Het is nu een week geleden. Een week, 7 dagen. Ik heb niets van je gehoord, jij ook niet van mij. Toch niet letterlijk, toch niet via een erkend communicatiemiddel. Wel in mijn hoofd, in mijn gedachten, in mijn 'zijn'. Ik denk elke dag aan je, K. Hoe gaat het met je? Wat doe je? Wat voel je? Voor wie voel je dat? Door wie voel je dat? Ik weet 1 ding zeker, Ik mis je. Waarschijnlijk ben je nog steeds boos op me. Maar ik vraag me af, als je savonds in je bed ligt, Denk je dan aan mij? Denk je dan aan alle mooie momenten met mij? Of denk je aan haar..
Ik denk er zwaar over na om weg te gaan. Voor goed. Je zou me gek verklaren. Zielig,laf,zwak. Maar daar heb je gelijk in. Ik heb mensen die zelfmoord plegen ook vaak laf gevonden. Mensen die hun problemen niet willen oplossen. Maar zo simpel ligt het niet, zie ik nu in. Wat doe je als je niets meer in je leven hebt waarvoor je wil vechten? Wat doe je als je dag en nacht pijn voelt? Ik ben ten einde raad. Maar iets in mij zegt dat ik niet mag opgeven. Iets in mij zegt dat ik je dan aan haar geef. En ik wil allesbehalve dan dat. Ik ga hulp zoeken. Want zelf kan ik het niet meer aan.
Jou graag zien doet echt verschrikkelijk veel pijn. Ik voel zo'n enorme haat. Zo'n haat tot recht op het bot. Zo'n haat dat je iemand kan wurgen met je eigen blote handen zonder ook maar een kick te geven. Ik kan mezelf niet langer meer beheersen. Ik zoek hulp.
Aangekomen in zijn straat verhoogt mijn hartslag. Zijn rolluiken zijn nog naar beneden, Oef, Hij slaapt nog. Ik bel aan en moet een tijdje wachten voor de deur open gaat. M verschijnt. Zijn moeder.
Ik zit op een stoel en nip af en toe van mijn glas water. Ik ben 10 minuten in het huis maar heb hem nog steeds niet gezien. Ik luister naar zijn moeder die me verteld over zijn laatste kuren. Ze lijkt kwaat, teleurgesteld. Ik knik.
Weet je, zegt ze, volgens mij zit S er voor iets tussen. S.. S.. S? Hij praat daar zo vaak mee en zo via de computer, hoe noemt het, chatten? De hele dag door, en bellen doen ze ook. "Ah" is mijn antwoord. Terwijl mijn hart ondertussen bonkt in mijn keel, mijn wereld even zwart wordt en ik blij ben dat ik op een stoel zit want niet zou weten wat er anders was gebeurd.
Ondertussen hoor ik voetstappen op de trap. Ik hoor een geïrriteerde stem die zich afvraagt wat 'die' hier doet. Hij komt uit de gang, snelt naar de keuken en maakt zijn rugzak klaar voor Tuning Salon. Ik zit in de zetel. Met een ingepakt Rolfje.
"Praat dan, zeg dan wat je wil zeggen." Voor ik ook maar een woord kan doen van mijn verhaal roept hij er al tussen "Wat doe je hier eigenlijk? Ik heb je toch alles al verteld? Een beetje ruzie komen stoken hier thuis? Mijn ouders er een beetje bij betrekken? Kun je nu niet gewoon mij met rust laten? Het gaat gewoon niet. Kun je nu niet gewoon een gewone vriendin zijn? Gaat dat er bij u niet in of zo? Ben je nu echt zo idioot?"
De tranen stromen over mijn wangen. Ik stamel nog dat het niet de bedoeling was. Ik bazel nog iets van een verrassing. Ik fluister nog iets van een cadeautje. "Ga gewoon naar huis." "Neem alles gewoon mee naar huis." Ik laat Rolfje op tafel staan. Rolfje is voor hem. Van hem. "Neem alles mee heb ik gezegd." En hij duwt Rolfje, zonder dat hij weet dat dat pluche ding de naam Rolfje heeft gekregen, terug in mijn armen.
Ik huil. Ik schreeuw van binnen. En een roes zeg ik nog iets. Iets van dat je niet met mijn hart kan blijven spelen. En dan nog 'Salu' Ofzo iets.
