgens sommigen de naam GNU/Linux dan ook minder van toepassing. Essentiële onderdelen als glibc, fileutils en gcc zijn echter nog steeds GNU. Het volledige systeem wordt meestal kortweg Linux genoemd. Bovendien zijn er systemen (zoals vele embedded systemen) waar boven op de Linuxkernel geen GNU-tools gebruikt worden, waardoor de naam GNU/Linux dan helemaal niet van toepassing is.
In 1992 en 1993 groeide Linux uit tot een volledig functionele kernel en kreeg het ook steeds meer aandacht. Verschillende bedrijven begonnen eigen distributies te ontwikkelen. In 1994 kwamen de eerste nummers uit van het tijdschrift Linux Journal.
Sinds versie 1.0 van de Linuxkernel in 1994 is uitgekomen, is de kernel sterk verbeterd en stabieler geworden. Linux wordt inmiddels door veel bedrijven verkozen boven andere besturingssystemen en dit vooral in de servermarkt.[1] Ook voor embedded toepassingen zoals in mobiele telefoons is Linux populair en verder draaien 92% van de 500 snelste computers ter wereld op Linux. De grootste Linuxgebruiker is Google, met meer dan 100.000 servers.[2]