Wielrennen is tegelijkertijd een uithoudingssport en een krachtsport. Een jong motortje moet de kans krijgen om zich geleidelijk te ontwikkelen tot de grote motor die voor een uithoudingssport vereist is. Door te vroeg, te veel, te zwaar en te langdurig te belasten worden jonge motortjes verbrand: de hartwanden gaan verharden wat verdere evolutie van het hart zal beletten. En later mogelijk potentieel dodelijke hartritmestoornissen. Het is aanbevolen om de training van de uithouding pas op te bouwen vanaf de groeispurt. Met krachttraining mag bij jongens pas een jaar tot anderhalf jaar na de groeispurt begonnen worden. Lenigheid (souplesse), snelheid en coördinatie worden spelenderwijs reeds vroeger geoefend. Dat kan niet voor de televisie. Aspiranten leggen zich beter halftijds toe op wielrennen, en doen bij voorkeur ook andere sporten (voetbal, zwemmen, lopen, ...) voor een ruim bewegingsaanbod zodat alle spieren gelijkmatig ontwikkelen. Op die manier worden onevenwichten vermeden en wordt grotere weerstand tegen blessures opgebouwd. Naarmate men ouder wordt, kan meer sportspecifiek getraind worden. Eerst atleet worden, dan wielrenner.
Hoe het moet wordt beschreven in http://ggidk.dewielerbond.be/default.aspx , een initiatief van Wielerbond Vlaanderen met steun van de overheid. Hoe het niet moet staat in de volgende column van Hans Vandeweghe (topsportjournalist, docent, en gewezen directeur van Wielerbond Vlaanderen) :