Ik kijk naar mijn voeten. En opeens besef ik dat ik buiten sta. Op straat. In de straat waar ik 20 minuten geleden aankwam. En nu weer vertrek. Met een cadeauzakje in mijn handen en knalrode ogen wandel ik verder. Nog steeds niet helemaal beseffend wat er juist gebeurd is trek ik mijn sjaal recht. Maar op die moment was het helemaal niet belangrijk of mijn sjaal recht of scheef hing. Waarom ik op die moment juist aan mijn sjaal dacht, weet ik nog steeds niet. Onmacht. Nog steeds niet tot mij doorgedrongen dat ik hem kwijt ben, denk ik.
Ik wandel verder en aan het einde van de straat hoor ik ineens een stem. Een hele harde "Hej" komt aan in mijn oor. Ik zie hem, in versnelde pas. Alles is voorbij. Alles komt weer goed. Ik begin harder te huilen als ik hem in de ogen kijk. Ik verwacht een knuffel, een hand, een lief gebaar. Dit kon toch niet, dit kon niet. Alles kon toch niet, zomaar, voorbij zijn? Maar in plaats van een knuffel krijg ik een harde por recht in mijn hartstreek. Alsof hij het symbolisch bedoelt had. Ik hoor hem schreeuwen en schreeuwen en roepen. Ik zie zijn mond bewegen, ik zie haat in zijn ogen. En het enige wat ik doe is huilen en stamelen dat ik het zo niet bedoelt had. Ik zeg dat ik hem graag zie en probeer het te zeggen met de hele gevoelswaarde er aanvast gekoppeld. Want ik zag hem echt graag. Als ik mijn ogen weer open zie ik een rug. En weer een versnelde pas.
Ik zit in het park. Hoe ik hier geraakt ben, herriner ik mij al niet meer. Ik heb rolfje uit de cadeauzak gehaald en hem in mijn rugzak gestopt. Het cadeauzakje gebruik ik om op te zitten. De bank was nat. Alsof ik net mijn slag gekregen heb, zet ik het op een ontroostbaar huilen. Met de bijhorende kreuntjes en snottebellen huil ik en huil ik. Even had ik Rolfje in mijn handen. Klaar om onder te brengen in de vuilbak die over me staat. Maar ik kon het niet. Niet omdat dat beest 10 euro waard was en ik dat te veel geld vond om weg te gooien. Wel omdat een olifant altijd al symbool was voor de liefde die ik voor hem voelde. Ik was nog niet klaar om mijn liefde weg te gooien. Ik was nog niet klaar om alles af te sluiten.
Half 12. Ik zit nog steeds in het park. Ik bevries. Maar ik heb de moed niet om de trein terug te nemen. Ik heb de moed niet om alles achter te laten. Ik bleef mezelf wijsmaken dat ik hem nog de kans moest geven om zich te bedenken. Dat hij me nog steeds achterna zou kunnen komen, en dat ik dan op hem zou zitten wachten in het park. Wetend dat hij me nooit achter na zou komen. Wetend dat hij zich nooit zou bedenken.
14 uur. Ik ben thuis. Ik zit op mijn kamer. Ik staar voor me uit, maar zie niets. Zoveel geluiden, maar ik hoor niets. Hoe moet ik nu leven? Wat moet ik doen? Wat moet ik zeggen? Tegen iedereen? Ik ben alleen. Helemaal alleen. Niemand om tegen te zeggen wat ik heb meegemaakt, niemand om tegen te zeggen hoe moe ik ben. Ik zie mezelf niet meer leven. Hoe kan ik leven? Hoe moet ik leven? Zonder hem? Hoe moet ik leven als ik hem zie leven met iemand anders? Hoe? En er is niemand om antwoord te geven op mijn vragen. Niemand. Ik besef hoe eenzaam ik ben, en hoe ik al bijna 3 jaar afhankelijk was van 1 iemand. Die nu vertekt. De deur dicht doet. Met een symbolische por op mijn hart afscheid van mij neemt. Terwijl ik in mijn roes was en niet besefte dat ik afscheid moest nemen. Kon ik maar afscheid nemen. Kon ik maar afscheid van je nemen. Want ik houd zoveel van jou.
Gewoon 1 simpele kus, als laatste keer. Als afscheid.