Foto: De kronijk Brabantse Yeesten van Jan van Boendale (tweede helft 13e E) kwam tot ons via diverse handschriften. Hier een pagina met mooi verluchtigd initiaal uit het handschrift van de Brusselse kopiist Hendrik vanden Damme (1444).
http://www.ethesis.net/yeesten/yeesten_hfst_4.htm
De slag aan de Lips te Tildonk in 1266
Hertog Hendrik III van Brabant overleed in 1260, en liet vier minderjarige kinderen achter. Zijn weduwe Aleidis nam in eerste instantie het bewind van het hertogdom waar, bijgestaan door o.m. Wouter Berthout, heer van Mechelen. Haar oudste zoon, Hendrik, werd door haar voor deze taak onbekwaam bevonden en zij stelde de tweede zoon Jan voor. Leuven, de eerste hoofdstad van Brabant, was echter verdeeld in twee vijandige partijen. De Blanckaerten (met aan het hoofd Wouter Blanckaert) steunden de hertogin. De Colveren [1] (aangevoerd door Geert de Colvere) verdedigden de rechten van Hendrik. Beide partijen waren dikwijls handgemeen. In 1264 joegen de Blanckaerten de Colveren de stad uit. Nadien maakte Arnold van Wezemaal, toen aan het hoofd van de Colveren, zich terug meester van Leuven en leidde in 1266 een expeditie richting Mechelen waar Wouter Berthoud huisde. Deze kreeg lucht van de zaak en kwam zelf, aan het hoofd van de Mechelse en Brusselse burgerij, de tegenpartij tegemoet. Hij verdreef de Colveren tot de plaats Leeps (Tildonk), waar de oude aarden baan van Leuven op Mechelen doorheen liep. Hij nam er o.m. twee neven van Arnold van Wezemaal gevangen. Hiermee waren de heer van Wezemaal en de Leuvenaars een weinig getemd, zodanig dat zij het jaar nadien toestemden in de voorstellen van de hertogin. Onder toedoen van de voornaamste steden van het hertogdom werd daarop een plechtige verzoening getroffen en werd de rust in Leuven hersteld. Hendrik deed op 14 mei 1267 in de abdij van Kortenberg afstand van zijn erfrecht op Brabant ten voordele van zijn broeder Jan.
Hieronder een fragment uit het relaas van kronijker Jan de Klerk van Boendale (de Brabantsche Yeesten). Andere kronijkers, zoals Lodewijk van Velthem (Spieghel historiael), brachten hetzelfde verhaal. Zij vermeldden niet exact waar de plaats genaamd Leeps zich bevond: ergens tussen Mechelen en Leuven
Objectief gezien komt alleen Tildonk in aanmerking. Daar stroomt immers de Lips, nog in 1650 "het Leps rivierken" genoemd, onder de oude verbindingsweg van Leuven naar Mechelen door (= de huidige Lipsestraat). Daar bevond zich het gehucht of de wijk Leeps alsook het Hof Ter Leeps, de aloude hoeve van de 'Grote Heilige Geest van Leuven' (gelegen langsheen de Lips op de grens met Delle). ----------------------------------------------------------------- Er bestaat dispuut of in de documenten al dan niet Colvere of Colnere (afkomstig van Keulen?) dient gelezen te worden.
Brabantsche yeesten
door Jan van Boendale
DORLOGHE TUSSCHEN DIE VAN LOVENE ENDE MIJN HEER WOUTER BERTHOUDE
14de cap.
Alsmen screef dusent dat carnation Twee hondert ende lx oec doen, Starf dese Heinric, alc ict las
1110
Die de darde van den name was,
Ende sine kindere bleven soe jonc van daghen
Dat doutste ghene wapene mochte draghen.
Heinrijc hiet sijn outse sone:
Hi bleef hertoghe, ende die gone
1115
Was soe onmachtich van leden,
Ende van sinne soe onbesneden,
Ende soe dwaes, dat hi er niet toe dochte
Dat hi tlantscap houden mochte,
Soe dat hi theerscap, bi rade sijnre moeder,
1120
Janne gaf, sinen broeder,
Als hi omtrent acht jaer
Hertoghe hadde gheweest voerwaer.
