Zeep legende en bewijs
Volgens de westerse legende ontleent zeep zijn naam aan de heuvel
Sapo in Rome, waarop dieren ritueel werden geofferd. Aan de voet van de
heuvel stroomde de Tiber, waar de mensen dagelijks de was kwamen doen.
Het hemelwater sijpelde van de heuvel af de rivier in. Waarbij het
kleiachtige substantie van dierlijke vet- en asresten van de geofferde
dieren met zich meevoerde. Er werd op een gegeven moment een verband
gelegd dat de klei afkomstig van de berg, zich met de rivierwater mengde
een schuimige substantie opleverde die de was schoner maakte.
Vaak wordt gedacht dat rond 2800 voor Christus zeep is ontstaan in
Babylonië. Hier hebben historici een vat gevonden met daarin een
zeep-achtige stof.
De eerste echte bewijzen voor het ontstaan van zeep dateren pas uit 2200
voor Christus. Er is namelijk een Mesopotamische kleitablet gevonden
met een zeepformule. De formule beschrijft een mengsel door 1 deel casia
olie en vijf en 5 1/2 deel potas en water. Hiermee ontstond een zachte
zeep.
Persoonlijke hygiëne
In de westerse cultuur vindt de populariteit van het baden haar
oorsprong in de beroemde Romeinse baden. Daar werd het eerste badhuis al
gebruikt in 312 voor Christus.
Zeep hoorde echter niet bij het badritueel en werd pas in de 2e eeuw gebruikt voor persoonlijke hygiëne.
Daarvoor kon men kiezen uit melk, zand, oliën, kruiden, bloemblaadjes en
tal van zalven. Wanneer deze stoffen op het lichaam werden gewreven,
verwijderden ze vuil en dode huidcellen. Door Galenus uit Pergamum
(circa 130 ca 200 n. C.) die na Hippocrates een van de meest
vooraanstaande artsen in de Oudheid was, erkende de medicinale en
reinigende eigenschappen van de zeep.
Ongelukkigerwijs werden, na de val van het Romeinse Rijk en tijdens de
middeleeuwen, badhuizen synoniem met zondige handelingen. Het besef van
persoonlijke hygiëne en het gebruik van zeep voor dat doel, ging snel
achteruit. Vanwege de onhygiënische levensomstandigeheden, raakte heel
Europa in de greep van pest, ziekte en dood.
Zeepmaken als ambacht
Zeep
werd in de 8e eeuw herontdekt in Italië en Spanje en de gilden van
ambachtslieden bewaarden de geheimen van de bereidingswijzen. Harde
zeep, verkregen door het mengen van plantaardige olie met de soda uit de
as van zeewier, werd industrieel geproduceerd. In de 13e eeuw
verspreidde deze kennis zich van Italië naar Frankrijk en honderd jaar
later ook naar Engeland. De Zuid-Europese zeep, gemaakt van olijfolie
was echter veel beter dan de zeep gemaakt van dierenvet in het noorden.
Dat zeep erg geliefd was, blijkt uit de grote moeite die de Amerikaanse
kolonisten deden om het te kunnen maken. Ze kookten restvet met de as
van hout voor het verkrijgen van een zachte zeep. Dit was zwaar werk en
niet altijd succesvol. Maar na verloop van tijd kwamen er professionele
zeepmakers die harde stukken zeep konden maken (door toevoeging van een
alkali) en die de zeep ook lekker konden laten ruiken door geuroliën toe
te voegen. De inspanningen van van een aantal Franse wetenschappers
droegen in de 18e en 19e eeuw bij aan de vervaardiging en het gebruik
van zeep als reinigsmiddel voor lijf en leden: Nicholas Leblanc nam in
1791 patent op een productieproces om uit zout alkali te vervaardigen.
Loïs Pasteur toonde na 1800 het verband aan tussen bacteriën en
ziekten en de noodzaak om bacteriën te bestrijden.
|