Ende onlanghe na dien tijt
Dede Heinric an moencs habijt,
1125
In Borgoenien, in ene abdie,
Ende liet der werelt heerscapie
Om te regneren ewelike,
Met Gode in hemelrike,
Ende Jan bleef gheweldich here
1130
Van Lothrike, voert ane mere,
Daer groet twist ave ruerde
Binnen lants, die langhe duerde;
Want doe die hertoghe was doot,
Ende sine kindere niet waren groot,
1135
Soe bleef sijn wijf, der kinder moeder,
Van den lande alse stierroeder,
Ende verhoede, met haren rade,
Waer si mochte, des lants scade.
Die grave van Ghelre ende bisscop Heinrijc
1140
Van Ludeke, sijn broeder, die ghelijc,
Wouden tlant vermomboren,
Alse diere toe waren gheboren.
Die vrouwe dochte, in haren moet,
Dat ten lande niet soude sijn goet,
1145
Ende werese daer af beide,
Waest hem lief ofte leide,
Alsoe dat si, met sinne,
Int leste alsoe ghevoer daer inne
Dat si die momborie cochte af,
1150
Met enen deel ghelts dat si hen gaf.
Heinrijc van Doringhen sijn oem,
Nam oec der momberscap goem,
Ende wout met crachte wesen:
Die vrouwe sach oec te desen,
1155
Ende miedene af met ghelde,
Ende hilt tlant in haren ghewelde.
Berthout was haer raet, als men seegt,
Die te Mechelen te sinte Rombouts leeght,
Die men goet hiet, als ict las,
1160
Om dat hi vroet ende vrome was:
Bi hem soe waest al bedreven
Dat Heinric moenc was begheven,
Ende dat Jan bleef hertoghe.
Hier bi wies dat orloghe
1165
Tusschen Lovene der stat
Ende heer Berthoude, omme dat
Die van Lovene openbare
Seiden dat Heinric ware
Met boesen rade daer toe bedreven,
1170
Dat hi moenc ware begheven,
Ende al haddi van sinne ghebreke,
Dat menne daerom niet en steke
Uut sinen vaderliken goede,
Ende dat dat niet wel en stoede,
1175
Ende ieghen wet ware al te male.
Ende een here, van Wesemale
Bernage hiet hi, heer Arnout,
Was des dien van Loven hout,
Ende viel ieghen Berthoude dan,
1180
Met die van Lovene, alse hoeftsman;
Want si en wouden, min noch mere,
Janne kennen over here,
Ende sloeghen oec haer porten toe
Ieghen Janne ende sijnre moeder doe.
1185
Eens worden si soe beraden
Dat si Berthoude wilden scaden,
Ende trocken uut met ghewoude,
Metten selven here Arnoude,
Tote in mijns heren Berthouts lant.
1190
Sijn volc quam daer ieghen gherant,
Ende dadense tachter soe mettien
Dat si van node moesten vlien,
Ende die viande volgheden na,
Tote in de Leeps, als ic versta,
1195
Daer sise versloeghen ende vinghen.
Dus verghinghen daer die dinghen,
Dat Jan Hertoghe bleef gheweldelike
Van Brabant ende van Lothrike,
Met spoede, ende met groter eren,
1200
Ende was sint heer der heren.
Hi wart hertoghe ende voegt van Aken,
Doe men carnatioen sach maken
Twelfhondert ende seven warf tiene
Twee min, na minen siene:
1205
Een wijf nam hi, als wijt weten,
Margriete soe was si gheheten,
Conincs Philips dochter van Vrancrike
(Die in Arragoene sterf menschelike,
Ende hi hadde weder de suster Jans,
1210
Als ic u voer seide thans).
Margriete ende haer kint beide
Storven in haren arbeide.
Een ander wijf nam hi daer na,
Hiet oec Margriete, als ict versta,
1215
Grave Ghyoeds dochter was
Van Vlaendren, alsoe ict las,
Daer hi vier kindere ane wan:
Die outste van dien die hiet Jan,
Dander broeder Godevaert hiet,
1220
Die jonc van der werelt sciet,
Ende ene Margriete, wijs van sinne,
Die was sinder keiserinne,
Als ict u hier na sal doen verstaen,
Ende ene Marie, die heeft ontfaen
1225
Die grave van Savoye te wive.
Dit es waer dat ic u scrive... (etc)
Bovenstaande rijmkroniek namen we over uit de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (een prachtige bron!): http://www.dbnl.org/
21-12-2006 om 00:00
geschreven door jg 
|